ECLI:NL:GHSHE:2025:357

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
200.343.616_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over spoedeisend belang bij eigendomsoverdracht na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, waarin de man vorderingen heeft ingesteld tegen de vrouw met betrekking tot de eigendomsoverdracht van woningen en appartementen na hun echtscheiding. De man stelt dat hij spoedeisend belang heeft bij de toedeling van deze onroerende zaken, omdat hij afhankelijk is van de verkoop van deze eigendommen om zijn financiële verplichtingen jegens zijn partner te kunnen nakomen. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de man geen spoedeisend belang heeft, omdat het belang van de partner van de man niet aan hem kan worden toegeschreven. De man heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd, maar het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank. Het hof oordeelt dat de man zelf de situatie heeft gecreëerd die zijn spoedeisend belang in de weg staat. De vorderingen van de man worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 15 juli 2024, voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.343.616/01
arrest van 11 februari 2025
in de zaak van
[appellant],
[woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. M.C.J.G. Kathmann te Breda,
tegen
[geïntimeerde] ,
[woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. W.R.M. Voorvaart te Breda.
op het bij exploot van dagvaarding van 18 juli 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 15 juli 2024, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen de man als eiser in conventie, verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
Deze zaak gaat over de vraag of de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen in kort geding.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/423592 / KG ZA 24-290)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven/producties 1 tot en met 4;
  • H16 formulier van de advocaat van de man d.d. 22 juli 2024 met de aanvulling op producties 3 en 3c;
  • memorie van antwoord van de advocaat van de vrouw met producties 1 tot en met 5;
H12 formulier van de advocaat van de man d.d. 28 december 2024 met producties 5 tot en met 24.
De mondelinge behandeling vond plaats op 7 januari 2025. Partijen zijn, bijgestaan door hun advocaten, daarbij verschenen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen zijn op 25 augustus 2005 met elkaar gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen.
Bij beschikking van 19 april 2024 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Ook heeft de rechtbank daarbij , voor zover nu van belang, de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap gelast.
Partijen hebben de volgende woningen en appartementen in gemeenschappelijk eigendom:
- [woning A] ,
- [woning B] ,
- [woning C] ,
- [woning D] ,
- [appartement A] en het [appartement B] (hierna tezamen te noemen: [de appartementen] ).
De rechtbank heeft in n de beschikking van 19 april 2024 [woning A] aan de vrouw toegedeeld met inachtneming van de rov. 4.47 tot en met 4.52 van die beschikking. De overige woningen en appartementen zijn aan de man toegedeeld, waarbij de man de hypotheek bij [bedrijf A] voor zijn rekening moet nemen.
De echtscheidingsbeschikking is op 9 augustus 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De procedure bij de voorzieningenrechter
3.2.
In de deze procedure vordert de man, na wijziging van eis (in conventie) om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen tot nakoming van de beschikking van 19 april 2024 hetgeen betekent dat:
  • [woning A] , binnen twee weken na de datum van het vonnis in kort geding, door een door de man aan te wijzen taxateur, dient te worden getaxeerd;
  • [woning B] en [de appartementen] binnen twee weken na de datum van het vonnis van de rechtbank, bij een door de man aan te wijzen notaris, aan de man dienen te worden toegedeeld / notarieel geleverd;
  • de man een notaris de opdracht dient te geven de akte van verdeling op te stellen;
  • ieder van partijen op verzoek van de notaris een volmacht voor de toedeling / notariële levering van voornoemde woning en appartementen aan de man dient te ondertekenen;
  • de notariskosten door de man dienen te worden betaald en gedragen;
  • de man ervoor dient te zorgen dat de vrouw gelijktijdig met de toedeling / notariële levering van voornoemde woning en appartementen aan hem wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor (het restant van) de hypotheekschuld aan [bedrijf A] en ter zekerheid voor de vrouw van de voldoening door hem aan haar van haar aandeel in de overwaarde van [de appartementen] , een recht van tweede hypotheek dient te vestigen op zijn eigendomsaandeel in [woning A] ;
en daarbij te bepalen – voor het geval de vrouw niet binnen twee weken na de datum van het
vonnis in kort geding van de rechtbank meewerkt aan de toedeling/notariële levering van
voornoemde woning en appartementen aan de man – :
primair:
dat het vonnis in kort geding in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of
wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw voor de eigendomsoverdracht van
voornoemde woning en appartementen bij de door de man aan te wijzen notaris aan de man,
althans dat het vonnis in kort geding van de rechtbank in de plaats treedt van de tot de
toedeling/notariële levering van de woningen en appartementen aan de man bestemde akte
van verdeling;
subsidiair:
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag voor iedere dag die de
vrouw vanaf twee weken na de datum van het vonnis in kort geding van de rechtbank in
gebreke blijft aan de inhoud van het vonnis in kort geding van de rechtbank te voldoen, met
een maximum van € 25.000,--;
althanseen zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht;
II. de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de gehele procedure, volgens het
liquidatietarief, te vermeerderen met de nakosten, één en ander te voldoen binnen veertien
dagen na de datum van het vonnis in kort geding van de rechtbank, en – voor het geval
voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen
met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor
voldoening.
