De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 november 2025, zakelijk weergegeven:
De losse spullen in de loods, die de politie heeft weggehaald en die ik later kon ophalen bij [bedrijf 3] , die waren van mij.
De voertuigonderdelen en motorblokken achter in de loods waren van mij. Die zijn afkomstig van Mercedes-bussen die ik uit elkaar heb gehaald.
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
De verdediging heeft een bewijsuitsluitingsverweer gevoerd.
Bewijsuitsluitingsverweer
De verdediging heeft – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – aangevoerd dat er in de gang van zaken blijkens het proces-verbaal van bevindingen om drie redenen een onrechtmatige uitoefening van opsporingsbevoegdheden van de verbalisant en dus een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te constateren valt. Ten eerste kunnen de door de verbalisant waargenomen slijptolgeluiden niet als rechtmatige grondslag dienen voor een redelijk vermoeden van schuld nu er geen slijptol is aangetroffen. Ten tweede is er onrechtmatig en onder voorwendselen binnengetreden in de woning, nu er geen hennep is aangetroffen in de woning en de door de verbalisant waargenomen hennepgeur niet-verifieerbaar is. Ten derde heeft de politie haar ondersteunende rol bij de bestuurlijke controle overschreden door zelfstandig strafrechtelijk onderzoek te verrichten. De verbalisant ging de loods binnen terwijl de gemeente daar bezig was, niet op verzoek van de toezichthouders maar op eigen initiatief. De raadsvrouw constateert daarmee schendingen van het verbod op
détournement de pouvoir, van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en van het recht op respect voor het privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Nu deze bestuurlijke controle – naar zeggen van verdachte – reeds de zesde was in een reeks van controles, duidt dit op een patroon waarbij deze controles worden aangegrepen voor strafrechtelijk onderzoek. De ernst van dit verzuim rechtvaardigt bewijsuitsluiting als rechtsstatelijke waarborg. Zonder de onrechtmatig verkregen bevindingen uit de loods en het terrein, resteert geen bewijs tegen de verdachte. De verdediging verzoekt het hof derhalve alle onderzoeksresultaten uit te sluiten van het bewijs, hetgeen tot vrijspraak moet leiden.
Het hof oordeelt dat hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht in het kader van het verweer tot uitsluiting van het bewijs, niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is geweest van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte, of van anderszins onrechtmatig handelen jegens de verdachte, waaraan het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting zou moeten worden verbonden.
Het hof stelt (onder verwijzing naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889) het volgende voorop. Toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan ertoe strekken dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Daarnaast berust de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden, en zo ja de wijze waarop dat gebeurt, in de kern op een afweging van belangen. Daarbij gaat het om de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen – waaronder de belangen van waarheidsvinding en van de bestraffing van de daders van strafbare feiten – en de belangen die verband houden met de handhaving van grondrechten en de bevordering van een normconform verloop van het voorbereidend onderzoek.
Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek, en biedt de mogelijkheid te volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan. Aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen ligt als uitgangspunt ten grondslag dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
De toepassing van artikel 359a Sv is onder meer beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte. Op grond van artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn in het bijzonder ook begrepen normschendingen bij de opsporing. Daarbij dient op grond van artikel 132a Sv onder opsporing te worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Daarnaast heeft “het voorbereidend onderzoek” in artikel 359a Sv uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechter die in artikel 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek (vgl. Hoge Raad 30 maart 2004, ECLI:NL:HR: 2004:AM2533, rechtsoverweging 3.4.2 en Hoge Raad 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:706, rechtsoverweging 4.3). Deze begrenzing tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte, sluit echter niet uit dat de vraag aan de orde kan komen of een rechtsgevolg moet worden verbonden aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt. Onder omstandigheden kan een rechtsgevolg worden verbonden aan een vormverzuim door een ambtenaar die met opsporing en vervolging is belast, maar dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, of aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte door een andere functionaris of persoon dan zo’n opsporingsambtenaar. In de rechtspraak worden criteria aangelegd die naar de bewoordingen niet steeds gelijkluidend zijn, maar waarin als algemene overkoepelende maatstaf besloten ligt dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. In een dergelijk geval is de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg wordt verbonden aan het vormverzuim of de onrechtmatige handeling, en zo ja: welk rechtsgevolg, mede afhankelijk van de aard en de ernst van dat verzuim of die handeling. