ECLI:NL:GHSHE:2025:3378

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
20-001005-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor 'medeplegen van valsheid in geschrift' en kreeg een taakstraf van 96 uren, subsidiair 48 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de verklaring van de verdachte als betrouwbaar beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de datum op een bouwtekening heeft laten aanpassen om zijn schadeclaim bij de verzekeringsmaatschappij te ondersteunen. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar de opgelegde straf gewijzigd in een geldboete van € 4.000,00, subsidiair 50 dagen hechtenis, rekening houdend met de gezondheidssituatie van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de redelijke termijn in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep overschreden geconstateerd, wat heeft geleid tot een lagere geldboete dan oorspronkelijk passend zou zijn geweest.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001005-23
Uitspraak : 28 november 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 24 maart 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-879154-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘medeplegen van valsheid in geschrift’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 96 uren subsidiair 48 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met uitzondering van de door de rechtbank opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 96 uren subsidiair 48 dagen hechtenis.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust en zal het vonnis dan ook – met verbetering en aanvulling van gronden – bevestigen, behalve voor wat betreft de door de rechtbank opgelegde straf en aangehaalde toepasselijke wettelijke voorschriften. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Verbetering van gronden
Op pagina drie van het vonnis heeft de rechtbank in de vierde alinea overwogen:
‘Na een door de voormalig advocaat verzochte schorsing van het verhoor, heeft verdachte verklaard dat het niet [getuige 1] was, maar dat ‘ze’ het hebben aangepast’.
Deze zin wordt geschrapt.
Voorts heeft de rechtbank op pagina drie van het vonnis overwogen:
‘Nu verdachte ten overstaan van de politie heeft verklaard dat [getuige 1] of anderen (‘ze’) de datum van de bouwtekeningen voor hem hebben aangepast en hij vervolgens zijn voormalige advocaat het aangepaste document bij onderzoeksbureau [bureau] in heeft laten dienen, acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd’.
Deze zin wordt eveneens geschrapt en vervangen door de navolgende overweging.
Nu de verdachte ten overstaan van de politie heeft verklaard dat hij [getuige 1] de opdracht heeft gegeven de datum van de bouwtekeningen aan te passen en hij vervolgens zijn toenmalig advocaat het aangepaste document bij onderzoeksbureau [bureau] heeft laten indienen, acht het hof bewezen dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.
De rechtbank heeft op pagina 11 van het vonnis ten aanzien van het bewijsmiddel
‘Een geschrift, betreffende een interview van [getuige 2] d.d. 6 februari 2018 verricht door [onderzoeker] van het onderzoeksbureau [bureau] in opdracht van [opdrachtgever] ’verwezen naar pagina ‘1679-1678’ van het dossier. De verwijzing naar de pagina’s van het dossier wordt verbeterd, in die zin dat wordt verwezen naar pagina 1679 en pagina 1680 van het dossier.
Op pagina 11 en pagina 12 van het vonnis heeft de rechtbank onder het kopje
‘Een verklaring van verdachte afgelegd ten overstaan van de politie op 18 maart 2018, proces-verbaal pag. 983’als bewijsmiddel de door de verdachte afgelegde verklaring opgenomen. Hetgeen de rechtbank onder voornoemd kopje heeft opgenomen wordt geschrapt en vervangen door de navolgende passages.
Een verklaring van verdachte afgelegd ten overstaan van de politie op 18 maart 2019, proces-verbaal pagina’s 944 en 983:
p. 944
O: opmerking verbalisanten
V: vraag verbalisanten
A: antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant(en)
p. 983
O
Zoals we hiervoor hebben besproken, hebben u en uw advocaat op 12 januari 2018
[onderzoeker] van [bureau] toegezegd, om de technische omschrijving, die [onderzoeker] op 12 januari 2018 heeft ingezien, toe te zenden. Wij vermoeden dat dhr. [getuige 1] op 26 januari 2018 aan u de technische omschrijving aanlevert, die later aan [onderzoeker] is verstrekt. Op basis van de vaststelling dat bij het principeverzoek van 19 september 2016 een ontwerptekening van juni 2016 met uw naam is ingediend, vermoeden wij dat u op de tekening op bladzijde 39 de datum heeft aangepast of heeft laten aanpassen. Of dat u de tekening op bladzijde 39 van de technische omschrijving heeft omgewisseld. Wij vermoeden dat u dit heeft gedaan om uw verklaring tegenover [onderzoeker] te onderbouwen en hem te doen geloven, dat u pas na ingangsdatum van de verzekering, namelijk in februari 2017, met de plannen voor de nieuwbouw van de appartementen bent begonnen.
