De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 november 2025.
Strafbaarheid van het onder feit 2 bewezenverklaarde
Navolgende kwalificatie vervangt de kwalificatie ten aanzien van feit 2 als vermeld op pagina 11 in het vonnis waarvan beroep.
Het onder feit 2 (primair) bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
gegevens voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een misdrijf omschreven in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht terwijl het feit betrekking heeft op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument
De raadsvrouw van verdachte heeft – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – een strafmaatverweer gevoerd en bepleit dat het hof de verdachte een straf zal opleggen gelijk aan hetgeen is opgelegd in het vonnis waarvan beroep, te weten een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 78 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, doch met uitzondering van de oplegging van bijzondere voorwaarden. Daartoe heeft de raadsvrouw onder meer aangevoerd dat verdachte de aangetroffen phishingprogramma’s en leads enkel voorhanden heeft gehad en dat hij niet als enige betrokkene hierbij valt aan te merken. Hoewel daarmee een bewezenverklaring van de feiten niet is uitgesloten, valt uit het gedane onderzoek niet af te leiden dat verdachte ook maar enige rol heeft gespeeld bij het gebruik van de overige aangetroffen leads en/of andere oplichtingspogingen (in het buitenland). Daarnaast heeft verdachte zich in eerste aanleg opengesteld voor hulpverlening en zich hiertoe samenwerkend opgesteld, maar is dit traject stilgevallen door het hoger beroep ingesteld door het Openbaar Ministerie, en heeft verdachte zich actief ingezet om dagbesteding te vinden en behouden. Het wordt verdachte momenteel bovendien ernstig bemoeilijkt met betrekking tot de hulpverlening en dagbesteding, als gevolg waarvan hij voornemens is om – na een eventueel uit te voeren (werk)straf – te vertrekken naar Spanje, om daar voor zijn familie te gaan werken. Al deze omstandigheden tezamen nopen tot maatwerk met betrekking tot de strafoplegging.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij in de periode van 12 mei 2024 tot en met 7 juli 2024 zogeheten phishingprogramma’s en leads (gegevenslijsten) ten behoeve van oplichting voorhanden heeft gehad en dat hij zich daarnaast op 7 juli 2024 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot oplichting. Verdachte is op 7 juli 2024 bij het slachtoffer, de heer [aangever] , aan de deur van zijn woning geweest, alwaar hij voornemens was om onder meer de bankpassen van het slachtoffer afhandig te maken door zich voor te doen als een bonafide koerier van de [bank 1] dan wel [bank 2] -bank. Terwijl verdachte aan de deur van het slachtoffer kwam, werd deze middels een babbeltruc al een tijdje door verdachtes medeverdachte aan de telefoon (bezig)gehouden. De oplichting is niet voltooid omdat het slachtoffer op een gegeven moment door had dat het waarschijnlijk om oplichting ging en hij zelf de politie had gewaarschuwd. Na verdachtes aanhouding op heterdaad in de nabijheid van de woning van het slachtoffer, zijn mobiele telefoons in beslag genomen die verdachte in zijn bezit had dan wel die in de door hem gebruikte auto lagen, met daarop phishingprogramma’s en honderden zogenaamde ‘leads’ met persoonsgegevens van een groot aantal personen (waaronder die van het slachtoffer in deze zaak), mogelijk (potentiële) slachtoffers van soortgelijke oplichtingspraktijken. Cybercrime als zodanig vormt heden ten dage een groot maatschappelijk probleem, waarvan veelal kwetsbare slachtoffers de dupe worden. Niet alleen zijn de financiële en emotionele gevolgen voor de slachtoffers verstrekkend, maar ook wordt het vertrouwen van de slachtoffers in andere mensen – op wie kwetsbaardere personen vaak aangewezen zijn – op uiterst slinkse en geraffineerde wijze ernstig geschonden. Zij blijven vaak nog geruime tijd last ondervinden van de door dit soort feiten berokkende schade. Daarnaast veroorzaken deze feiten maatschappelijke onrust en leiden zij tot angst en wantrouwen. Verdachte heeft zich hier schuldig aan gemaakt, kennelijk in samenwerking met anderen. Het hof rekent dit de verdachte ten zeerste aan.