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij de maatstaven die in de rechtspraak van de Hoge Raad zijn ontwikkeld met betrekking tot de verschillende rechtsgevolgen die aan een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv kunnen worden verbonden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] d.d. 29 augustus 2023 stelt het hof vast dat de verbalisant in kwestie op de voornoemde datum op het adres van verdachte aanwezig was ter ondersteuning van een bestuurlijke controle van de gemeente Maashorst. Het doel van deze bestuurlijke controle was de uitvoering van het bestemmingsplan en een GBA-controle. Nadat door een aanwezige vrouw op het terrein werd gezegd dat de verdachte niet aanwezig was, kwam de verdachte de loods uitgelopen, waar even later een deel van de goederen is aangetroffen waar in de tenlastelegging op wordt gedoeld. Nadat hem de reden van het bezoek werd voorgehouden, reageerde de verdachte geïrriteerd naar de gemeentelijk toezichthouders, maar heeft hij aan de politieagent wel toestemming gegeven om alles te bekijken. Na nadere uitleg hebben de toezichthouders toch de loodsen betreden om de controle uit te voeren. Toen zij bezig waren in de loods kwam – destijds medeverdachte – [medeverdachte] de loods uitgelopen, met zijn broek onder het smeer.
Het hof overweegt dat [verbalisant 2] in het proces-verbaal van bevindingen uitdrukkelijk beschrijft dat hij vervolgens zelf de loods betrad omdat [medeverdachte] daar weer naar binnenging, terwijl de gemeentelijk toezichthouders daar ook binnen waren. Reeds daarvoor beschrijft de verbalisant hoe verdachte zich geïrriteerd, en daarmee mogelijk problematisch, opstelde richting de gemeentelijk toezichthouders. Het hof overweegt dat de verbalisant daarmee voldoende aanleiding had om de loods te betreden in het kader van zijn taak als ondersteuner van de gemeentelijk toezichthouders, om zo de veiligheid en behoorlijke uitoefening van hun controlebevoegdheid te waarborgen. Daarbij komt dat de verdachte ook toestemming had gegeven aan de verbalisant om alles te bekijken. Het hof is gelet op dit alles van oordeel dat de betreding van de loods door de verbalisant op dat moment rechtmatig is geschied en wel binnen het kader van zijn bevoegdheid ter ondersteuning van de gemeentelijk toezichthouders. Van ‘détournement de pouvoir’ en onrechtmatig handelen, zoals door de verdediging aangevoerd, was dan ook geen sprake.
Eenmaal in de loods neemt de verbalisant de Mercedes-bus – met gedemonteerde voordeur – en verschillende gereedschapsstukken waar. Vervolgens gaat de verbalisant over tot bevraging van het kenteken van de bus. Het hof is van oordeel dat op dat moment nog geen sprake was van een opsporingshandeling in het kader van een voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, nu op dat moment nog geen sprake was van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit of een verdenking jegens de verdachte. De verbalisant kon naar het oordeel van het hof op dat moment de bevoegdheid hiertoe ontlenen aan de algemene politietaak omschreven in artikel 3 van de Politiewet, nu het navragen van kentekengegevens een handeling betreft die binnen de basistaak van de politie valt. Bovendien werden daarmee geen grondrechten van de verdachte geschonden. Na bevraging van het kenteken bleek dat de bus als gestolen gesignaleerd staat. Vervolgens neemt de verbalisant meerdere onderdelen van bestelbussen in de loods waar en ontstaat er – door al deze omstandigheden tezamen bezien – een vermoeden dat in de loods gestolen voertuigen worden gedemonteerd en een redelijk vermoeden van schuld dat de verdachte zich schuldig maakt aan heling, waarna verdachte wordt aangehouden ter zake van deze verdenking.
Na het bevragen van de kentekengegevens is er een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering ontstaan, waarna de verbalisant over mocht gaan tot het inzetten van opsporingsbevoegdheden zoals het aanhouden van de verdachte, het onderzoeken (en later in beslag nemen) van de goederen in de loods en het onderzoeken van de container, die zich elders op het terrein bevond.
