ECLI:NL:GHSHE:2025:40

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
20-000649-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door rijden onder invloed van lachgas

Op 3 juni 2020 heeft de verdachte, als bestuurder van een personenauto, een verkeersongeval veroorzaakt in de gemeente Gennep. Hij reed slingerend over de Zandstraat en botste tegen een terras met café-bezoekers, waardoor meerdere personen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], zwaar lichamelijk letsel opliepen. De verdachte had voorafgaand aan het ongeval lachgas gebruikt en verkeerde onder invloed daarvan. Het hof oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot de aanrijding. De verdachte heeft na het ongeval de plaats van het ongeval verlaten zonder zich om de slachtoffers te bekommeren. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf van 5 maanden op, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden. De verdachte werd ook veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de leeftijd van de verdachte en de impact van het voorval op zijn leven, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000649-23
Uitspraak : 14 januari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 februari 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-147683-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van
- overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet (feit 1 primair) en
- overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 2),
veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren voor feit 1 primair.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd onder de feiten 1 primair en 2 en de verdachte voor feit 1 primair en feit 2 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en de verdachte voor feit 1 primair de bevoegdheid zal ontzeggen tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft partiële vrijspraak bepleit van het onder 1 primair dan wel subsidiair tenlastegelegde voor zover dat ziet op rijden ‘onder invloed van lachgas’. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 3 juni 2020 in de gemeente Gennep, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, (Zandstraat), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een (of meer) ander(en), te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
na het gebruik van lachgas,
met zijn motorrijtuig (kort) slingerend heeft gereden en/of (daarbij) niet het verloop van de rijbaan van voornoemde weg heeft gevolgd en/of naar links heeft gestuurd en/of is gereden en/of zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, immers is hij, verdachte, met zijn motorrijtuig een terras aan de linkerzijde van de rijbaan opgereden en/of heeft hij, verdachte (daarbij) de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en/of niet voldoende verminderd, waardoor, althans mede waardoor, onder meer een botsing en/of aanrijding is ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, motorrijtuig en voornoemde [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , althans het terrasmeubilair waarvan zij gebruik maakten,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994; in die zin dat verdachte verkeerde onder zodanige invloed van één of meerdere stof(fen), te weten lachgas, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
1. subsidiair
a.
hij op of omstreeks 3 juni 2020 in de gemeente Gennep als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten lachgas, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
b.
hij op of omstreeks 3 juni 2020 in de gemeente Gennep als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Zandstraat, met zijn voertuig (kort) slingerend heeft gereden en/of (daarbij) niet het verloop van de rijbaan van voornoemde weg heeft gevolgd en/of naar links heeft gestuurd en/of is gereden en/of zijn voertuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, immers is hij, verdachte, een terras aan de linkerzijde van de rijbaan opgereden en/of heeft hij, verdachte (daarbij) de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet tijdig en/of niet voldoende verminderd, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aanrijding is ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, motorrijtuig en een aantal personen op voornoemd terras, althans het terrasmeubilair waarvan zij gebruik maakten, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Gennep op/aan de Zandstraat, op of omstreeks 3 juni 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, (een) ander(en) (te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd(en) achtergelaten en/of terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan (een) ander(en) (te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ) letsel en/of schade was toegebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 primair
hij op 3 juni 2020 in de gemeente Gennep, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, (Zandstraat), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke gedragingen zeer onvoorzichtig en onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, na het gebruik van lachgas, met zijn motorrijtuig slingerend heeft gereden en (daarbij) niet het verloop van de rijbaan van voornoemde weg heeft gevolgd en naar links heeft gestuurd en is gereden en zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, immers is hij met zijn motorrijtuig een terras aan de linkerzijde van de rijbaan opgereden en heeft hij (daarbij) de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende verminderd, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen verdachtes motorrijtuig en voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en waardoor een botsing is ontstaan met het terrasmeubilair, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994; in die zin dat verdachte verkeerde onder zodanige invloed van lachgas, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
2
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Gennep op de Zandstraat, op 3 juni 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist dat, aan (een) ander(en) (te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ) letsel en/of schade was toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld, wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Limburg, team Tactische Opsporing Verkeer, locatie Buchten, registratienummer 2020086099, gesloten d.d. 8 februari 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie (genummerde dossierpagina’s 1 tot en met 273, aantal bladzijden: 278). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde heeft begaan.
1. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 juni 2020, dossierpagina 136 tot en met 145, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

(pagina 142)Ik ben het terras opgereden (het hof begrijpt: van [café] ). Ik reed ongeveer 40 tot 50 km per uur.