Het hof heeft bij de strafoplegging ten nadele van verdachte acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 september 2025, betreffende het justitiële verleden van de verdachte, alsmede het uittreksel European Criminal Record Information Services (ECRIS) (Justitiële Documentatie België) d.d. 26 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk ter zake van strafbare feiten, waaronder soortgelijke (cybercrime-gerelateerde) feiten, is veroordeeld.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 17 november 2025 als aanvulling op het rapport van 11 juli 2024, hetgeen destijds is opgesteld ten behoeve van de voorgeleiding van verdachte voor de rechter-commissaris van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Hieruit blijkt onder meer dat de reclassering interventies geïndiceerd acht ten einde het risico op recidive terug te dringen, maar dat verdachte duidelijk aangeeft niet mee te willen werken aan reclasseringsinterventies omdat hij het niet nodig vindt en zo snel mogelijk naar het buitenland wil verhuizen. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert bij een veroordeling dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen omdat betrokkene aangeeft hier niet aan mee te willen werken.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden betreffende de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht en waaruit onder meer blijkt dat verdachte voornemens is na afloop van onderhavige strafzaak Nederland te verlaten en terug te keren naar zijn familie in Spanje.
In het kader van de strafoplegging overweegt het hof het volgende. Hoewel verdachte behalve het samen met een ander pogen op te lichten, enkel het voorhanden hebben van de phishingprogramma’s en de leads heeft bekend, blijken uit het procesdossier aanwijzingen van een actieve betrokkenheid van verdachte – middels Snapchat – bij de aangetroffen leads. Verdachte heeft over zijn rol hieromtrent, naar het oordeel van het hof, geen volledige openheid van zaken gegeven. Daarnaast heeft de verdachte, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, zich slechts beperkt rekenschap gegeven van de verstrekkende gevolgen van zijn handelen voor de (potentiële) slachtoffers en lijkt hij met name oog te hebben voor de gevolgen die de feiten voor hemzelf hebben. Deze proceshouding weegt het hof dan ook nadrukkelijk mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij heeft het hof meegewogen de omstandigheid dat verdachte ten tijde van het begaan van de onderhavige feiten reeds eerder (in België en Duitsland) ter zake van soortgelijke cybercrime-gerelateerde strafbare feiten was veroordeeld tot gevangenisstraffen van aanzienlijke duur, maar dit hem kennelijk er niet van heeft weerhouden om de bewezenverklaarde feiten te plegen. Voorts heeft het hof acht geslagen op de maatschappelijke impact en schade van het bewezenverklaarde. Het hof is van oordeel dat, gelet op de grote maatschappelijke problematiek omtrent digitale oplichtings- en phishingpraktijken en de kwetsbare slachtoffers die hierdoor worden getroffen, de generale en speciale preventie van dergelijke strafbare feiten noopt tot oplegging van de straf zoals hierna omschreven.
Alle omstandigheden afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden is. Met het voorwaardelijke deel beoogt het hof de verdachte een sterke prikkel te geven zich in de toekomst te onthouden van het plegen van strafbare feiten. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, acht het hof – met de advocaat-generaal en de verdediging – onvoldoende termen aanwezig om aan het voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden.
Onder de verdachte zijn de volgende nog niet teruggegeven voorwerpen in beslag genomen, te weten een Apple iPhone telefoontoestel, twee SIM-kaarten en een Google Pixel telefoontoestel.
Het hof is – met de advocaat-generaal – van oordeel dat deze in beslag genomen, nog niet teruggegeven en aan de verdachte toebehorende dan wel aan een onbekend gebleven mededader toebehorende voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, nu met behulp van deze voorwerpen het onder 1, 2 (primair) en 3 bewezenverklaarde is begaan. Het hof zal dan ook toepassing geven aan het bepaalde in de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en daarmee de verbeurdverklaring van deze voorwerpen gelasten. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De overige onder verdachte in beslag genomen voorwerpen zijn, naar opgave van verdachte, reeds aan hem teruggegeven, zodat het hof ten aanzien daarvan geen beslissing meer hoeft te geven.
Vervanging van de toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 47, 57, 139d, 234 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.