3.3.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. Daarnaast heeft de vrouw een vordering in reconventie ingesteld. Deze vordering is in hoger beroep niet aan de orde.
3.4.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat de man geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen (
‘Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft niet de man spoedeisend belang bij levering van de woning en de appartementen aan hem, maar zijn partner. Niet de man, maar zijn partner heeft een woning gekocht. Zij is voor de financiering daarvan afhankelijk van de man’,rov. 4.7) omdat spoedeisend belang van zijn partner niet aan hem kan worden toegewezen.
De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat, aangezien de man niet bereid is om bij gelegenheid van de overdracht van het aandeel van de vrouw in de over te dragen panden aan haar te betalen, hij niet voldoet aan de door de rechtbank gestelde voorwaarden tot toedeling van de woning(en) en appartementen aan hem. Ook om die reden zou zijn vordering in dit kort geding niet kunnen worden toegewezen. De vordering in conventie is daarom afgewezen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De procedure in hoger beroep
3.5.
De man heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. Hij concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen aldus:
I. de vrouw te veroordelen tot nakoming van de beschikking d.d. 19 april 2024, hetgeen
betekent dat:
  • [woning A] , binnen twee weken na de datum van het arrest van het hof, door een door de man aan te wijzen taxateur, dient te worden getaxeerd;
  • [woning B] en [de appartementen] binnen twee weken na de datum van het arrest van het hof bij een door de man aan te wijzen notaris, aan de man dienen te worden toegedeeld / notarieel geleverd;
  • de man een notaris de opdracht dient te geven de akte van verdeling op te stellen;
  • ieder van partijen op verzoek van de notaris een volmacht voor de toedeling / notariële levering van [woning B] en [de appartementen] aan de man dient te ondertekenen;
  • de notariskosten door de man dienen te worden betaald en gedragen;
  • de man ervoor dient te zorgen dat de vrouw gelijktijdig met de toedeling / notariële levering van [woning B] en [de appartementen] aan hem wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor (het restant van) de hypotheekschuld aan [bedrijf A] ;
  • de man gelijktijdig met de toedeling / notariële levering van [woning B] en [de appartementen] aan hem - ter zekerheid voor de vrouw van de voldoening door hem aan haar van haar aandeel in de overwaarde van [de appartementen] - een recht van tweede hypotheek dient te vestigen op zijn eigendomsdeel in [woning A] ;
en daarbij te bepalen dat, voor het geval de vrouw niet binnen twee weken na de datum van het arrest van het hof meewerkt aan de toedeling / notariële levering van [woning B] en [de appartementen] aan de man:
primair
daarbij te bepalen dat het arrest van het hof in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw voor de eigendomsoverdracht van [woning B] en [de appartementen] via / bij de door de man aan te wijzen notaris aan de man, althans dat het arrest van het hof in de plaats treedt van de tot de toedeling/notariële levering van [woning B] en [de appartementen] aan de man bestemde akte van verdeling;
subsidiair
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag voor iedere dag die de vrouw vanaf twee weken na de datum van het arrest van het hof in gebreke blijft aan de inhoud van het arrest van het hof te voldoen, met een maximum van € 25.000,--,
althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
II. de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de gehele procedure in eerste aanleg en in hoger beroep volgens het liquidatietarief, te vermeerderen met de nakosten, één en ander te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het arrest en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.6.
