ECLI:NL:GHSHE:2025:421

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
20-002942-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop en lichamelijk letsel

Op 21 februari 2025 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1998, was eerder veroordeeld voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval op 25 september 2021 te Maasbree, waarbij hij met een snelheid van ongeveer 255 km/h een andere auto raakte. Dit ongeval resulteerde in de dood van een passagier en ernstig letsel bij twee andere inzittenden. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak van de roekeloosheid. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. Het hof oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld door met een veel te hoge snelheid te rijden en de plaats van het ongeval te verlaten, terwijl hij wist dat er slachtoffers waren. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor shockschade, werd integraal toegewezen. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002942-23
Uitspraak : 21 februari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 oktober 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-285401-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1998,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waardoor anderen lichamelijk letsel worden toegebracht’ (
feit 1 primair) en ‘overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994’ (
feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Daarnaast is aan de verdachte de bevoegdheid ontzegd tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep (vanwege een andere bewezenverklaring) zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren met aftrek. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] integraal zal toewijzen.
De verdediging heeft partiële vrijspraak bepleit van de onder 1 primair tenlastegelegde schuldgradatie ‘roekeloosheid’ en zich – zo begrijpt het hof – gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van hetgeen overigens onder 1 primair is tenlastegelegd. De verdediging heeft zich daarnaast gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 25 september 2021 te Maasbree, in de gemeente Peel en Maas, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Rijksweg A67 , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander, te weten: [slachtoffer 3] , werd gedood en/of een of meer anderen, te weten: [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke gedragingen roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, met voornoemd motorrijtuig over een afstand van ongeveer 10 kilometer heeft gereden met een veel te hoge snelheid van ongeveer 243 kilometer per uur, in ieder geval hoger dan de voor hem aldaar geldende maximumsnelheid van 130 kilometer per uur en/of ten tijde van het verkeersongeval heeft gereden met een minimale snelheid van ongeveer 255 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximumsnelheid van 130 kilometer per uur, in elk geval met een voor de verkeersituatie ter plaatse te hoge snelheid en/of (daarbij) bij nadering van een op genoemde weg zich bevindend ander voertuig, zijnde een personenauto met daarin als inzittenden voornoemde [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet tijdig en/of niet voldoende heeft verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding of botsing met dat voertuig te voorkomen dan wel niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en/of waarover deze vrij was, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en voornoemde personenauto;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 25 september 2021 te Maasbree, in de gemeente Peel en Maas als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg A67 , met voornoemd motorrijtuig heeft gereden met een minimale snelheid van ongeveer 255 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximumsnelheid van 130 kilometer per uur, in elk geval met een voor de verkeersituatie ter plaatse te hoge snelheid en/of (daarbij) bij nadering van een op genoemde weg zich bevindend ander voertuig, zijnde een personenauto, de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet tijdig en/of niet voldoende heeft verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding of botsing met dat voertuig te voorkomen dan wel niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en/of waarover deze vrij was, waardoor, althans mede waardoor een botsing en/of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en voornoemde personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval, dat had plaatsgevonden te Maasbree, in de gemeente Peel en Maas, op/aan Rijksweg A67 , op of omstreeks 25 september 2021, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, (een) ander(en) (te weten [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd(en) achtergelaten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 25 september 2021 te Maasbree, in de gemeente Peel en Maas, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Rijksweg A67 , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer 3] werd gedood en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke gedragingen roekeloos waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, met voornoemd motorrijtuig over een afstand van ongeveer 10 kilometer heeft gereden met een veel te hoge snelheid van ongeveer 243 kilometer per uur en ten tijde van het verkeersongeval heeft gereden met een snelheid van ongeveer 255 kilometer per uur, en bij nadering van een op genoemde weg zich bevindend ander voertuig, zijnde een personenauto met daarin als inzittenden voornoemde [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet tijdig en/of niet voldoende heeft verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding of botsing met dat voertuig te voorkomen dan wel niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en/of waarover deze vrij was, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en voornoemde personenauto.
2.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden te Maasbree, in de gemeente Peel en Maas, op Rijksweg A67 , op 25 september 2021, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, anderen (te weten [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werden achtergelaten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Het hof bezigt verschillende conclusies tot het bewijs voor wat betreft de snelheid waarmee de verdachte zou hebben gereden op het moment van de botsing en op de periode daaraan voorafgaand. Het hof beziet deze verschillende conclusies nadrukkelijk in onderlinge samenhang en beschouwt ze als onderling complementair en samen dragend voor het oordeel dat er gereden is met ‘ongeveer’ de in de bewezenverklaring vermelde snelheden.
1.
Het proces-verbaal van aanrijding misdrijf d.d. 4 oktober 2022 (dossierpagina 52 tot en met 62), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
[dossierpagina 52]
Locatie ongeval
Datum: 25 september 2021
Locatie: A67
Plaats: Maasbree
Gemeente: Peel en maas
Soort weg: een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Lichtgesteldheid: duisternis
Wegverlichting: geen
Maximumsnelheid: 130 km per uur
[dossierpagina 54]
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1998 te [geboorteplaats 1] .
[dossierpagina 55]
Betrokken voertuig 1
Personenauto Mercedes AMG met kenteken [kenteken 1]