Ik weet nog dat ik een tafel, stoel en bloembak (misschien) geraakt heb.
(pagina 143)
Ik heb mensen naar links zien springen. Ik weet dat ik iemand geraakt heb. Dit heb ik zien gebeuren. Ik denk dat het een vrouw was. Ik heb met de voorzijde van de auto deze persoon geraakt.
Ik heb een ballonnetje gedaan. Dit betekent lachgas gebruiken.
2. Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Limburg van 13 februari 2023, voor zover inhoudende de door de verdachte afgelegde verklaring:
Ik ben weggereden bij het ongeval. Ik wilde naar mijn vriendin toe, die op dat moment in [plaats] was. Ik ben onderweg gestopt en ik heb het lachgaspatroon weggegooid in de Maas. Mijn vader belde en zei tegen mij dat ik moest blijven waar ik was, omdat de politie bij ons thuis aan de deur stond.
3. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 12 juni 2020, dossierpagina 199 tot en met 203, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :

(pagina 199)Ik ben de eigenaresse van café/restaurant [café] , gelegen aan de Zandstraat te Gennep. Op woensdag 3 juni 2020 kwamen er drie jongens naar het café.

(pagina 200)
Bij deze groep voegden zich even later nog enkele personen waaronder [verdachte] . Hij is vervolgens omstreeks 21.30 uur in zijn personenauto weggereden.
(pagina 201)
Ik hoorde plotseling een enorme knal. Ik stond met mijn rug naar de straatzijde en keek geschrokken om en zag een zwarte Volkswagen Golf met hoge snelheid recht op me afkomen. Ik zag dat die Golf uit de richting van het centrum van Gennep gereden kwam en het terras opreed. Ik zag dat deze Golf met hoge snelheid het terras kwam opgereden. Ik zag dat die Golf tegen een bloembak aanreed. Vervolgens schoot de auto door richting de tafel waar ik stond en ik heb uit schrik de handen op de motorkap geduwd uit reflex doch de auto reed mij aan. Volgens mij werd ik met de midden-voorzijde aangereden door deze Golf en ik keek recht in het gezicht van [verdachte] die de Golf bestuurde. Vervolgens zag ik dat de Golf nog doorreed en tegen een porseleinen plantenbak aanreed en hier tot stilstand kwam. Door de aanrijding kwam ik terecht op die kapot gereden plantenbak. Ik probeerde op te staan en zag dat [verdachte] al achteruit had gereden en ik zag hem nog wegrijden in de richting van de Spoorstraat. Ik wilde vervolgens opstaan en ben richting het pand naast ons café gelopen en ben hier op de grond gaan liggen. Ik had veel pijn in beide benen.
4. Het geschrift, te weten de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1] d.d. 5 januari 2021, dossierpagina 206, voor zover inhoudende:

Uitwendig waargenomen letsel:- het linker bovenbeen is aan de buitenzijde gezwollen en er is een bloeduitstorting.- een oppervlakkige wond op het rechter scheenbeen.- een kneuzing aan beide onderbenen.

Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 04-06-2020
Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel e.d.):
een gebroken rechter kuitbeen
Geschatte duur van de genezing:
Eind september
(het hof begrijpt: 2020)werd de behandeling beëindigd. Toen nog wel klachten bij lopen. Ik vermoed tot eind 2020 klachten.