V
Hoe kunt u dit verklaren?
A
Ik heb [getuige 1] opdracht gegeven de datum aan te passen naar ‘februari 2017’.
V
Hoe komt u er bij om in een stuk de datum aan te passen terwijl u gevraagd wordt om een kopie van het originele stuk toe te zenden?
A
Dat klopt. Dat had ik beter niet kunnen doen.
Aanvulling van gronden
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte geen rol heeft gehad ten aanzien van de aanpassing van de datum. De verdachte heeft hieromtrent op 18 maart 2018 (
het hof begrijpt: 18 maart 2019) bij de politie een verklaring afgelegd, welke verklaring door de rechtbank als bewijsmiddel is gebruikt. Het verhoor van de verdachte bij de politie duurde van 9:15 uur tot 20:24 uur en de specifieke passage van verdachtes verklaring die door de rechtbank tot het bewijs is gebezigd, is opgenomen op de 41e pagina van dat verhoor. Dit zegt iets over hoe lang de verdachte op dat moment al werd verhoord. Bovendien was de verdachte destijds 78 jaar (
het hof begrijpt: 74 jaar) oud. Ook is in verdachtes verklaring te lezen dat hij eerst denkt dat het [getuige 1] was die de aanpassing heeft gedaan, maar dat hij later ook heeft gezegd dat ‘ze’ dat hebben gedaan. [getuige 1] heeft ontkend (in opdracht van de verdachte) een datum te hebben aangepast.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 18 maart 2019 door de politie is gehoord en dat voorafgaand aan dat verhoor aan de verdachte is medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Tijdens het verhoor werd de verdachte bijgestaan door een raadsman.
Zoals hiervoor is weergegeven hebben de verbalisanten op enig moment tijdens het verhoor de kern van de zaak geschetst en hebben zij hun vermoedens om welke reden de datum is aangepast of is laten aanpassen aan de verdachte voorgelegd. Hierop is aan de verdachte (niet meer) gevraagd (dan) ‘Hoe kunt u dit verklaren?’ De verdachte heeft vervolgens geantwoord dat hij aan [getuige 1] de opdracht heeft gegeven de datum aan te passen naar ‘februari 2017’. Op een vervolgvraag heeft de verdachte vervolgens geantwoord dat hij dat – het laten aanpassen van de datum naar februari 2017 – beter niet had kunnen doen.
Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van verdachtes verklaring, inhoudende dat hij aan [getuige 1] de opdracht heeft gegeven de datum aan te passen naar februari 2017. Het hof houdt de verdachte dan ook aan die verklaring. In dit verband neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat verbalisanten tamelijk uitgebreid de kern van de zaak en hun vermoedens om welke reden de datum is aangepast naar februari 2017 aan de verdachte hebben voorgelegd. De verdachte heeft hierop – in bijzijn van zijn toenmalige raadsman – min of meer spontaan verklaard dat hij aan [getuige 1] de opdracht heeft gegeven de datum aan te passen naar februari 2017. Verdachtes verklaring is naar het oordeel van het hof min of meer spontaan, nu verbalisanten aan hem niet meer hebben gevraagd dan ‘Hoe kunt u dit verklaren’. Bovendien heeft de verdachte daarna bevestigd dat hij het laten aanpassen van de datum naar februari 2017 beter niet had kunnen doen. De verdachte is op dat moment aldus niet teruggekomen op zijn verklaring. In de door de verdediging genoemde omstandigheden ziet het hof onvoldoende redenen om verdachtes verklaring zoals hiervoor weergegeven niet voor het bewijs te kunnen gebruiken en mitsdien terzijde te schuiven.