Betrokken voertuig 2

Personenauto Opel Omega met kenteken [kenteken 2]
Bestuurder: [slachtoffer 1] .
[dossierpagina 57]
Dodelijk slachtoffer
[slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 2] te [geboorteplaats 2]
Aangifte overlijden: 25 september 2021 te 16.35 uur.
Rol in relatie tot aanrijding: passagier van personenauto [kenteken 2] (voertuig 2)

Letsel

[slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] te onbekend (land onbekend).
Letsel: onbekend [
hof: zie later opgenomen geneeskundige verklaring]
Rol in relatie tot aanrijding: passagier van personenauto [kenteken 2] (voertuig 2)
[dossierpagina 58]
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 4] te [geboorteplaats 3] .
Letsel: zie geneeskundige verklaring
Rol in relatie tot aanrijding: bestuurder van personenauto [kenteken 2] (voertuig 2)
2.
Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 25 september 2021 (dossierpagina 134 tot en met 135), voor zover inhoudende als verklaring van slachtoffer [slachtoffer 1] :
[dossierpagina 134]
Ik kwam over de autosnelweg A67 vanuit de richting van België. Ik was de bestuurder van mijn personenauto een Opel Omega voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 2] [
het hof begrijpt gelet op dossierpagina 443: [kenteken 2]]. Bij mij in de auto zaten nog twee familieleden, te weten neven [
het hof begrijpt: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]]. Naast mij op de bijrijdersstoel zat [slachtoffer 2] . Rechtsachter in de auto op de achterbank zat [slachtoffer 3] . Ik reed met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur over de rechterrijstrook.
Plots voelde ik een enorme hevige klap van achteren. De motor van mijn auto ging meteen uit door de klap. Meteen kwam er zwarte rook en de auto begon te branden. Ik zat eerst klem tegen het stuur en door de gordel. Er kwamen meteen mensen helpen. Ik kreeg mijn autogordel niet los. De mensen die kwamen helpen hebben geholpen ondanks dat dit bijna onmogelijk was. Ze hebben mij uit het voertuig getrokken. Toen ik uit de auto was zag ik dat de mensen de overige deuren niet open kregen. Ik zag de mensen vechten om [slachtoffer 3] uit de auto te krijgen. De deuren zaten bekneld. Ik zag dat de auto toen bijna volledig in brand stond. Ik ben toen ook gaan helpen. Op het laatste moment hebben we [slachtoffer 3] weten te bevrijden vanaf de achterbank. Hij zat met zijn benen klem bij de stoel. Ik zag dat [slachtoffer 3] niet meer reageerde. Daarna werd het mij slecht en weet ik niet meer wat er gebeurd is. Ik heb alleen nog mensen horen zeggen over [slachtoffer 3] dat hij niet meer ademt. Daarna ben ik naar het ziekenhuis overgebracht. Ik heb 2 ribben gebroken en een stijve nek.
3.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 mei 2022 (dossierpagina 6 tot en met 8), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :
Op 25 september 2021 trad ik op als bestuurder van een personenauto van het merk Opel, type Omega, kleur zilver, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 2] . Ik reed op A67 re [
het hof begrijpt: rechterzijde] in de richting van Duitsland‚ komende uit de richting België en rijdende in de richting van Duitsland.
Als drie personen niet waren gekomen en ons niet hadden geholpen waren we alle drie overleden want de auto stond inmiddels volledig in brand. De bestuurder van de auto die achterin onze auto gereden is heeft zich niet bij mij gemeld. Hij heeft de plek van het verkeersongeval verlaten en zichzelf niet kenbaar gemaakt of zijn identiteit achtergelaten. Ook heeft hij ons in hulpeloze toestand achtergelaten. De auto stond in brand en hij heeft ons zo achtergelaten. Als hij ons had geholpen waren we sneller geholpen en hadden we niet in een brandende auto gezeten. En hadden we het waarschijnlijk allemaal overleefd.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 september 2021 (dossierpagina 126 tot en met 127), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
[dossierpagina 126]
Ik ben vrachtwagenchauffeur. Op zaterdag 25 september 2021 reed ik in mijn vrachtauto over de autosnelweg A67. Ik kwam uit de richting van Eindhoven en reed in de richting van Venlo. In mijn spiegel zag ik twee auto's mij naderen van achteren. Zij reden met hoge snelheid, maar ik weet niet precies hoe snel. De twee auto’s reden in dezelfde richting als ik. In het voorbijrijden raakte plots één van de twee voertuigen mijn vrachtauto aan de linker voorzijde. Ik schrok hiervan enorm en bracht mijn vrachtauto tot stilstand. Ik stapte vervolgens uit mijn vrachtauto en liep in de richting van een zwarte Mercedes [
het hof begrijpt: de Mercedes met kenteken [kenteken 1]]. Deze stond tegen de vangrail. Ik zag dat bij deze zwarte Mercedes een man stond. Ik rende er naartoe om hem te helpen. Ik dacht dat hij hulp nodig had. Toen ik bij deze zwarte Mercedes kwam, zag ik dat de man die bij de Mercedes stond, over de vangrail sprong en de berm in rende. Vervolgens zag ik dat de zwarte Mercedes in brand vloog. Ik rende snel terug naar mijn vrachtauto om een brandblusser te halen. Toen ik vervolgens terugliep naar de zwarte Mercedes, zag ik dat de bestuurder van de zwarte Mercedes terugrende naar de Mercedes. Vervolgens sprong de bestuurder weer over de vangrail, klom over het hek en rende het weiland naast de snelweg in. Verderop stond nog een auto in brand.
5.
Het proces-verbaal van relaas FO verkeer d.d. 19 september 2022 (dossierpagina 212 tot en met 222), voor zover inhoudende:
[dossierpagina 214]
Er is een onderzoek ingesteld naar de oorzaak/toedracht/vermijdbaarheid van een verkeersincident dat op zaterdag 25 september 2021, omstreeks 02:51 uur, had plaatsgevonden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de autosnelweg/ Rijksweg A67 Rechts , ter hoogte van hectometerpaal 62.0, gelegen buiten de bebouwde kom van Maasbree, gemeente Peel en Maas.

