ECLI:NL:GHSHE:2025:343

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
20-001279-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot moord en brandstichting na onvoldoende bewijs

Op 12 februari 2025 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord en brandstichting. De zaak betreft een woningbrand die op 14 oktober 2020 plaatsvond in Schijndel, waarbij de verdachte en zijn gezinsleden aanwezig waren. De rechtbank had eerder de verdachte schuldig bevonden, maar het hof vernietigde dit vonnis. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte de brand had gesticht. Uit forensisch onderzoek bleek dat de brandwonden van de verdachte niet overtuigend konden worden gekoppeld aan brandstichting. De deskundigen concludeerden dat het mogelijk was dat elk gezinslid de brand had kunnen aansteken. De verdachte had verklaard dat hij in paniek de woning had verlaten en dat hij geen motief had om de brand te stichten. Het hof oordeelde dat de omstandigheden die door de rechtbank als bewijs werden gebruikt, niet doorslaggevend waren en dat er alternatieve verklaringen mogelijk waren. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van zowel de poging tot moord als de brandstichting, en hevelde de voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001279-22
Uitspraak : 12 februari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 mei 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-181876-21 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] ) op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in P.I. Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘poging tot doodslag, meermalen gepleegd’ (feit 1) en
  • ‘opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, beide tenlastegelegde feiten (feit 1: poging tot moord, meermalen gepleegd, feit 2: brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander) bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij:
1.op of omstreeks 14 oktober 2020 te Schijndel, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- ’s nachts in hun woning (gelegen aan [adres] te Schijndel) op de overloop van de eerste verdieping motorbenzine, althans een (ont)brandbare (vloei)stof, in aanraking te brengen met open vuur en/of aan te steken en/of brand te stichten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.op of omstreeks 14 oktober 2020 te Schijndel, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met motorbenzine, althans met een (ont)brandbare (vloei)stof, ten gevolge waarvan een woning (gelegen aan [adres] te Schijndel) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de woning aan [adres] bevindende goederen (te weten de inboedel) en/of voor de naast-/nabijgelegen woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer aanwezige perso(o)n(en) in de woning aan [adres] (te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] ) en/of voor een of meer aanwezige perso(o)n(en) in de naast-/nabijgelegen woning, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer aanwezige perso(o)n(en) in de woning aan [adres] (te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] ) en/of voor een of meer aanwezige perso(o)n(en) in de naast-/nabijgelegen woning, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Informatie uit het onderzoek Colfax
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat op 14 oktober 2020 omstreeks 01.17 uur een melding bij de politie is binnengekomen van een woningbrand aan [adres] te Schijndel. Toen de politie arriveerde, was de brandweer reeds ter plaatse. De brandweer kreeg om 01.15 uur de melding van brand. Het betrof een uitslaande brand bij een hoekwoning en de vlammen kwamen door het dak. Op het moment van het ontstaan van de brand waren vijf gezinsleden in de woning aanwezig, te weten [betrokkene 1] , vader van de verdachte, [betrokkene 2] , moeder van de verdachte, [betrokkene 4] en [betrokkene 3] , zussen van de verdachte, en de verdachte zelf. Toen de politie arriveerde, waren alle gezinsleden reeds uit de woning gevlucht. Blijkens het procesdossier is de verdachte, nadat hij zijn moeder hoorde schreeuwen dat er brand was, vanuit zijn slaapkamer, die direct naast de trap op de eerste verdieping is gelegen, via de brandende overloop en trap naar beneden gegaan en heeft hij via de achterdeur de woning verlaten. De ouders van de verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , zijn via het raam in hun slaapkamer op de serre geklommen en zijn vervolgens met een ladder van de buurman naar beneden gegaan. De zussen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] bevonden zich beiden op de zolderverdieping en zijn via het zolderraam naar buiten geklommen en via een afdakje naar beneden gesprongen/gevallen. Alle gezinsleden zijn vervolgens in verband met hun letsels naar het ziekenhuis gebracht. Aanvankelijk werd aangenomen dat de brand op de zolder was ontstaan, waar de wasmachine en de droger stonden.