Het verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt in al zijn onderdelen verworpen.
In aanvulling op de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen komt de bewezenverklaring mede te berusten op het navolgende bewijsmiddel.
Een geschrift, te weten het rapport ‘ [rapport] , met als bijlagen onder andere de door de rechtbank reeds als bewijsmiddel opgenomen tekeningen op pagina 1763, 1764 en 1766.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft – indien en voor zover het hof tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde mocht komen – naar voren gebracht dat de verdachte op dit moment 81 jaar oud is en dat bij hem uitgezaaide longkanker is vastgesteld. De verdachte is niet in staat om een taakstraf voor de duur van 96 uren te verrichten, zoals dat door de rechtbank aan hem is opgelegd. Het doel van speciale preventie kan worden bereikt met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf, aldus de verdediging. Bovendien dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft – gelet op de huidige gezondheidssituatie van de verdachte – gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 96 uren subsidiair 48 dagen hechtenis.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij het bepalen van de op te leggen sanctie heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van het bewezenverklaarde
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door in strijd met de waarheid een datum op een bouwtekening te laten aanpassen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat hij dit heeft gedaan teneinde zijn schadeclaim van € 550.000,00 bij zijn verzekeringsmaatschappij gehonoreerd te krijgen. Door deze handelwijze ondermijnt de verdachte het verzekeringssysteem in Nederland waarin het van belang is dat zonder meer kan worden uitgegaan van de juistheid van gegevens. Het handelen van de verdachte kan ertoe bijdragen dat door verzekeringsmaatschappijen zal worden overgegaan tot aanscherping van regels en nadere controles. De kosten daarvan zullen vervolgens worden verhaald op de toekomstige premiebetalers die daardoor als indirecte slachtoffers kunnen worden beschouwd. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 september 2025, betrekking hebbend op het strafrechtelijk verleden van de verdachte. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen en ook daarna niet ter zake van een ander strafbaar feit door de strafrechter is veroordeeld.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof voorts rekening gehouden met de inhoud van de door de raadsman toegezonden berichten die betrekking hebben op de (huidige) gezondheidssituatie van de verdachte. Deze gezondheidssituatie heeft het hof zwaar laten wegen bij het bepalen van de strafmodaliteit. De bewezenverklaring rechtvaardigt op zichzelf een straf zoals door de rechtbank is opgelegd, maar het hof acht deze, gelet op de huidige gezondheidssituatie, niet langer voldoende toegesneden op de persoon van de verdachte en zal daarom een geldboete opleggen van hierna te noemen hoogte.
Strafoplegging
Gelet op de hierboven beschreven aard en ernst van het bewezenverklaarde handelen kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd. Bij de beoordeling van de zaak heeft het hof oog voor de huidige gezondheidssituatie van de verdachte. In hetgeen door de verdediging in hoger beroep naar voren is gebracht ziet het hof – in het licht van de aard en ernst van verdachtes handelen – evenmin aanleiding om te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke sanctie.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg overweegt het hof als volgt. Het vonnis van de rechtbank is niet gewezen binnen twee jaren nadat er jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld, zijnde de dag dat hij in verzekering is gesteld (13 maart 2019). Nu de rechtbank eerst op 24 maart 2023 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn in eerste aanleg met ongeveer twee jaren overschreden, terwijl deze aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen.
Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep overweegt het hof als volgt. Van de zijde van de verdachte is 5 april 2023 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 28 november 2025 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met ruim zeven maanden overschreden. In hoger beroep is weliswaar op verzoek van de verdediging een getuige door de raadsheer-commissaris gehoord, doch die omstandigheid vormt naar het oordeel van het hof geen rechtvaardiging voor voornoemde overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden en dat dit niet aan de verdachte valt toe te rekenen.
Zonder deze overschrijdingen van de redelijke termijn zou een geldboete van € 5.000,00 naar het oordeel van het hof passend en geboden zijn geweest.
Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof volstaan met het opleggen van een geldboete van € 4.000,00 subsidiair 50 dagen hechtenis.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 47 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 4.000,00 (vierduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. R.G.A. Beaujean en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 28 november 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Koning is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.