Beknopte ongevalsbeschrijving

Ter plaatse werd mij, verbalisant, door de aanwezige collega’s medegedeeld dat:
- de bestuurder van een personenauto, merk Opel, type Omega, voorzien van het kenteken [kenteken 2] (Duitsland), had gereden over de Rijksweg A67 Rechts , komende uit de richting Eindhoven en rijdende in de richting van Venlo;
- de bestuurder van een personenauto, merk Mercedes, type AMG, voorzien van het kenteken [kenteken 1] (Nederland), eveneens had gereden over de Rijksweg A67 Rechts , komende uit de richting Eindhoven en rijdende in de richting van Venlo;
- de bestuurder van een vrachtauto, merk Renault, bestaande uit een opleggertrekker, voorzien van het kenteken [kenteken 3] (Roemenië), en een oplegger, voorzien van het kenteken [kenteken 4] (Roemenië), eveneens had gereden over de Rijksweg A67 Rechts , komende uit de richting Eindhoven en rijdende in de richting van Venlo;
- ter hoogte van hectometerpaal 62.0 de betrokken voertuigen met elkaar in botsing waren gekomen, waarbij beide betrokken personenauto’s in brand waren gevlogen;
- volgens getuigenverklaringen drie inzittenden uit de betrokken Opel waren gekomen/gehaald;
- de bestuurder van voornoemde vrachtauto de betrokken Mercedes had geblust;
- volgens getuigenverklaringen twee inzittenden uit de betrokken Mercedes waren gevlucht;

Opmerking verbalisanten:

Bij aankomst van de collega's ter plaatse stonden beide voorportieren van de betrokken Mercedes open en bleek dat de inzittenden van de betrokken Mercedes de plaats van het ongeval hadden verlaten zonder hun identiteit kenbaar te maken.
[dossierpagina 217]
5. Vervolg omgevingsonderzoek
Conclusie(s) omgevingsonderzoek:
Uit het analyseren van de lusdata bleek, dat:
- met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de bestuurder van één voertuig (personenauto) op zaterdag 25 september 2021 tussen 02:48:00 en 02:49:00 uur op de Rijksweg A67 Rechts , ter hoogte van hectometer 52.0 en 54.2 had gereden met een indicatieve snelheid van respectievelijk ongeveer 243 km/h en 250 km/h;
- de kans dat de genoemde uitzonderlijk hoge snelheden zijn geregistreerd door twee afzonderlijke voertuigen zo goed als uitgesloten moet worden geacht;
- de bestuurder van voornoemd voertuig op dit traject wisselde van rijstrook 1 (linker rijstrook) naar rijstrook 2 (rechter rijstrook),
- bij hectometer 61.5 geen bij deze snelheden passende registratie van enig voertuig werd gevonden;
- in het tijdvak dat voornoemd voertuig hectometer 61.5 passeerde, zowel rijstrook 1 als rijstrook 2, op enig moment, bezet waren;
- enkel indien de bestuurder van voornoemd voertuig (dat voornoemde hoge snelheden had geregistreerd) met deze hoge snelheid door was blijven rijden, deze de plaats van de aanrijding had kunnen bereiken, voordat de melding bij het operationeel centrum werd aangenomen;
- in de tijd van 02:47:00 tot 02:52:00 uur er ter hoogte van hectometer 61.5 geen sprake was van een hogere (gemiddelde) snelheid dan 130 km/h, waarbij alle voertuigen op rijstrook 2 reden (m.u.v. de bestelbus op rijstrook 1 met een snelheid van 129 km/h).
6.1.
Forensisch technisch voertuigonderzoek
De betrokken Mercedes en de betrokken Opel verkeerden, voor zover kon worden vastgesteld, voor het ongeval rij-technisch in voldoende staat van onderhoud en vertoonden geen gebreken, die eventueel de oorzaak of van invloed kunnen zijn geweest op het ontstaan, dan wel het verloop van het ongeval.
[dossierpagina 218]
6.1.1
Vervolgonderzoek voertuigdata
Conclusie(s) voertuigdata:
Door het analyseren van de verkregen voertuigdata uit de ACM van de betrokken Mercedes konden de volgende conclusies worden getrokken:
- de bestuurder van de betrokken Mercedes had 5 seconden voor en ten tijde van het ongeval gebruik gemaakt van de autogordel;
- de bijrijder van de betrokken Mercedes had 5 seconden voor en ten tijde van het ongeval geen gebruik gemaakt van de autogordel;
- de ACM had 4 ‘events’ (= botsmomenten) opgeslagen (binnen 6,5 seconden en bij een gelijke kilometerstand), het 1e en 2e event bleken gelijk en werden derhalve beiden opgeslagen bij het 1e botsmoment;
- van 5 tot 1,5 seconden voor het 1e botsmoment werd het gaspedaal 100% bediend (toerental bleef nagenoeg gelijk, snelheidsregistratie ‘ongeldig’)
- tussen 1 en 0,5 seconden voor het 1e botsmoment werd het rempedaal bediend, waarbij de ABS werd geactiveerd;
- bij het 1e botsmoment nam de voorwaartse snelheid af met 61 km/h;
- in de 1 seconden voor het 2e botsmoment werd de rem bediend, waarbij de ABS werd geactiveerd;
- de betrokken Mercedes had op het moment van het 2e botsmoment (event 3) een snelheid van 234 km/h;
- bij het 2e botsmoment (0,6 seconden na het 1e botsmoment) nam de voorwaartse snelheid af met 3 km/h;
- bij het 3e botsmoment (6,5 seconden na het 1e botsmoment) nam de voorwaartse snelheid af met 15 km/h en kwam het voertuig tot stilstand;
6.1.2
Analyse voertuigdata
Conclusie(s) EDR analyse:
Uit de verkregen voertuigdata uit de ACM van de betrokken Mercedes kon met zekerheid worden gesteld dat de bestuurder van dit voertuig vanaf minimaal 5 seconden voor tot de botsing met de betrokken Opel had gereden met een snelheid van meer dan 253 km/h.
Bij drie afzonderlijke berekeningen, onder gebruikmaking van het analyserapport (van de voertuigdata uit de ACM van de betrokken Mercedes) opgesteld door de fabrikant Continental, bleek dat de bestuurder van de betrokken Mercedes voorafgaand aan de botsing met de betrokken Opel had gereden met een snelheid van meer dan 270 km/h.
[dossierpagina 219]
7. Snelheid- en impactanalyse
Rekenkundige conclusie snelheid- en impactanalyse:
De bestuurder van de betrokken Mercedes had op het moment van de botsing met de betrokken Opel gereden met een snelheid gelegen tussen de 241 en 277 km/h.
De bestuurder van de betrokken Opel had op het moment van de botsing met de betrokken Mercedes gereden met een snelheid gelegen tussen de 107 en 147 km/h.
8. Interpretatie en analyse
8.2.
Snelheid
Bestuurder van de betrokken Mercedes:
Volgens de fabrieksgegevens van dit voertuig betreft de topsnelheid van dit merk en type voertuig (Mercedes-AMG GT 53 4 Matic+) 285 km/h.
Uit het ingestelde onderzoek naar de gereden snelheid van de bestuurder van de betrokken Mercedes kwamen de volgende uitkomsten:
- 243 km/h – lusdata van beschikbare tellussen op de Rijksweg A67 Rechts (hmp 52.0);
- 250 km/h – lusdata van beschikbare tellussen op de Rijksweg A67 Rechts (hmp 54.2);
- meer dan 253 km/h – voertuigdata (ACM uit de betrokken Mercedes);
- meer dan 270 km/h – snelheidsberekening o.b.v. voertuigdata en technische data;
- tussen 241 en 277 km/h – rekenkundige conclusie.
[dossierpagina 220]
De bestuurder van de betrokken Mercedes had op het moment van de botsing met de betrokken Opel gereden met een snelheid van minimaal 255 km/h (gemiddelde waarde van alle uitkomsten en meer dan 253 km/h), zijnde in ieder geval een forse overschrijding van de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 130 km/h.
Bestuurder van de betrokken Opel
Uit het ingestelde onderzoek naar de gereden snelheid van de bestuurder van de betrokken Opel kwamen de volgende uitkomsten:
- geen hogere (gemiddelde) snelheid dan 130 km/h – lusdata van beschikbare tellussen op de Rijksweg A67 Rechts (hmp 61.5);
- tussen 107 en 147 km/h – rekenkundige conclusie.
De bestuurder van de betrokken Opel had op het moment van de botsing met de betrokken Mercedes gereden met een snelheid gelegen tussen de 107 en 147 km/h. Echter gelet op de lusdata van hmp 61.5 (ongeveer 500 meter gelegen voor de botsplaats van het 1e botsmoment) was er geen sprake van een
overschrijding van de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 130 km/h.
[dossierpagina 221]
Bestuurder van de betrokken Mercedes:
De bestuurder van de betrokken Mercedes had het ongeval kunnen vermijden indien hij tijdig had geanticipeerd op het verkeer wat voor hem reed en/of hij de ter plaatse geldende maximum snelheid had gereden.
Bestuurder van de betrokken Opel:
De bestuurder van de betrokken Opel werd plotseling geconfronteerd met de achteroprijdende betrokken Mercedes en kon een aanrijding niet meer vermijden.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2022 (dossierpagina 408), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik, verbalisant, ben mede belast met het technisch onderzoek naar een dodelijk verkeersongeval op zaterdag 25 september 2021, omstreeks 02:55 uur op de autosnelweg Rijksweg A67 rechts ter hoogte van hectometerpaal 60,2
[het hof leest: 62,0]binnen de gemeente Maasbree. De Mercedes-AMG was voorzien van een event data recorder in de airbag controle module.
Deze airbag controle module werd via het NFI naar de fabrikant, Continental, in Duitsland gestuurd voor onderzoek. De event data recorder had enkele events (gebeurtenissen) opgeslagen veroorzaakt door botsingen bij voornoemde aanrijding. In het analyserapport van Continental waren tabellen opgenomen waarin een reeks ongevalsgegevens, met intervallen van een halve seconde, tot 5 seconden vóór een gebeurtenis opgeslagen waren. Ik zag in deze tabellen dat de Mercedes-AMG voor de aanrijding meer dan 253 km/h reed, zijnde het hoogste getal wat door de module opgeslagen kon worden. Aan de hand van de motortoerentallen, versnellingsbak verhoudingen en remmen vlak voor de botsing zijn door mij drie snelheidsberekeningen gemaakt die als bijlage bij het uiteindelijke forensisch dossier komen. De uitkomsten daarvan zijn 281,7km/h, 281,4 km/h en 279 km/h.
7.
Het proces-verbaal omgevingsonderzoek, analyse van een verkeersdelict op basis van lusdata d.d. 6 september 2022, voor zover inhoudende:
In de data zagen wij dat op 25 september 2021, tussen 02:48:00 uur en 02:49:00 uur ter hoogte van hectometer 52.0 één voertuig werd geregistreerd dat reed over rijstrook 1. Dit voertuig werd geregistreerd als personenauto en met een snelheid van 243 km per uur.
In de data zagen wij dat op 25 september 2021, tussen 02:48:00 uur en 02:49:00 uur ter hoogte van hectometer 54.2 één voertuig werd geregistreerd dat reed over rijstrook 2. Dit voertuig werd geregistreerd als personenauto en met een snelheid van 250 km per uur.
Deze registraties vallen binnen dezelfde minuut-registratie, terwijl de meetlocaties ongeveer 2.2 kilometer van elkaar zijn verwijderd.
De afstand tussen de tellus bij hectometer 54.2 en de plaats van aanrijding, bij hectometer 62.0 bedraagt ongeveer 7,8 kilometer.
8.
Het proces-verbaal van schouw stoffelijk overschot d.d. 25 oktober 2021 inclusief bijlage (dossierpagina 258 tot en met 263), voor zover inhoudende:
[dossierpagina 260]
Aanleiding onderzoek
Op zaterdag 25 september 2021 had op de rijksweg A67 in de gemeente Peel en Maas een ernstig ongeval plaatsgevonden. Het slachtoffer was overgebracht naar het [ziekenhuis 1] . Op 25 september 2021 om 16.35 uur is het slachtoffer aldaar overleden.
Het slachtoffer was genaamd: [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 2] te [geboorteplaats 2] .
De schouwarts deelde ons het volgende mede:
“Slachtoffer overleed op 25-09-2021 om 16.35 nadat de behandeling was gestaakt omdat er geen zicht meer was op herstel. Letsel dat waarschijnlijk, c.q. vermoedelijk, tot de dood heeft geleid betreft een bloeding in de hersenen i.c.m. een zwelling van het brein al dan niet i.c.m. andere inwendige bloedingen.”
[dossierpagina 262]
Schouwformulier niet natuurlijke dood
Informatie aan de hand van scan:
- Heup gebroken: verbrijzeld
- Bloeding hersenen + zwelling brein
Doodsoorzaak: letsel brein en bloedverlies
9.
Een ander geschrift, te weten de geneeskundige verklaring betreffende slachtoffer [slachtoffer 1] d.d. 31 mei 2022 (dossierpagina 194), voor zover inhoudende als verklaring van drs. [arts] :