5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2021, proces-verbaalnummer PL2300-2020112872-2, afzonderlijk in het procesdossier gevoegd, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Op donderdag 22 april 2021 om 10:50 uur heb ik telefonisch contact gehad met [slachtoffer 1] . Ik hoorde van [slachtoffer 1] dat het nog steeds niet goed met haar ging. Het linkerbeen is helemaal kapot geeft ze aan. Spieren en weefsel zijn door het voorval aangetast en het is onbekend of dit nog goed gaat komen. [slachtoffer 1] geeft aan momenteel nog 2 keer per week een fysiotherapeut te bezoeken. De eerste 3 maanden na het voorval heeft ze zich alleen maar middels een rolstoel kunnen verplaatsen, inmiddels is het mogelijk om kleine stukjes per dag te lopen. Echter heeft ze het over een belastbaarheid van 1 à 1 1/2 uur per dag. Hierdoor is ze niet in staat om haar oude werkzaamheden te gaan hervatten.
6. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 15 juni 2020, dossierpagina 213 en 214, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] :pagina 213)
Op 3 juni 2020 ging ik samen met mijn vriendinnen naar café [café] te Gennep. Op het terras zaten ook [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Ik heb wel gehoord dat er door de groep gepraat werd over lachgas. Op een gegeven moment zijn deze 3 jongens weg gegaan met de auto.
Ik werd ineens naar voren gedrukt. Ik kwam hierdoor klem te zitten tussen de stoel waarop ik zat en de tafel. Ik heb mij toen naar achter gedraaid en zag dat er een auto achter mij op het terras stond. Ik zag dat [verdachte] achter het stuur zat. Ik zag dat de auto achteruit reed en vooruit weg reed in de richting van de Spoorstraat. Ik merkte toen dat ik pijn aan mijn hand had.
7. Het geschrift, te weten de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 3] d.d. 1 december 2020, dossierpagina 216, voor zover inhoudende:Uitwendig waargenomen letsel:
- een zwelling aan de rechterhand ter plaatse van de ringvinger en pink.
- een minimale rotatie van de pink.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 04-06-2020
Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel e.d.):
een fractuur aan de pols die werd behandeld met gips.
Geschatte duur van de genezing:
6 maanden totaal.
8. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2021, proces-verbaalnummer PL2300-2020112872-2 , afzonderlijk in het procesdossier gevoegd, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :Op dinsdag 20 april 2021 om 11:55 uur heb ik telefonisch contact gehad met [slachtoffer 3] . Zij gaf aan een gebroken hand opgelopen te hebben door het voorval. Zij gaf aan hier in eerste instantie 5 à 6 weken voor in het gips gezeten te hebben. Ze heeft nu nog wel pijnklachten. De hand is wel te gebruiken. De hand is uiteindelijk niet geopereerd. Ze geeft aan in de zorg te werken en dat ze minder kracht in deze hand heeft dan voorheen wat zo nu en dan een belemmering is in haar werkzaamheden. [slachtoffer 3] heeft er ook problemen mee dat door het ongeval haar hand cosmetisch verminkt is. Ze geeft aan dat haar rechter knokkel niet meer zichtbaar is.

9. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 juni 2020, dossierpagina 223 en 224, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :

(pagina 223 en 224)
Op woensdag 3 (
het hof begrijpt:) juni 2020 om ongeveer 21.30 uur ben ik aangekomen bij het café [café] . Toen ik aankwam, ben ik op het terras bij mijn vrienden gaan zitten. Verder zaten er nog [verdachte] , [medeverdachte 1]
(het hof begrijpt hier en hierna: de getuige [medeverdachte 1] )en [medeverdachte 2] . Ik schat dat zo rond kwart voor 10 of zo [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zeiden dat ze even weggingen om een "ballonnetje te pakken". Ik weet dat als zij dit zeggen ze bedoelen dat ze lachgas gaan gebruiken. Zij zijn toen opgestaan en zijn in de auto gestapt. Ongeveer 10 à 15 minuten later kwam de auto er weer aanrijden.
Ik zag dat [verdachte] achter het stuur zat, [medeverdachte 2] zat op de bijrijdersstoel en [medeverdachte 1] zat achterin. Ik zag toen de auto wat dichterbij was [verdachte] duidelijk zitten. Ik zag dat [verdachte] in een trip zat, althans die indruk maakte hij op mij. Ik ken deze uitdrukking wel. Ik heb dit weleens gezien bij jongens die lachgas hebben gebruikt. Ik had echt de indruk dat hij middenin een trip zat. Ik heb niet gezien en het is mij ook niet opgevallen dat [verdachte] meer gas heeft gegeven. Ik had de indruk dat hij met een constante snelheid gewoon doorreed de stoep op in het terras. Ik dacht eerst dat [verdachte] een grapje wilde maken en net wilde doen alsof hij het terras opreed. Pas toen hij tegen de plantenbak reed welke schuin rechts voor mij stond, wist ik dat er iets mis was.
10. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 juni 2020, dossierpagina 225 tot en met 227, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [medeverdachte 2] :
(pagina 226)
Vandaag omstreeks 20.50 uur ben ik naar [café] in Gennep gegaan. Ik had daar afgesproken met vrienden. Ik weet niet meer precies hoe laat we zijn weggegaan, ik denk 22.00 uur of zo. Ik, [medeverdachte 1] en [verdachte] , zijn in de auto van [verdachte] gestapt. We zijn naar de parkeerplaats van [supermarkt] gereden. Op een gegeven moment vroeg [verdachte] aan ons of we zo even een "ballon" zouden gaan doen. Ik wist dat dit lachgas was. Ik gebruik dat soms weleens. We stonden op dat moment stil op de parkeerplaats bij de [supermarkt] en ik heb aangegeven wel een "ballon" te willen doen. Hiermee bedoel ik lachgas gebruiken. In totaal heb ik er 4 of 5 gebruikt. [verdachte] heeft er ook ongeveer 4 of 5 gebruikt. Ik zag, dat het lachgas hetzelfde effect had op [verdachte] als op mij. Ik merkte dat aan hem omdat hij ging kwijlen en hij viel weg.
We zeiden op den duur dat het de laatste ballon was. Ik had op dat moment nog een halve ballon in mijn hand. Hiermee bedoel ik half gevuld met lachgas. [verdachte] zei toen dat hij moest gaan. Hij startte vervolgens de auto. We reden richting [café] . Ik had zelf die halve ballon nog en nam daar nog een teug van. Ik dacht dat [verdachte] ook nog een halve ballon in zijn hand had. Toen we [café] naderden, reed [verdachte] er recht op af. Ik dacht hij maakt een grapje en stuurt zo meteen wel naar rechts om weer de weg op te rijden. [verdachte] stuurde echter niet naar rechts en reed frontaal tegen de daar geplaatste bloembakken aan en raakte vervolgens met de voorkant van zijn auto op het terras zittende mensen. We kwamen midden op het terras tot stilstand.
11. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 juni 2020, dossierpagina 228, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Ik zat vanavond op het terras van [café] in Gennep. Om ongeveer 22:30 uur zag ik een vriend van mij aan komen rijden in zijn auto. De vriend die de auto bestuurde betrof [verdachte] uit [woonplaats] . Hij zat met twee andere vrienden van mij in de auto. Dit zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ik zag dat [verdachte] een slingerende beweging maakte over de weg en naar rechts stuurde en hierbij extra gas gaf. Hij maakte plotseling een stuurbeweging naar links en reed het terras op. Ik zag dat [verdachte] met de auto midden op het terras stilstond. Ik zag dat [verdachte] toen met de auto achteruit reed en vervolgens weer vooruit in de richting van Heijen.
12. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 juni 2020, dossierpagina 230 en 231, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [medeverdachte 1] :
(pagina 230)
Ik was vanavond bij [café] te Gennep. [verdachte] kwam met het voorstel om met mij en [medeverdachte 2] lachgas te gaan gebruiken op de parkeerplaats bij de [supermarkt] . Samen met [medeverdachte 2] en [verdachte] reden we in de auto van [verdachte] naar de parkeerplaats van de [supermarkt] . Deze parkeerplaats ligt een paar honderd meter van [café] vandaan. [verdachte] stapte uit de auto en pakte een tank met lachgas achter uit zijn auto. In de auto heeft ieder voor zich een ballonnetje met lachgas gevuld. Het lachgas werd vervolgens door ons geïnhaleerd. Ik heb [verdachte] in elk geval een ballonnetje zien gebruiken.