Het hof komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat bij het betreden van de loods en de handelingen die daarna zijn verricht geen sprake is geweest van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek jegens verdachte, of van anderszins onrechtmatig handelen jegens de verdachte. In zoverre slaagt het verweer dan ook niet.
Dat de verbalisant vervolgens de woning, waar de verdachte staat ingeschreven, is binnengetreden naar aanleiding van een waargenomen hennepgeur, doet aan dat oordeel ook niet af, nu het onderzoek in de woning geheel geen gevolgen heeft gehad voor, en niet is uitgevoerd in het kader van de verdenking ter zake van de tenlastegelegde heling.
De stelling van de raadsvrouw, inhoudende dat de bestuurlijke controles waaraan de verdachte wordt onderworpen structureel worden misbruikt om strafrechtelijk onderzoek uit te voeren, vindt geen steun in het procesdossier of in hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht en kan bovendien aan bovenstaande overwegingen niet afdoen.
Het verweer wordt derhalve in al zijn onderdelen verworpen.
Verwerping van het bewijsverweer (subsidiair)
Subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit omdat het procesdossier niet voldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van heling te komen. Daartoe is met betrekking tot opzetheling aangevoerd dat ten eerste, de verdachte de goederen in kwestie niet feitelijk voorhanden had, en dat hij ten tweede niet de wetenschap had dat deze van misdrijf afkomstig waren. Hoewel verdachte fysiek in de buurt was van de goederen, bevonden deze zich op een terrein waar meerdere personen toegang tot hadden en was verdachte hiervan eigenaar noch huurder. Verdachte heeft verklaard over de personen die hiervoor verantwoordelijk waren. Voorts zou uit de verklaringen van verdachte blijken dat hij geen wetenschap had van de afkomst van de gestolen goederen. Dat wordt volgens de verdediging ook onderstreept door het feit dat het Openbaar Ministerie de goederen aan hem heeft teruggegeven, hetgeen niet abusievelijk zou zijn gebeurd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de navolgende naar voren gekomen feiten en omstandigheden vast.
De goederen zijn aangetroffen op het adres waar de verdachte stond en staat ingeschreven. De verdachte heeft ook verklaard dat hij daar woont. Op het terrein en in de loods waar verdachte volgens zijn eigen verklaring met regelmaat kwam, zijn een gestolen Mercedes Sprinter-bestelbus, een gestolen [bedrijf 1] -container met daarin het chassis van een andere gestolen Mercedes-bus, en voertuigonderdelen (waaronder motorblokken) behorend bij gestolen voertuigen aangetroffen. Voorts blijkt uit het proces-verbaal voertuig identiteitsonderzoek dat meerdere chassisnummers van deze voertuig-onderdelen zijn weggeslepen, hetgeen kenmerkend is voor de handel in gestolen goederen.
De verdachte heeft verklaard dat de aangetroffen goederen allemaal van hem zijn, maar ontkent dat ze gestolen zouden zijn, dan wel dat hij daarvan wist. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij Mercedes-busjes uit elkaar haalt en de onderdelen daarvan probeert te verkopen voor de export. De voertuigonderdelen die zijn aangetroffen zouden zijn eigendom zijn en zouden van dergelijke bussen afkomen. De verdachte heeft tevens verklaard dat hij bij de aanschaf van die bussen ook over de bijbehorende papieren beschikte, maar hij heeft dit niet met stukken onderbouwd.