Echter, naar aanleiding van de bevindingen van schade-experts van de verzekeringsmaatschappij, die tijdens het onderzoek in de woning op 15 oktober 2020 een benzinelucht roken op de overloop en aldaar een hoge concentratie van ontbrandbare vloeistoffen hebben gemeten, is de woning [adres] als plaats delict aangemerkt, afgesloten en bewaakt. Op 16 oktober 2020 is in voornoemde woning (forensisch) onderzoek verricht, waarbij een speurhond positief reageerde op de aanwezigheid van brand versnellende middelen en vervolgens op de door de speurhond aangewezen plaats een PID-meter positief heeft gereageerd op de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen op de overloop, ter hoogte van de badkamer (pagina’s 262-263 van het procesdossier). Op de desbetreffende locatie is een brandmonster genomen, welk monster, blijkens onderzoek van het NFI, vluchtige stoffen bevatte die afkomstig zijn van motorbenzine (pagina’s 367-370 van het procesdossier).
Verklaringen gezinsleden
[betrokkene 2] heeft verklaard dat zij en haar man televisie hadden gekeken en dat zij om 21.00 uur naar boven is gegaan. Ze werd die nacht wakker omdat ze dacht dat ze iets rook en maakte haar man wakker. De slaapkamerdeur naar de overloop stond open. Ze hoorde een “boef”’ of een “knalletje” en zag direct daarna vlammen. De vlammen kwamen vanaf de grond tot het plafond. Ze heeft meteen hard geroepen dat er brand was, om de kinderen te waarschuwen.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat hij wakker werd gemaakt door zijn vrouw, dat hij naar de gang liep en dat hij allemaal vlammen zag. Ze zijn gaan roepen en schreeuwen. Hij heeft het raam opengezet en heeft samen met zijn vrouw de deur dichtgedaan, nadat ze naar de dochters boven hadden geroepen dat die uit het raam moesten klimmen. Hij zag dat de meisjes al uit de woning waren en zag ook zijn zoon buiten lopen. Vervolgens hebben ze via het serredak de woning verlaten.
[betrokkene 3] heeft verklaard dat zij om 20.30 uur naar boven ging. Om 23.30 uur is ze nog op de overloop geweest om te gaan plassen, waarna ze weer in slaap is gevallen. Ze werd wakker van het gegil. Ze is naar de overloop gelopen maar kon niet meer via de trap naar beneden. Ze is naar het raam gegaan, wilde op het afdakje springen, miste en viel op de grond. Toen ze het raam opendeed, zag ze haar broer over de stoep naar de buren rennen.
[betrokkene 4] heeft verklaard dat ze met haar vader tot 22.15 uur of 22.30 uur televisie heeft gekeken. De rest van het gezin was al boven. Ze werd door haar zus wakker gemaakt en er werd gezegd dat er brand was. Ze kon haar schoenen nog aantrekken. Ze wilde de trap aflopen, maar dat ging niet meer. Ze hoorde van haar ouders dat ze via het zolderraam uit de woning moesten. Toen ze net uit het raam kwam, zag ze haar broer op straat rennen en om hulp vragen.
De verdachte heeft verklaard dat hij op zijn kamer was die avond. Hij was aan het Netflixen, chatten met vrienden en zijn vriendin en had zijn kast opgeruimd. Hij sliep nog niet, maar zat nog op zijn telefoon. Hij was aan het wegdoezelen. Hij hoorde zijn moeder roepen dat er brand was. Omdat zijn moeder wel vaker overdreef, dacht hij dat het zo’n vaart niet liep en heeft hij zijn schoenen en zijn broek aangedaan. Hij deed de deur open, kreeg een steekvlam in zijn gezicht en is toen in paniek gelijk de trap afgegaan. Deze stond al in brand. Omdat de voordeur op de knip zat, is hij naar de achterdeur gerend. Omdat zijn kleding erg heet was, heeft hij bij de achterdeur zijn kleding uitgedaan en is hij in zijn boxershort de straat opgegaan. Hij zag zijn zus uit het raam vallen. Vervolgens is hij bij de buurvrouw onder de douche gezet om te koelen.
Op de tafel in de tuin zijn de broek en ook twee handschoenen aangetroffen en in beslag genomen voor onderzoek. Zijn schoenen en T-shirt, welke al opgehaald waren uit de tuin voordat het forensisch onderzoek plaatsvond, zijn later ook in beslag genomen. Op het bed van de verdachte was een gasaansteker aangetroffen, die verbrand was.