De vrouw heeft de vorderingen weersproken.
Weergave vorderingen man
3.7.
Met de grieven 1 tot en met 3 komt de man op tegen de weergave van zijn vorderingen in rov. 3.1 van het bestreden vonnis.
Het hof heeft in rov. 3.2 de vorderingen van de man opgesomd, waarbij rekening is gehouden met de bezwaren die de man in zijn grieven 1 tot en met 3 heeft geuit. De grieven slagen in zoverre maar leiden niet tot een ander dictum.
Spoedeisend belang
3.8.
De
rechtbankheeft overwogen:
“4.7. De man stelt dat hij spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, omdat hij een financieringsverplichting ten opzichte van zijn partner heeft die hij alleen kan nakoming als de genoemde woning en appartementen aan hem worden overgedragen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft niet de man spoedeisend belang bij levering van de woning en de appartementen aan hem, maar zijn partner. Niet de man, maar zijn partner heeft een woning gekocht. Zij is voor de financiering daarvan afhankelijk van de man. Als zij de woning niet kan financieren en daardoor haar verplichtingen jegens de verkoper niet kan nakomen, is zij, zoals desgevraagd door de advocaat van de man verklaard, een boete verschuldigd aan de verkoper. De man heeft geen koopovereenkomst gesloten en is jegens de verkoper dan ook niet aansprakelijk. Door voor deze constructie te kiezen, op het moment dat partijen nog aan het begin staan van de afwikkeling van hun echtscheiding, heeft hij een zeker risico genomen en heeft hij zijn partner in een situatie gebracht waarin levering van de woning en de appartementen aan hem op zeer korte termijn noodzakelijk is. Spoedeisend belang van de partner kan echter niet worden toegeschreven aan de man. De man zelf heeft geen spoedeisend belang bij zijn vorderingen. De vorderingen zullen reeds om die reden worden afgewezen.”
3.9.
Met grief 4 komt de
manop tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat van een spoedeisend belang bij de man geen sprake is en dat de vordering daarom wordt afgewezen. Ter toelichting voert hij het volgende aan.
Ook in de echtscheidingsprocedure heeft de man verzocht hem te machtigen voor het geval de vrouw niet meewerkt aan de toedeling / notariële levering van [woning B] en [de appartementen] . De rechtbank heeft dat verzoek zonder motivering afgewezen. Indien de rechtbank hem daartoe wel had gemachtigd, was een kort gedingprocedure niet nodig geweest.
Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg is toegelicht dat de man en zijn partner in eerste instantie de nieuwe woning [in België] , gezamenlijk hadden gekocht. Zij hebben in februari 2024 een eerste bod uitgebracht maar gewacht op de uitspraak in de echtscheidingsprocedure. Op 24 april 2024, na ontvangst van de beschikking van 19 april 2024, hebben de man en zijn partner de koopovereenkomst ondertekend. Na het ondertekenen heeft de verkoper bevestigd in te stemmen met naamswijziging van de koopovereenkomst in die zin dat de partner van de man de woning alleen op eigen naam koopt. Reden daarvoor is een besparing van 9% registratierecht. Op 17 december 2024 zijn de man en zijn partner gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden. Die huwelijkse voorwaarden houden, kort gezegd, een algehele gemeenschap van goederen in. Dat betekent dat de man mede-eigenaar van de woning (die nog niet is geleverd vanwege het niet kunnen voldoen van de koopsom) zal worden.