(pagina 231)Het viel mij op dat [verdachte] erg hard reed. Voor mijn gevoel ging het te hard. Op de Zandstraat begon [verdachte] plotseling te slingeren. Ik weet niet waarom. Ik zag dat [verdachte] naar links indraaide en hierdoor op het terras van [café] inreed. Ik had niet het gevoel dat [verdachte] zijn auto nog onder controle had. Ik had niet het gevoel dat hij wist waar hij mee bezig was. Ik zag allemaal mensen op het terras zitten. Ik zag dat [verdachte] tegen een grote bloembak op het terras botste. Op het terras kwam de auto tot stilstand. [verdachte] reed achteruit van het terras af en stopte op de Zandstraat. Op dat moment stapte [medeverdachte 2] uit de auto van [verdachte] . [verdachte] reed vervolgens via de Zandstraat weg.13. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 1] door de raadsheer-commissaris d.d. 14 juni 2024:U vraagt mij wat er op 3 juni 2020 is gebeurd. Wij zaten op het terras en besloten om een ballonnetje te doen. Wij deden dit op de parkeerplaats en zijn daarna weggereden. U vraagt mij wat ik bedoel met een ballonnetje. Lachgas.

U vraagt mij hoe lang wij op de parkeerplaats hebben gestaan. Een minuut of vijf, tien maximaal.
14. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 juni 2020, dossierpagina 232 en 233, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] :
(pagina 232)
Vanavond, omstreeks 21.30 uur, ben ik naar het terras gegaan van café [café] . Ik had daar afgesproken om met vrienden iets te gaan drinken. Het werd uiteindelijk kouder en toen zijn wij met zijn allen verplaatst naar een plek op het terras onder de heaters. Toen wij gingen verplaatsen gingen enkele vrienden weg om even ergens anders lachgas te gebruiken. Dit betroffen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] .
Ik zag hun weer aan komen rijden uit de richting centrum. Ik zag dat [verdachte] slingerend reed. Ik zag dat hij geen vaart minderde en het terras opreed. Ik zag hoe hij hierbij tegen bloembakken aanreed, die vervolgens mee schoven en tegen andere terrasbezoekers en mijn vrienden aan kwamen. Ik zag dat [verdachte] de auto vervolgens achteruit reed en het terras in paniek verliet.
15. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 juni 2020, dossierpagina 234 en 235, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 4] :