Terwijl het gezin in een vervangende woning verbleef, is er een zoeking gedaan en is het gezin afgeluisterd. Uit de gesprekken binnen het gezin bleek dat de gezinsleden tot de conclusie kwamen dat iemand van hen de brand aangestoken zou moeten hebben, nu er geen sporen van braak waren en de honden niet waren aangeslagen. Vervolgens is de verdenking gerezen, ook na gesprekken met de politie, dat de verdachte de brand moest hebben gesticht. Op 9 juli 2021 is de verdachte in verzekering gesteld.
De verdachte heeft op verschillende momenten verklaringen afgelegd, waarbij hij onder meer heeft verklaard dat de ramen openstonden op zijn kamer, dat hij dat niet zeker weet, dat hij zeker weet dat hij geen handschoenen aanhad, dat hij zijn kamerdeur open heeft laten staan, dat hij wellicht op basis van gewoonte toch de handschoenen heeft aangetrokken (omdat hij dat altijd doet), maar dat hij daar geen herinnering aan heeft. Dat hij de volgorde van aankleden niet meer weet. Dat hij alleen zeker weet dat hij de brandstichting niet heeft gepleegd en dat hij ook geen enkel motief heeft om dat te doen.
Bevindingen forensisch onderzoek
Uit het beschadigingsonderzoek textiel (pagina 376) is gebleken dat op de broek, het T-shirt, de schoenen en de handschoenen van de verdachte beschadigingen zijn aangetroffen die wijzen op de inwerking van hitte. De handschoenen en de broek waren ernstig aangetast, terwijl de schoenen en het T-shirt minder beschadigd waren. Mogelijk heeft de broek vlam gevat of heeft deze na het uittrekken nog verder gebrand. Onder de zool van de schoenen zat blauw en zwart materiaal, waarbij de indruk was dat de materialen in gesmolten toestand zijn overgedragen. De materialen zijn geanalyseerd: dit bleken kunststoffen te zijn die voorkomen in vloerbedekking.
Uit het forensisch medisch onderzoek van [deskundige 1] van het NFI (pagina 395), die heeft onderzocht of de aangetroffen brandwonden overeenkomen met de verklaringen van de slachtoffers, blijkt dat vier personen de woning zijn ontvlucht via slaapkamerramen zonder daarbij de overloop te hebben gepasseerd. Dit betreft de twee dochters en vader en moeder [achternaam] . Nergens is beschreven dat zij tijdens de vluchtroute in aanraking zijn gekomen met vuur of hitte. Geconcludeerd wordt dat bij deze vier personen eventuele brandwonden niet verklaard worden door de beschreven wijze waarop zij de woning hebben verlaten. De verdachte heeft verklaard de woning te zijn ontvlucht via de overloop waar de brand heerste, waardoor het mogelijk moet worden geacht dat hij (ook) daarbij brandwonden heeft opgelopen.
Met betrekking tot de vraag of de aangetroffen brandwonden bij de slachtoffers kunnen zijn ontstaan doordat zij zelf motorbenzine hebben ingebracht en deze tot ontbranding hebben gebracht, heeft de deskundige geconcludeerd dat bij [betrokkene 1] aan de linkerarm en linkerhand brandwonden zijn aangetroffen die morfologisch passen bij contact met vluchtige brandende vloeistof (zoals bijvoorbeeld motorbenzine). Andere oorzaken van genoemde letsels aan de linkerarm en hand zijn echter niet uit te sluiten.
Bij de beoordeling van de brandwonden is voor wat betreft [betrokkene 1] een mengbeeld van flash/explosie en contactverbranding gezien die kunnen passen bij een vluchtige en brandende vloeistof. De brandwonden bij dit slachtoffer zijn mogelijk ontstaan door inbreng en ontbranding van motorbenzine.
Voor wat betreft de beoordeling van de brandwonden van [betrokkene 2] kon de deskundige de vraag of de brandwonden erop wijzen dat zij motorbenzine heeft ingebracht en tot ontbranding heeft gebracht, ontkennend noch bevestigend beantwoorden.
Voor wat betreft de beoordeling van de brandwonden van de verdachte gaat het om tweedegraads brandwonden. De brandwonden aan gezicht en beide armen zijn typische ‘flash-burns’ en zijn ontstaan door zeer kortstondige hitte van hoge temperatuur. Dit is typisch voor explosies door gas, benzine etc. Kleding biedt bescherming, tenzij de hitte zodanig is dat de kleding zelf vlam vat. Het beeld klopt bij de dracht van een T-shirt en beschermende handschoenen.