Uitwendig waargenomen letsel:

Bloeduitstortingen linkszijdig over borstkas. Schaafwonden onderarm rechts.
Is er een vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel: ja.
Datum waarop [slachtoffer 1] werd onderzocht: 25 september 2021.
Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel en dergelijke): Röntgenfoto + CT-scan van borstkas toonde een ribbreuk van de tweede rib beiderzijds. Tevens enige longkneuzing van de linkerlong. Enkele weken tot genezing van de breuken.
10.
Een verzameling andere geschriften, te weten de aanvulling op het procesdossier (13 pagina’s) bevattende medische gegevens slachtoffer [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende:
[pagina 2 van 13; brief regionaal pijncentrum Mönchengladbach]
Anamnese
10-05-2022: Patiënt presenteert zich voor verloopscontrole. Patiënt blijft klagen over bewegingsafhankelijke pijn in de linkerschouder met uitstraling naar de linker thorax.
[pagina 9 van 13; ontslagbrief d.d. 29 december 2021]
De bovengenoemde patiënt was op 25-09-2021 betrokken geweest bij een verkeersongeval. Vervolgens werd hij in het ziekenhuis te [plaats] gezien. Daar werden ribfracturen vastgesteld. Vervolgens werd patiënt gezien in het [ziekenhuis 2] . Hier werd de patiënt op grond van zijn klachten als intramurale patiënt behandeld. Sinds twee dagen klaagt de patiënt over toenemende pijn in het gebied van de halswervelkolom. De patiënt presenteerde zich te voet in onze centrale spoedopname.

