ECLI:NL:GHSHE:2025:393

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
20-002945-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een strafzaak betreffende verblijf als ongewenste vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 25 oktober 2024 vrijgesproken werd van een aantal tenlastegelegde feiten. De verdachte, geboren in 1989 en thans verblijvende in P.I. Vught, is beschuldigd van het verblijf in Nederland terwijl hij wist dat hij als ongewenste vreemdeling was verklaard. De politierechter had de verdachte vrijgesproken van het eerste ten laste gelegde feit en geen straf opgelegd voor het tweede feit, dat betrekking had op het handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van twee maanden.

Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard voor de feiten 1 en 2, omdat de politierechter niet correct had gehandeld volgens de wettelijke voorschriften. Het hof heeft echter wel geoordeeld dat het derde feit, het verblijf als ongewenste vreemdeling, wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De verdediging voerde aan dat de verdachte op de vlucht was voor een achtervolgende auto, maar het hof verwierp dit verweer, omdat de verdachte wist dat het een politieauto was. De beslissing is gegrond op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002945-24
Uitspraak : 14 februari 2025
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 oktober 2024, in de strafzaak met parketnummer 03-200613-24 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Vught, PPC te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde ‘handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie’ met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel opgelegd, en ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde, te weten:
- als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard,
de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en ter zake van het onder 3 ten laste gelegde de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte richt zich (mede) tegen de vrijspraak door de politierechter van hetgeen aan de verdachte onder 1 ten laste werd gelegd, alsmede tegen de beslissing om met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel op te leggen voor de onder 2 bewezenverklaarde overtreding. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404, tweede en vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
3.
hij op of omstreeks 19 juni 2024 te Venlo, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenste vreemdeling was verklaard
of
terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij op 19 juni 2024 te Venlo als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenste vreemdeling was verklaard.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich op Nederlands grondgebied begeven terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Aldus heeft hij in Nederland verbleven terwijl de openbare orde zich daartegen blijkens de ongewenstverklaring nu juist verzet. Dit acht het hof een kwalijk feit.
Het hof sluit voor de bepaling van de straf aan bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, en bij straffen die door dit hof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. Voor het bewezenverklaarde feit is het uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Als verweer strekkende tot matiging van de straf heeft de verdediging aangevoerd, dat de verdachte vanuit Duitsland naar Nederland reed omdat hij op de vlucht was voor een hem achtervolgende auto, terwijl hij niet wist dat het een politieauto was.
Het hof verwerpt dit verweer. De verdachte heeft in zijn verklaring van 20 juni 2024 bij de politie immers verklaard: “Ik was aan het rijden, ik werd achtervolgd. Ik was met mijn vriendin en ik schrok dat het de politie was. Het bleek later een Duitse politie te zijn.” Deze verklaring kan niet anders worden begrepen dan dat de verdachte reeds ten tijde van de achtervolging wist dat er een politieauto achter hem aanreed. In het door de verdediging aangevoerde ziet het hof dan ook geen aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van het uitgangspunt.
Een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden acht het hof passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
Verklaartde verdachte
niet-ontvankelijkin het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Vernietigthet vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
en op 14 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.