(pagina 234)Ik ben vanavond omstreeks 21:30 uur naar het terras gegaan van [café] te Gennep. Ik zag dat [verdachte] rond 22.00 uur wegging samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Ik had voordat [verdachte] wegging gehoord dat [verdachte] en [medeverdachte 2] hadden afgesproken om samen lachgas te gaan gebruiken. Ik hoorde dat [medeverdachte 1] ook besloot om mee te gaan. Ik zag dat [verdachte] rond 22.05 uur weer terugreed. Ik zag dat [verdachte] slingerend reed. Ik zag dat hij toen het stuur naar links gooide. Ik keek op dat ogenblik [verdachte] aan en zag dat hij helemaal zat te trillen en er met zijn hoofd niet helemaal bij was. Ik zag dat [verdachte] met zijn auto het terras opreed en hierbij eerst een aantal bloembakken raakte. Ik kwam toen klem te zitten tussen de tafel waaraan ik zat en een deur achter mij. Ik zag toen dat [verdachte] de auto achteruit reed en vervolgens wegreed.16. Het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse d.d. 29 december 2020, dossierpagina 20 tot en met 35, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

(pagina 23)

De aanrijding vond plaats op het terras van restaurant [café] gelegen aan [adres 2] , binnen de bebouwde kom van Gennep. De Zandstraat is gelegen binnen een “zone” alwaar een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt, aangeduid middels bord overeenkomstig model A1 met “zone” aanduiding.
(pagina 24)
Aangetroffen situatie
Voor wat betreft de toestand van de weg hebben wij geen bijzonderheden geconstateerd die van belang waren in de oorzaak, de toedracht of de gevolgen van het ongeval. Er werden geen oneffenheden, rillen, randen, berm kanten of kuilen aangetroffen welke van invloed zijn geweest op de oorzaak of het ontstaan van de aanrijding.
(pagina 25)
Op dinsdag 9 juni 2020 voerden wij bij het bergingsbedrijf Broekmans te Roermond, een technisch onderzoek uit aan het vermoedelijk bij de aanrijding betrokken voertuig. Het betrof hier een personenauto, als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen. Kenteken: [kenteken] , merk: Volkswagen, type Golf.
(pagina 26)
Ten tijde van ons onderzoek functioneerde de stuurinrichting naar behoren.
Door ons werden bij de berger rij- en remproeven uitgevoerd, waarbij door ons geen bijzonderheden werden waargenomen.
Er werden geen aanwijzingen gevonden dat de stuurinrichting voorafgaande aan de aanrijding niet naar behoren zou hebben gefunctioneerd.
Het voertuig verkeerde voor zover door ons kon worden nagegaan in een voldoende rij technische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel de gevolgen van de aanrijding.
(pagina 33)
Indien de bestuurder van de Volkswagen het wegverloop was blijven volgen, had het ongeval niet hoeven plaats te vinden. Uit ons onderzoek is niet gebleken dat er een noodzaak was voor de bestuurder van de Volkswagen om naar links te sturen en het wegverloop niet te volgen.
De bestuurder van de Volkswagen heeft gereden met een indicatieve minimale snelheid van ongeveer 34 km per uur. Een lagere snelheid is onwaarschijnlijk, een iets hogere is mogelijk.
17. Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, tweede meervoudige kamer voor strafzaken, van13 december 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
U, jongste raadsheer, toont mij op Google maps dat de afstand vanaf de parkeerplaats waar ik zeg lachgas te hebben gebruikt tot aan [café] ongeveer 230 meter bedraagt en dat deze afstand met de auto in 1 minuut kan worden overbrugd. Dat klopt allebei.
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverwegingen
De beslissing dat het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bijzondere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep partiële vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde ten aanzien van het bestanddeel ‘onder invloed van lachgas’.
Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte ten tijde van de aanrijding onder invloed van lachgas verkeerde.
Het hof overweegt als volgt.
Vaststelling van de feitenOp grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het volgende vast.
De verdachte heeft op 3 juni 2020 in de gemeente Gennep als bestuurder van een personenauto rijdende over de Zandstraat in het centrum van Gennep een verkeersongeval veroorzaakt door een terras met café-bezoekers op te rijden. Ten gevolge van deze aanrijding hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel dan wel zodanig lichamelijk letsel opgelopen, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De zwarte busIn het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse d.d. 29 december 2020 is bovenaan pagina 15 (dossierpagina 34) vermeld:
“Tijdens het tactisch onderzoek werd door de verdachte [verdachte] onder andere verklaard dat hij moest uitwijken voor een zwarte bus. Uit het ingestelde onderzoek bleek dat een grote zwarte bedrijfsauto tegenover het terras aan [adres 2] geparkeerd stond.”. Een foto van deze zwarte bedrijfsauto (hierna: ‘de zwarte bus’) is opgenomen in de als bijlage bij voornoemd proces-verbaal gevoegde fotomap. Deze foto is gemaakt door een journalist die kort na de aanrijding ter plaatse is geweest.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat, anders dan waarvan in het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse wordt uitgegaan, deze zwarte bus ten tijde van de aanrijding niet tegenover het terras geparkeerd stond. De bus zou daar pas na de aanrijding door een vriend van slachtoffer [slachtoffer 1] zijn neergezet. De advocaat-generaal baseert zich hiervoor op hetgeen slachtoffer [slachtoffer 1] daarover tegenover hem zou hebben verklaard en op de stills van de camerabeelden van [café] die zich in de fotomap bij het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse bevinden, waarop geen zwarte bus tegenover het terras te zien is. Gelet op deze stills staat ook voor het hof vast dat er ten tijde van de aanrijding geen bus (de zwarte bus of een andere bus) tegenover het terras geparkeerd stond. De passages uit het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse waarin daarvan wel wordt uitgegaan, heeft het hof, anders dan de rechtbank, dan ook niet tot het bewijs gebezigd.
Onder invloed van lachgasDe verdachte heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de aanrijding op een parkeerplaats één ballonnetje lachgas heeft gebruikt, dat hij na het gebruik van het lachgas tien minuten tot een kwartier heeft gewacht voordat hij is gaan rijden en dat het lachgas toen zou zijn uitgewerkt.
Deze verklaring vindt zijn weerlegging in onder meer de verklaring van getuige [medeverdachte 1] . Tijdens het verhoor door de raadsheer-commissaris heeft getuige [medeverdachte 1] op de vraag van de raadsman van de verdachte hoe lang de verdachte, getuige [medeverdachte 2] en hijzelf op de parkeerplaats hebben gestaan, geantwoord: “Een minuut of vijf, tien maximaal”. Dit strookt met de verklaring van deze getuige bij de politie dat hij, de verdachte en de getuige [medeverdachte 2] ongeveer tien minuten na het gebruik van het lachgas vanaf de parkeerplaats zijn vertrokken. Getuige [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte en hij op de parkeerplaats 4 of 5 ballonnen lachgas hebben gebruikt en dat ze zijn weggereden toen hijzelf nog een halve ballon met lachgas in zijn handen had, omdat de verdachte weg wilde. Geen van beide getuigen heeft gesproken over tien minuten tot een kwartier wachten totdat de effecten van het lachgas waren uitgewerkt.
Het hof merkt in dit verband op dat algemeen bekend is dat de belangrijkste effecten van lachgas kortdurend zijn, maar dat het gebruik van lachgas ook daarna nog van invloed kan zijn op de rijvaardigheid. Uit de verklaringen van de getuigen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] leidt het hof af dat de verdachte op de parkeerplaats in korte tijd 4 of 5 ballonnen met lachgas heeft gebruikt en kort daarna zijn auto is gaan besturen. Zoals ter terechtzitting in hoger beroep is vastgesteld, ligt de parkeerplaats waar de verdachte lachgas heeft gebruikt op korte afstand van het terras waar de aanrijding heeft plaatsgevonden en bedraagt de tijd om met de auto vanaf die parkeerplaats bij dat terras te komen bij een normale snelheid hooguit 1 minuut.
Dat de verdachte op het moment dat hij richting het terras reed nog onder invloed van lachgas was en dat dit zijn rijvaardigheid zodanig negatief beïnvloedde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht, volgt naar het oordeel van het hof uit de verklaringen van getuigen met betrekking tot het rijgedrag van de verdachte voorafgaand aan de aanrijding en de waarnemingen van getuigen met betrekking tot de verdachte kort voor en op het moment van de aanrijding. De getuigen [getuige 3] en [getuige 4] zaten op het terras toen de verdachte met zijn auto over de Zandstraat kwam aanrijden. Beide getuigen zagen dat de verdachte slingerend reed. Ook de getuige [getuige 2] zat op het terras ten tijde van de aanrijding. Hij heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte met zijn auto een slingerende beweging maakte over de weg. Getuige [medeverdachte 1] , die als passagier op de achterbank van de auto van de verdachte zat, heeft verklaard dat de verdachte op de Zandstraat zonder duidelijke aanleiding plotseling begon te slingeren. De getuige verklaart:
“Ik had niet het gevoel dat [verdachte] zijn auto nog onder controle had.”.
Getuige [getuige 1] , die op het terras zat ten tijde van de aanrijding, zag, toen de auto wat dichterbij was, de verdachte duidelijk zitten. Hij verklaart:
“Ik zag dat [verdachte] in een trip zat. Ik ken deze uitdrukking wel. Ik heb dit weleens gezien bij jongens die lachgas hebben gebruikt. Ik had echt de indruk dat hij middenin een trip zat.”.Getuige [getuige 4] zag op het moment dat de verdachte naar links stuurde, richting het terras, dat de verdachte “helemaal zat te trillen en er met zijn hoofd niet helemaal bij was”.
Hoewel er, zoals de verdediging heeft aangevoerd, geen forensisch bewijs voorhanden is dat de verdachte onder invloed van lachgas verkeerde ten tijde van de aanrijding, gaat het hof hier op grond van het bovenstaande en de overige inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen wel van uit.