Bevindingen van het lichamelijk onderzoek:

Discrete kloppijn in de cervicale wervelkolom. Cervicale wervelkolom mobiliteit beperkt door pijn, vooral rotatie naar links. Uitgesproken spierspanning links. Pijn uitstralend naar de linker hemithorax.
11.
Een ander geschrift, te weten een aanvullende geneeskundige verklaring betreffende slachtoffer [slachtoffer 2] d.d. 24 november 2022 (3 pagina’s, los toegevoegd), voor zover inhoudende als verklaring van drs. [arts] :

Uitwendig waargenomen letsel:

Meerdere laceraties en schaafverwoningen linkerzijde aangezicht.
Is er een vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel: ja.
Is er een vermoeden van inwendig bloedverlies: ja.
Datum waarop [slachtoffer 1] werd onderzocht: 25 september 2021.
Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel en dergelijke): neurotrauma en trauma aangezicht met op CT een kleine bloeding tussen de hersenvliezen waarvoor opname ter observatie op de intensive care enkele weken tot maanden.
12.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 februari 2025:
Op vragen van de voorzitter verklaart de verdachte als volgt.
U houdt mij voor dat op 25 september 2021 een ongeval heeft plaatsgevonden met een dure Mercedes. U vraagt mij of ik van die Mercedes toen de bestuurder was. Ik zeg u daarop dat dit klopt.
U houdt mij voor dat er verschillende onderzoeken zijn verricht naar de snelheid waarmee ik zou hebben gereden en dat het daarbij telkens gaat om grove overschrijdingen van de toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur op de A67. U vraagt mij hoe hard ik toen heb gereden. Ik zeg u daarop dat ik dat niet precies weet maar het zou kunnen dat ik harder dan 230 kilometer per uur heb gereden. Het klopt dat ik met zeer hoge snelheid tegen de Opel Omega ben aangereden.
U vraagt mij hoe onze auto is verder gereden of geslingerd nadat deze eerste contact met deze Opel. Ik zeg u daarop dat ik dat niet meer weet. Ik weet dat ik naar links wilde uitwijken maar dat dit niet meer lukte.
U vraagt mij of ik na het ongeval ben weggerend. Ik zeg u daarop dat ik daarna inderdaad ben weggerend over de vangrail. Ik ben vervolgens opgehaald. Het klopt dat ik mij daarna ook niet heb gemeld en dat ik degene ben die het ongeluk heeft veroorzaakt.
Bewijsoverwegingen

Verweren van de verdediging

De verdediging heeft partiële vrijspraak bepleit van de onder 1 primair tenlastegelegde schuldgradatie ‘roekeloosheid’. Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
Om het gedrag van de verdachte te kunnen aanmerken als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hetgeen op grond van artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden gebruikt ter invulling van het begrip ‘roekeloosheid’) moet zijn voldaan aan de in eerstgenoemd artikel vervatte bestanddelen, te weten:
het in ernstige mate schenden van verkeersregels;
opzet op het overtreden van één of meer verkeersregels en op het in ernstige mate schenden daarvan;
een gevaarzetting, bestaande uit te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
Hiervan is geen sprake nu slechts één verkeersregel is geschonden, te weten het overschrijden van de ter plaatse geldende maximumsnelheid en bovendien is deze verkeersregel niet ‘in ernstige mate’ geschonden nu de overschrijding van de maximumsnelheid slechts van korte duur was, plaatshad op de snelweg in de nachtelijke uren met minder verkeersdeelnemers, en ten slotte sprake was van goed en onbelemmerd zicht en een droog wegdek.
Bovendien had de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op het in ernstige mate schenden van die verkeersregel, nu hij slechts kortstondig met de maximumsnelheid heeft overschreden en hij er – gelet op voormelde omstandigheden – van is uitgegaan dat dit kon en zonder gevolgen zou blijven, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.

Algemene bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bijzondere bewijsoverwegingen feit 1 primair

Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen voorop dat de verdachte als bestuurder van de Mercedes met een snelheid van ongeveer 255 kilometer per uur tegen de linkerachterzijde van de door [slachtoffer 1] bestuurde Opel is aangereden, als gevolg waarvan [slachtoffer 3] is overleden en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel hebben opgelopen, dat naar het oordeel van het hof daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld in welke mate de verdachte hieraan schuld heeft gehad.
Juridisch kader roekeloosheidIn het algemeen geldt dat onder ‘schuld’ als delictsbestanddeel een grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan die bestaat in verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of daarvan sprake is, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid.
Onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm moet worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, in samenhang met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, van die wet kan worden aangemerkt. Dat artikel beschrijft – niet uitputtend – een reeks gedragingen. Als de verdachte, door een of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Bij het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels komt het onder meer aan op de feiten en omstandigheden die zicht bieden op “de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft”.
Toepassing
Uit het samenstel van de gedragingen van de verdachte, vervat in de bewijsmiddelen, volgt naar het oordeel van het hof dat sprake is geweest van roekeloos gedrag in de hiervoor bedoelde zin.
Dit samenstel van gedragingen bestaat hierin dat de verdachte:
  • over een afstand van ongeveer 10 kilometer heeft gereden met een veel te hoge snelheid, oplopend van ongeveer 243 kilometer per uur naar een snelheid van ongeveer 255 kilometer per uur ten tijde van het verkeersongeval;
  • bij het naderen van de door [slachtoffer 1] bestuurde Opel, de snelheid van de door hem bestuurde Mercedes niet tijdig en/of niet voldoende heeft verminderd en daardoor onvoldoende in staat is geweest te anticiperen op andere, terwijl hij daartoe – gelet op het snelheidsverschil tussen de verdachte en andere weggebruikers en het feit dat de weg slechts twee rijstroken had – wel gehouden was.
Het hof beschouwt overigens voormelde overschrijding van de maximumsnelheid reeds op zichzelf als ernstige schending van de verkeersregels. De raadsman heeft bij pleidooi uit de wetsgeschiedenis voorgehouden dat bij het schenden van een verkeersregel in ‘ernstige mate’ onder meer kan worden gedacht aan het ‘voor een langere periode met een hoge snelheid rijden’ en dat daarvan in de onderhavige zaak geen sprake is nu slechts sprake was van een kortstondige overschrijding.
Het hof verwerpt dat verweer. In deze zaak is immers in de eerste plaats niet slechts sprake van het rijden met een hoge snelheid maar van het rijden met een
extreemhoge snelheid (en ook aanzienlijke overschrijding van de ter plaatse geldende maximumsnelheid). Daarnaast is het hof van oordeel dat – anders dan de raadsman heeft bepleit – wel degelijk kan worden gesproken van een ‘langere periode’ nu de verdachte met voormelde snelheden een traject van ongeveer 10 kilometer heeft afgelegd. Dat dit maar enkele minuten heeft geduurd is vooral te wijten geweest aan de extreem hoge snelheid waarmee de verdachte de Mercedes bestuurde. Bovendien is een snelheidsovertreding naar haar aard een voortdurende schending van de verkeersregels terwijl de verdachte – in het bezit van een rijbewijs – gedurende het gehele traject behoorde te weten dat ter plaatse een maximumsnelheid van 130 kilometer per uur gold.
Opzettelijk begaan en gevaarzetting
Het hof ziet zich ten slotte voor de vraag gesteld of ook is voldaan aan de overige in artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde bestanddelen en beantwoordt deze vraag bevestigend.
Het hof is van oordeel dat het opzet van de verdachte gericht moet zijn geweest op zowel het overschrijden van de geldende maximumsnelheid als op het in ernstige mate schenden van die verkeersregel. Dit blijkt reeds naar de uiterlijke verschijningsvorm, nu de verdachte met zeer hoge snelheden heeft gereden over een traject van ongeveer 10 kilometer.
Ten slotte acht het hof in zijn algemeenheid voorzienbaar dat door het hiervoor omschreven verkeersgedrag een gevaarzetting, bestaande uit te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, ontstaat. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt reeds uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij drie slachtoffers zijn gevallen en waarvan er één kort na het ongeval is overleden.
Resumé feit 1 primair
Het hiervoor overwogene brengt het hof – evenals de rechtbank – tot de conclusie dat het gedrag van de verdachte (hoewel niet tenlastegelegd) kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Dit brengt het hof dan ook tot het oordeel dat de schuld van de verdachte aan het onder 1 primair tenlastegelegde bestaat in ‘roekeloosheid’.