Ook bleek aan de hand van de zwarte roetafzetting op de onderzijde van de oversteek ter hoogte van de ramen van de slaapkamer van de verdachte dat dit past in het beeld dat deze ramen ten tijde van de brand vermoedelijk gesloten waren.
Brandtechnisch onderzoek
Uit het brandtechnisch onderzoek van [deskundige 2] van het NFI is gebleken dat op de overloop een snelle ontwikkeling van een hevige brand heeft plaatsgevonden. Hoeveel vloeistof op de overloop heeft gelegen toen de brand ontstond, kan niet worden bepaald. Omdat de brandschade in de slaapkamer van de verdachte verschilt van de schade op de overloop, is het onwaarschijnlijk dat de deur van de slaapkamer open heeft gestaan.
De gasaansteker die op het bed van de verdachte is aangetroffen, is volgens de deskundige na de brand op dat bed terechtgekomen, gelet op de roetafzetting onder de aansteker.
[deskundige 2] heeft geconcludeerd met betrekking tot de brandwonden en de verklaringen die door een ieder zijn afgelegd, dat de brandwonden in combinatie met de brandtechnische resultaten geen bewijs opleveren over hoe het contact met de brand op de overloop heeft plaatsgevonden. De resultaten zijn even waarschijnlijk zowel bij de verdachte als bij [betrokkene 1] indien de brandwonden zijn opgelopen door brandstichting als door een andere oorzaak/op een andere manier.
Gehoord bij de raadsheer-commissaris heeft de deskundige [deskundige 2] op 17 januari 2024 verklaard dat technisch gezien iedereen in de woning de brand kan hebben aangestoken. Het kunnen al de vijf gezinsleden geweest zijn die de brand hebben aangestoken.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord op zijn ouders en zussen (feit 1) en brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten is (feit 2). Daartoe heeft zij, op gronden zoals nader in het schriftelijke requisitoir verwoord, het volgende naar voren gebracht. De advocaat-generaal stelt voorop dat het niet anders kan zijn dan dat een van de vijf gezinsleden de brand heeft gesticht, aangezien er geen braaksporen zijn aangetroffen aan de woning, alle deuren waren afgesloten en de honden niet zijn aangeslagen op een indringer. De advocaat-generaal stelt zich vervolgens op het standpunt dat de verdachte degene moet zijn geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting, aangezien hij, anders dan de overige gezinsleden, volledig was aangekleed – inclusief handschoenen – toen hij de brandende woning verliet, als eerste van het gezin buiten was en op zijn gezicht en armen zogeheten ‘flash burns’ zaten die passen bij het scenario waarin de verdachte een ontbrandbare vloeistof heeft aangestoken. Bovendien bevond de aangetroffen motorolie op de overloop zich dicht bij de slaapkamer van de verdachte, is er door onderzoekers van de verzekeringsmaatschappij [onderzoeker 1] en [onderzoeker 2] in de slaapkamer van de verdachte een aansteker aangetroffen in de nabijheid van zijn bed, waren de ramen en de deur van de slaapkamer van de verdachte gesloten ten tijde van de brand, heeft hij de overige gezinsleden niet gewaarschuwd bij het verlaten van de woning en heeft hij tijdens zijn verhoren meermalen tegenstrijdig en in strijd met de waarheid verklaard, onder meer over de vraag of de ramen en deur van zijn kamer al dan niet gesloten waren. De verdachte had tevens de gelegenheid om brand te stichten en kennis van brandstoffen door zijn opleiding. In de visie van de advocaat-generaal bevat het dossier geen aanwijzingen voor betrokkenheid van de overige gezinsleden bij de brandstichting. Ten aanzien het onder 1 tenlastegelegde feit heeft de advocaat-generaal tot slot aangevoerd dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, aangezien hij van tevoren motorbenzine moet hebben aangeschaft, voldoende tijd had om zich te beraden en heeft gewacht tot iedereen sliep voordat hij overging tot de brandstichting.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de verdediging bepleit dat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat de verdachte de brand heeft gesticht. De politie en het Openbaar Ministerie hebben te snel en ten onrechte de verdachte als hoofdverdachte aangemerkt, zonder de alternatieve scenario’s voldoende in acht te nemen, en hebben er (mede) voor gezorgd dat er een sfeer van speculatie en desinformatie is ontstaan. Bovendien zijn bepaalde elementen uit het dossier ten onrechte als belastend voor de verdachte aangemerkt. Zo droeg de verdachte weliswaar handschoenen bij het verlaten van de woning, maar hij trok bijna elke nacht (in de vroege ochtend) routinematig handschoenen aan omdat hij werkte als broodbezorger. Het enkele feit dat de verdachte zich niet kan herinneren dat hij handschoenen heeft gedragen, betekent niet dat hij niet naar waarheid heeft verklaard. Ook uit de omstandigheid dat de verdachte als eerste van het gezin buiten was, volgt in de visie van de verdediging niet dat hij degene is die de brand heeft gesticht, aangezien de verdachte snel moest handelen en vanuit een vluchtreactie via de trap de woning heeft verlaten. Tot slot heeft de verdediging naar voren gebracht dat het de verdachte ten onrechte wordt aangerekend dat hij in strijd met de waarheid heeft verklaard dat zijn kamerdeur en ramen niet gesloten waren, aangezien zijn verklaringen in een hectische toestand zijn afgelegd en gebaseerd zijn op een reconstructie op basis van ervaringskennis.