Het hof is verder van oordeel dat de verdachte wist althans redelijkerwijs moest weten dat het gebruik van lachgas de rijvaardigheid kan verminderen. Het hof heeft bij dit oordeel acht geslagen op het feit dat de verdachte er van meet af aan alles aan heeft gedaan om het gebruik van het lachgas zo ver mogelijk bij het ongeval vandaan te houden. Zo heeft de verdachte in eerste instantie bij de politie ontkend voorafgaand aan de aanrijding drugs (lachgas) te hebben gebruikt; de verdachte heeft nadat hij hier niet meer onderuit kon het gebruik zo klein mogelijk proberen te maken en nadrukkelijk verklaard dat hij na dat ene niet helemaal gevulde ballonnetje zeker tien minuten tot een kwartier heeft gewacht totdat het lachgas zou zijn uitgewerkt alvorens weer te gaan rijden. Ook heeft de verdachte nooit willen vertellen waar hij het patroon lachgas vandaan had en heeft hij het patroon na het ongeval onderweg naar zijn vriendin in de Maas gegooid. Dit alles wijst er naar het oordeel van het hof op dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest weten dat het gebruik van lachgas de rijvaardigheid kan verminderen en dat het gebruik van lachgas heeft bijgedragen aan het ongeval.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van getuige [medeverdachte 2] bij de politie op 3 juni 2020 onvoldoende betrouwbaar is gelet op diens lachgasgebruik die avond. Het hof verwerpt dit verweer. Getuige [medeverdachte 2] heeft in zijn verklaring tegenover de politie op 3 juni 2020 gedetailleerd en concreet verklaard over het verloop van die avond, welke verklaring in hoge mate overeenkomt met hetgeen de overige getuigen hierover hebben verklaard. De getuige is op 21 februari 2022 door de rechter-commissaris gehoord en heeft toen verklaard bij de politie de waarheid te hebben verklaard en is ook niet op zijn eerdere verklaring teruggekomen. Het hof ziet, anders dan de raadsman heeft bepleit, dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [medeverdachte 2] op 3 juni 2020.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten tijde van de aanrijding verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994; in die zin dat de verdachte verkeerde onder zodanige invloed van lachgas, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Aan zijn schuld te wijtenOm tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Daarbij geldt tevens dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. In dergelijke gevallen dient sprake te zijn van bijkomende omstandigheden waaruit kan blijken dat de verdachte tenminste aanmerkelijk tekort is geschoten in hetgeen van hem als verkeersdeelnemer in het individuele concrete geval mocht worden verwacht.
De verdachte reed onder invloed van lachgas met een te hoge snelheid slingerend in zijn personenauto over de Zandstraat in het centrum van Gennep. De verdachte is op enig moment naar links gereden, richting het terras. Hij heeft die koers vervolgens niet meer gecorrigeerd. Hij is met een constante, te hoge snelheid rechtdoor blijven rijden en heeft niet aantoonbaar – althans in ieder geval onvoldoende – en niet tijdig geremd. De verdachte is vervolgens met zijn personenauto het terras met bezoekers opgereden. Ten gevolge van deze aanrijding hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel dan wel zodanig lichamelijk letsel opgelopen, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het hof stelt op grond van deze gedragingen van de verdachte vast dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is.
Door onder invloed van lachgas een auto te besturen terwijl hij zich bewust was althans redelijkerwijs moest zijn van de negatieve effecten van lachgas op de rijvaardigheid, heeft de verdachte zichzelf opzettelijk in een toestand gebracht waarin hij feitelijk niet meer in staat was de auto behoorlijk te besturen. Als gevolg hiervan reed de verdachte slingerend en met te hoge snelheid en is hij vervolgens een terras met bezoekers opgereden, zonder zijn rijrichting te veranderen of tijdig te remmen. De verdachte had in de gegeven situatie anders kunnen en moeten handelen door simpelweg niet onder invloed van lachgas in zijn auto te stappen en aan het verkeer deel te nemen. De verdachte heeft door zijn handelen onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven geroepen, die zich ook daadwerkelijk hebben verwezenlijkt. Het hof oordeelt dat het handelen van de verdachte blijk heeft gegeven van rijgedrag dat als zeer onvoorzichtig en onoplettend moet worden aangemerkt, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Resumé
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het verweer van de verdediging strekkende tot partiële vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde ‘rijden onder invloed van lachgas’ in al zijn onderdelen.
Het hof acht, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in onderling verband en samenhang beschouwd met de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals hiervoor in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a en b van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aangesloten bij de strafoplegging door de rechtbank, bestaande uit een gevangenisstraf voor de duur van
4 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis voor feit 1 primair en feit 2 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest, waarvan