Bijzondere bewijsoverwegingen feit 2

Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte – na het ongeval – de plaats van dat ongeval heeft verlaten. Gelet op alle omstandigheden ten tijde van het ongeval moet de verdachte hebben geweten of redelijkerwijs hebben moeten vermoeden dat een ander letsel was toegebracht. Terwijl hij de Mercedes verliet, moet hij hebben kunnen zien in welke staat de Opel verkeerde en dat de inzittende(n) van de Opel die auto niet zonder hulp konden verlaten waarbij deze – gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] dat diens auto meteen na de botsing begon te roken en branden – ook brandde en hij daarmee de inzittende(n) in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Gelet hierop acht het hof ook het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waardoor aan anderen lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
De verdediging heeft bepleit dat het hof aan de verdachte een (aanzienlijk) lagere straf zal opleggen dan zoals door de advocaat-generaal is gevorderd en dan door de rechtbank aan de verdachte is opgelegd. Ter onderbouwing daarvan heeft de verdediging verwezen naar jurisprudentie.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft op 25 september 2021 met extreem hoge snelheden tussen de 243 kilometer per uur en 277 kilometer per uur gereden, terwijl de geldende maximumsnelheid ter plaatse 130 kilometer per uur betrof. Door het ongeval is [slachtoffer 3] komen te overlijden en hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel bekomen. De verdachte heeft vervolgens de plaats van het ongeval verlaten, terwijl de Opel in brand stond en de slachtoffers daar nog in zaten.
De verdachte heeft met zijn handelen een onomkeerbaar verlies en immens leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 3] . Door het roekeloze gedrag van de verdachte is [slachtoffer 3] overleden. Uit de medische informatie van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat het ongeval nog steeds een zeer grote impact heeft op hen en op hun gezondheid. [slachtoffer 1] beschrijft de angstaanjagende momenten die hij beleefde toen hij bij bewustzijn kwam als volgt:
“Wij zaten alle drie nog in de auto we konden er niet uit. Ik zat vast in de auto door de veiligheidsriem. De auto vloog in brand. Er was overal rook in de auto. Ik kon niet meer ademen. Ik begon te huilen. Er was in eerste instantie niemand anders die ons kwam helpen. Ik heb om hulp geschreeuwd. Pas later kwamen drie mensen. Als deze drie personen niet waren gekomen en ons niet hadden geholpen waren we alle drie overleden want de auto stond inmiddels volledig in brand.”
[slachtoffer 1] lijdt nog steeds aan herbelevingen, ervaart onverminderd lichamelijke klachten en is niet in staat om te werken.
Het handelen van de verdachte heeft bovendien niet alleen directe gevolgen gehad voor de slachtoffers, maar heeft ook de verkeersveiligheid in het algemeen ernstig in gevaar gebracht.
Gelet op de ernst van de feiten, de gevolgen daarvan en het belang van de verkeersveiligheid, acht het hof oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid passend. Het hof merkt daarbij op dat er voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval door roekeloos rijgedrag geen oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht bestaan.
Niettemin blijkt uit die oriëntatiepunten dat bij roekeloosheid in beginsel hogere straffen worden opgelegd dan bij gevallen waarin ‘slechts’ sprake is van een ‘zeer hoge mate van schuld’.
Het hof weegt bij de strafbepaling nadrukkelijk als strafverzwarend mee dat de verdachte er alles aan heeft gedaan om onder zijn verantwoordelijkheid voor het ongeval uit te komen. Hij heeft de plaats van het ongeval verlaten, waarbij hij zich op geen enkel moment heeft bekommerd om de inzittenden van de Opel. Hij heeft zich vervolgens niet gemeld bij de politie waardoor geen onderzoek kon worden verricht naar mogelijk strafverzwarende omstandigheden, zoals het gebruik van alcohol, lachgas of andere verdovende middelen. Ook dat rekent het hof de verdachte zwaar aan. Anders dan ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte zich ter zitting in hoger beroep niet meer op zijn zwijgrecht beroepen en verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Tegelijkertijd stelt het hof in dat verband vast dat de verdachte op vragen slechts (zeer) summier heeft geantwoord en nog steeds weinig heeft verklaard omtrent de aanloop, omstandigheden en nasleep.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 november 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte een vennootschap onder firma is gestart met zijn vader en opa ten behoeve van de import en export van tweedehands campers en auto’s, dat hij een relatie heeft en bij zijn ouders woont, maar een nieuwe woning aan het bouwen is.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, en in het bijzonder gelet op de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, passend en geboden is. De jurisprudentie waarnaar de raadsman heeft verwezen ter onderbouwing van het standpunt van de verdediging brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
Daarnaast acht het hof passend en geboden om – ter bescherming van de verkeersveiligheid – aan de verdachte de bevoegdheid te ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren, waarbij het hof zal bepalen dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van deze ontzegging in mindering zal worden gebracht ingevolge artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 20.000,00 ter zake van shockschade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen zodat deze reeds daarom in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen is.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering integraal zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdediging heeft zich voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van shockschade.
De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier de vordering tot vergoeding van schockschade voldoende onderbouwd en ter terechtzitting toegelicht. De vordering is door de verdediging niet betwist. Het hof stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de waarneming van het onder 1 primair tenlastegelegde en de confrontatie met de directe gevolgen daarvan, bestaande hierin dat hij [slachtoffer 3] direct na het ongeval heeft gezien en heeft horen schreeuwen, en dat dit heeft geleid tot geestelijk letsel, te weten – zo blijkt uit het psychiatrisch rapport d.d. 24 januari 2025 – hevige psychische klachten in de vorm van herbelevingen, nachtmerries en een verstoorde slaap, waarna bij hem de diagnose PTSS is gesteld en waarvoor hij sinds augustus 2022 in behandeling is.
De hof stelt de hoogte van de geleden shockschade naar billijkheid vast (mede gelet op de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel en de verwachting ten aanzien van het herstel) op een bedrag van € 20.000,00. Het hof heeft daarbij voor zover mogelijk acht geslagen op de bedragen die door Nederlandse rechters in soortgelijke gevallen zijn toegewezen.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de vordering van de benadeelde partij (integraal) toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 20.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer aansprakelijk naar burgerlijk recht.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de eigen en door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
135 (honderdvijfendertig) dagen, waarbij toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. J.H. de Krijger, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 21 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Vulto is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie met registratienummer PL2300-2021165751 (‘Eindproces-verbaal dodelijk verkeersongeval verlaten plaats ongeval’), gesloten d.d. 15 oktober 2022 door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 452). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.