Tot slot heeft de verdediging naar voren gebracht dat ook de overige gezinsleden niet zijn uit te sluiten als dader, temeer nu de vader van de verdachte, [betrokkene 1] , brandwonden had die sporen van brandbare vloeistof bevatten en volgens het NFI morfologisch passen bij contact met vluchtige brandende vloeistof. Nu niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte brand heeft gesticht, dient in de visie van de verdediging vrijspraak te volgen. Bijgevolg dient eveneens vrijspraak te volgen ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde poging tot moord dan wel doodslag van de overige gezinsleden.
Oordeel van het hof
Naar het oordeel van het hof staat voldoende vast dat op 14 oktober 2020 een brand heeft gewoed in de woning aan [adres] te Schijndel. Het hof is evenwel van oordeel dat, nog daargelaten de vraag of al dan niet sprake is van brandstichting, niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de brand heeft gesticht. Naar het oordeel van het hof schiet het bewijs daarvoor tekort.
Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank in eerste aanleg, maar met de verdediging, is het hof van oordeel dat de in het vonnis aangevoerde omstandigheden dat de verdachte bij het verlaten van de woning handschoenen droeg, als eerste van het gezin buiten was en heeft verklaard dat de ramen en deur van zijn slaapkamer geopend waren, terwijl uit onderzoek is gebleken dat dit niet zo was, niet in doorslaggevende zin het oordeel kunnen dragen dat de verdachte zich daarom schuldig heeft gemaakt aan brandstichting. Deze omstandigheden, die door de rechtbank tot het bewijs zijn gebezigd, zijn immers voor een alternatieve en reële uitleg vatbaar, welke uitleg niet kan worden uitgesloten. Dat geldt temeer nu het dossier enkele contra-indicaties bevat. Zo zijn in de brandwonden van de verdachte en op de kleding, waaronder de handschoenen, die hij ten tijde van het tenlastegelegde droeg bijvoorbeeld geen sporen gevonden die wijzen op de aanwezigheid van een ontbrandbare vloeistof. Dat de verdachte in de hectiek van de gebeurtenissen niet consistent heeft verklaard over de wijze of volgorde van aankleden, kan evenmin doorslaggevend bewijs opleveren voor daderschap.
Voorts is niet onderzocht of de tijd die de verdachte nodig had om buiten te komen, onmogelijk zou zijn. De verdachte is zelf in paniek en gewond aangetroffen en maakte zich toen ernstige zorgen om de rest van het gezin. De op zijn bed aangetroffen gasaansteker is daar na de brand neergelegd en onvoldoende is vast komen te staan dat die uit de kamer van de verdachte komt.
Het hof is van oordeel dat alle bovengenoemde omstandigheden, ook bij elkaar genomen en in onderlinge samenhang bezien, niet kunnen leiden tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde brandstichting.
Het hof zal de verdachte mitsdien vrijspreken van de onder 2 tenlastegelegde brandstichting.
Nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde feit, dient ook ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit vrijspraak te volgen.
Resumerend heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen, zodat hij van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Gelet op deze beslissing zal het hof de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden en de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte gelasten.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. A. Burgmeijer, griffier,
en op 12 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.