18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren voor feit 1 primair.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen, gelet op de bepleite partiële vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde en de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij – destijds 19 jaar – onder invloed van lachgas zich zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen in het verkeer waardoor hij een terras is opgereden en een aanrijding heeft veroorzaakt waarbij meerdere personen (ernstig) gewond zijn geraakt en materiële schade is toegebracht. Met dergelijk weggedrag heeft de verdachte naar het oordeel van het hof onverantwoorde risico’s genomen, daarmee geen enkel respect getoond voor de belangen van andere verkeersdeelnemers en laten zien onvoldoende inzicht te hebben in de op hem rustende verantwoordelijkheden als automobilist.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het verlaten van de plaats van het ongeval. De verdachte heeft zich na de aanrijding niet bekommerd om de slachtoffers en heeft getracht om onder zijn verantwoordelijkheid voor het ongeval uit te komen. Het hof rekent de verdachte de aanrijding en zijn handelen nadien zwaar aan.
Het hof stelt vast dat de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde de leeftijd van achttien jaren doch niet die van drieëntwintig jaren had bereikt. Bij de strafoplegging ziet het hof zich voor de vraag gesteld of het volwassenenstrafrecht, dan wel het adolescentenstrafrecht moet worden toepast. Evenals de rechtbank acht het hof de toepassing van het volwassenenstrafrecht ten aanzien van de verdachte op zijn plaats, gelet op het onderbouwde advies van de reclassering in het rapport van 16 september 2022, waarin toepassing van het volwassenenstrafrecht wordt geadviseerd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 oktober 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Voorts blijkt daaruit dat de verdachte na het bewezenverklaarde niet meer ter zake van een verkeersovertreding of een ander strafbaar feit met justitie in aanraking is geweest.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarin wordt gedifferentieerd naar de mate van schuld, de gevolgen voor het slachtoffer en de vraag of, en zo ja, in welke mate er sprake is van alcoholgebruik. Bij een zeer hoge mate van schuld aan een ongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg waarbij sprake is van alcoholgebruik wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren als vertrekpunt genomen. Het hof ziet aanleiding om in deze zaak bij dit vertrekpunt aan te sluiten. In deze zaak is daarnaast ook nog een overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 bewezen verklaard.
Er zijn ook feiten en omstandigheden die het hof in strafmatigende zin zal meewegen. Het hof houdt rekening met de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten pas 19 jaar oud was. Voorts houdt het hof er rekening mee dat, zoals ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, de aanrijding ook een grote impact op het leven van de verdachte heeft gehad en nog steeds heeft. Tevens houdt het hof in strafmatigende zin rekening met de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten.
Hoewel het hof in voornoemde feiten en omstandigheden aanleiding ziet om de gevangenisstraf enigszins te matigen, acht het hof de door de rechtbank opgelegde taakstraf gecombineerd met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Deze strafafdoening doet onvoldoende recht aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de ernst van de gevolgen hiervan voor de slachtoffers. In het bijzonder in die aard en ernst van het bewezenverklaarde ziet het hof de redenen voor de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Al het vorenstaande afwegende acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van feit 1 primair aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. Alles afwegende acht het hof een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden passend en geboden.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak als volgt.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In beginsel heeft als redelijke termijn te gelden dat de rechtbank binnen 2 jaren nadat de termijn een aanvang heeft genomen – in dit geval de datum van de inverzekeringstelling van de verdachte op 4 juni 2020 – vonnis wijst. Nu de rechtbank op 27 februari 2023 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn bij de behandeling in eerste aanleg geschonden met ongeveer 8 maanden. Van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Zoals hiervoor overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest en ter zake van feit 1 primair een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn in eerste aanleg is geschonden, zal het hof volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van het voorarrest en ter zake van feit 1 primair een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. R.G.A. Beaujean en mr. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes, griffier,
en op 14 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.C.C. van de Schepop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.