Partijen zijn in september 2022 uit elkaar gegaan. Zij zijn overeengekomen dat voor de samenstelling en omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap 1 januari 2023 als peildatum geldt, nu zij vanaf dat moment een gescheiden financiële huishouding voeren. Toen de man en zijn partner de koopovereenkomst tekenden, mocht de man, mede gelet op de toezeggingen van de vrouw, er vanuit gaan dat de voor de financiering van (zijn aandeel in) de woning [in België] noodzakelijk levering van [woning B] en de appartementen aan hem tijdig, dat wil zeggen (ruim) voor 21 augustus 2024 zou plaatsvinden. Die leveringen hebben niet plaatsgevonden; dat heeft geleid tot extra kosten. De man is hierdoor genoodzaakt voor [de appartementen] een nieuwe hypothecaire geldlening bij [bedrijf B] af te sluiten waarmee hij de hypotheekschuld aan [bedrijf A] aflost en waarmee hij de aankoop van de woning [in België] gedeeltelijk financiert. Omdat de hypotheekakte niet tijdig is gepasseerd moet de man € 2.520,-- boete betalen aan [bedrijf B] . Ook de woning in [in België] is nog niet geleverd. De man betaalt (samen met zijn partner) vanaf 24 augustus 2024 een maandelijkse boete van € 1.620,-- vanwege het niet-nakomen van de koopovereenkomst.
De vrouw accepteert de beslissing van de rechtbank op een aantal punten niet. Zij heeft echter geen hoger beroep ingesteld. De verdeling is definitief en dient te worden uitgevoerd. De vrouw werkt daaraan niet mee. Zij heeft niets ondernomen om [woning A] over te kunnen nemen. Als [woning B] aan hem was geleverd, had hij deze kunnen verkopen en de opbrengst daarvan kunnen gebruiken voor de aankoop van de woning [in België] .
Ten slotte is het spoedeisend belang gelegen in de aard van de vorderingen; de man kan op geen enkele andere wijze de uitvoering van de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling bewerkstelligen dan door een kort geding.
3.10.
In reactie op de grief voert de
vrouwhet volgende aan.
De advocaat van de man heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg volgehouden dat de partner van de man de woning [in België] op eigen naam zou hebben gekocht en dat de man daarom een spoedeisend belang zou hebben omdat hij een financieringsverplichting zou hebben jegens haar. Nu blijkt dat de man en zijn partner het huis samen hadden gekocht, zonder zekerheid over de definitieve afloop van de echtscheidingsprocedure. In eerste aanleg heeft de man de aankoop van die woning [in België] bewust anders voorgesteld dan in werkelijkheid, zijn verklaringen en opstelling waren dus zonder meer leugenachtig. De inhoud van de overgelegde koopovereenkomst is onvoldoende inzichtelijk en kan niet worden beoordeeld op juistheid.
De bank neemt een aanvraag tot financiering (voor de toedeling van [woning A] aan haar) pas in behandeling als partijen een convenant hebben gesloten. Het lukt partijen niet samen afspraken te maken.
3.11.
Het
hofoverweegt als volgt.
Voorop wordt gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is.
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft. Evenmin zijn die omstandigheden op zichzelf voldoende voor het oordeel dat de eisende partij, door een vordering in kort geding in te stellen, handelt in strijd met de eisen van een goede procesorde.
Het hof dient, gelet op het voorgaande, te beoordelen of sprake is van een spoedeisend belang van de man als eisende partij. In dat kader wijst het hof op de volgende feiten en omstandigheden.
Uit de overlegde stukken blijkt het volgende. In februari 2024 hebben de man en zijn partner een bod uitgebracht op de woning [in België] . Op dat moment had de rechtbank nog geen beslissing genomen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap (en evenmin over het aanhangige verzoek tot echtscheiding). Vervolgens hebben de man en zijn partner op 24 april 2024 – enkele dagen na de beschikking van de rechtbank op 19 april 2024 (waarbij onder meer de wijze van verdeling is gelast) – de koopovereenkomst voor de woning [in België] getekend. Deze woning zou op 21 augustus 2024 aan de man en zijn partner worden geleverd. Op enig moment is de koopovereenkomst gewijzigd in die zin dat alleen de partner van de man als koper van de woning staat vermeld.
Door wijziging van de koopovereenkomst heeft uitsluitend de partner van de man recht op levering van de woning na voldoening van de koopsom. Dit betekent dat die koopovereenkomst geen grondslag kan vormen voor het bestaan van een spoedeisend belang aan de zijde van de man.
Het hof begrijpt dat de partner van de man voor de betaling van de koopprijs van de woning in België afhankelijk is van de man. De man kan zijn bijdrage aan die koopprijs alleen voldoen, als de levering van de woning en appartementen in Nederland aan hem heeft plaatsgevonden. Ook dat kan geen spoedeisend belang van de man opleveren. Die betalingsverplichting voor de woning vloeit immers voort uit de koopovereenkomst en de man is geen partij bij de koopovereenkomst. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat de man (en zijn partner) sinds 24 augustus 2024 maandelijks € 1.620,-- voldoen vanwege de niet-nakoming van de koopovereenkomst. Die verplichting rust immers op de partner van man; zij (en niet de man) is partij bij die koopovereenkomst. Ook die omstandigheid levert dus geen spoedeisend belang voor de man op.
Op 17 december 2024 zijn de man en zijn partner gehuwd. Tussen hen bestaat, krachtens huwelijkse voorwaarden, een algehele huwelijksgemeenschap. Dit betekent dat als, in geval van nakoming van de koopovereenkomst, de woning aan de partner wordt geleverd de man mede-eigenaar wordt van die woning. In zoverre – en het hof begrijpt het beroep van de advocaat van de man op de aard van de zaak als grondslag voor zijn spoedeisend belang aldus – zou van een spoedeisend belang ook voor de man, sprake kunnen zijn.
Daar staat echter tegenover dat de man de thans ontstane situatie zelf in het leven heeft geroepen. Nog vóór het verstrijken van de appeltermijn van de beschikking van de rechtbank waarin de wijze van verdeling is gelast (19 april 2024) heeft hij ervoor gekozen om op 24 april 2024 samen met zijn partner een woning te kopen (en vervolgens te wijzigen in die zin dat alleen de partner de woning koopt). Daarbij is, zo staat vast, i) zijn partner afhankelijk van financiering door hem én ii) voor de verkrijging van die financiële middelen de afwikkeling van de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling noodzakelijk. Door deze handelwijze heeft de man het spoedeisend belang zelf gecreëerd.
De relatie van partijen wordt, ook de na de beëindiging daarvan, beheerst door de post-relationele solidariteit (art. 6:2 BW). Het door de man zelf creëren van zijn spoedeisend belang wordt daarmee in strijd geacht. Dat betekent in deze zaak dat een situatie die op zichzelf beschouwd zou kunnen leiden tot het aannemen van een spoedeisend belang maar die door de eisende partij in zijn hoedanigheid van (ex)partner zelf in het leven is geroepen, geen omstandigheid is die het hof bij zijn beoordeling of sprake is van spoedeisend belang zal betrekken.
Het feit dat tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding voor het hof vaststaat dat geen hoger beroep is ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking (het aanvankelijk door de man wel ingestelde hoger beroep is door hem ingetrokken en de vrouw heeft geen hoger beroep ingesteld), kan gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel leiden.
De man verwijt de vrouw dat zij niet meewerkt aan de uitvoering van de beschikking van de rechtbank van 19 april 2024. Uit de stukken volgt echter dat
beidepartijen hun ontbonden huwelijksgemeenschap op een andere wijze willen verdelen dan door de rechtbank is beslist. Dat betekent dat het verwijt dat de man de vrouw maakt ook niet kan leiden tot het aannemen van een spoedeisend belang.
3.12.
Uit het voorgaande volgt dat ook het hof van oordeel is dat van een spoedeisend belang geen sprake is en dat de vorderingen daarom moeten worden afgewezen. Het hof komt daarom niet toe aan bespreking van de overige grieven.
3.13.
Het hof zal met toepassing van art. 237 jo. 353 Rv (partijen zijn voormalige echtgenoten) de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 15 juli 2024, voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en R.W.J. van Veen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 februari 2025.
griffier rolraadsheer