Het hof overweegt allereerst dat vorengaande verklaring van de verdachte zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen. De feiten en omstandigheden die hieruit blijken zijn voor het bewijs van heling redengevend, terwijl de verdachte hiervoor geen die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft kunnen bieden. Voor de stelling van de verdachte dat de politie zou liegen over de afkomst van de goederen, ziet het hof geen enkel aanknopingspunt en dat acht het hof in ieder geval geheel onaannemelijk. Reeds uit de eigen verklaring van de verdachte volgt dat hij de feitelijke beschikkingsmacht over deze voertuigonderdelen had en, dus, dat hij deze voorhanden heeft gehad. Daarnaast stelt het hof vast dat verdachte wetenschap had van het feit dat deze goederen uit misdrijf afkomstig waren ten tijde van het verwerven hiervan, nu de chassisnummers zijn weggeslepen en verdachte naar eigen zeggen handelde in voertuigonderdelen. Voor zover de chassisnummers al waren weggeslepen ten tijde van de verkrijging van de goederen door de verdachte overweegt het hof dat de verdachte dit heeft kunnen vaststellen ten tijde van de verkrijging en zodoende moet hebben geweten dat de onderdelen van diefstal afkomstig waren. De verdachte heeft in dat geval hiertoe op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard. Voor zover de verdachte zelf de chassisnummers heeft weggeslepen, stelt het hof vast dat dit – zonder verdere aannemelijke verklaring hiervoor van verdachte – geen andere reden kan hebben dan dat verdachte wist dat de voertuigen van diefstal afkomstig waren en hij dit wilde verhullen. Het voorgaande betekent dat de verdachte zich bezig hield met het demonteren van, en mogelijk de handel in, gestolen voertuigen, althans onderdelen daarvan. Voor wat betreft de aangetroffen gestolen onderdelen is het hof is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard geen wetenschap te hebben gehad van de aanschaf of de aanwezigheid van de Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken 1] tot op het moment dat de politie ter plaatse was. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de bus niet gezien had. De container zou zijn geplaatst door een man uit Nijmegen van wie verdachte de naam niet wil geven, omdat hij – naar het hof begrijpt – het de verantwoordelijkheid van de politie vindt om uit te zoeken wie deze man betreft. Bij de politie heeft de verdachte over de man uit Nijmegen verklaard dat dezelfde man óók de Mercedes Sprinter heeft gebracht op 16 augustus 2023, hetgeen 12 dagen vóór de datum van de diefstal zou zijn gebeurd. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte bevestigd dat de man uit Nijmegen tevens de Mercedes Sprinter heeft gebracht, doch verklaarde de verdachte hier dat dit 2 á 3 dagen voor het aantreffen van de bus in de loods moet zijn gebeurd.
Het hof stelt vast dat de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de Mercedes Sprinter-bus en de [bedrijf 1] -container in aanzienlijke mate en op belangrijke onderdelen onverenigbaar is met de verklaringen die hij bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd en dat verdachte hierover wisselend verklaard. Daarnaast is de verklaring met betrekking tot de man uit Nijmegen geheel niet concreet of verifieerbaar en heeft de verdachte – ondanks meerdere verzoeken van het hof daartoe – geweigerd om meer informatie over deze vermeende verantwoordelijke te verstrekken. Dat de verdachte de bus niet op het terrein zou hebben zien staan, acht het hof gelet op de grootte van de bus onaannemelijk en ongeloofwaardig. Het hof zal de verklaringen van de verdachte in zoverre dan ook als ongeloofwaardig terzijde schuiven.
Dat maakt dat het hof tevens met betrekking tot de gestolen Mercedes Sprinter-bus met kenteken [kenteken 1] en de gestolen [bedrijf 1] -container constateert dat de verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over deze goederen, nu verdachte woonachtig was op het terrein waar deze zich bevonden en verdachte wist dat deze goederen zich daar bevonden. De aanwezigheid van deze goederen, bezien in het licht van de vaststelling van het hof dat de verdachte zich op het betreffende terrein en in de betreffende loods bezighield met gestolen voertuigen, althans met de onderdelen hiervan, in combinatie met het uitblijven van een ontzenuwende verklaring omtrent het verkrijgen van de Mercedes-bus en de container waarvan het bedrijfslogo is weggeslepen, maakt naar het oordeel van het hof dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte ook wetenschap heeft gehad van de illegale herkomst van deze goederen.
Het feit dat een deel van deze goederen – al dan niet abusievelijk – is teruggegeven aan verdachte, maakt niet dat deze goederen niet van diefstal afkomstig zouden zijn en verdachte de rechtmatige eigenaar is, nu dit door de gebezigde bewijsmiddelen wordt weerlegd. Het hof overweegt ten overvloede dat reeds in eerste aanleg door de officier van justitie is bevestigd dat het om een abusievelijke teruggave van de goederen aan verdachte ging en dat er geen aanleiding voor het hof bestaat om aan deze stelling van het Openbaar Ministerie te twijfelen.
Het hof stelt zodoende vast dat de verdachte op 29 augustus 2023 te Schaijk meerdere goederen, te weten een bedrijfsauto van het merk Mercedes Benz met kenteken [kenteken 1] , een [bedrijf 1] -container en meerdere voertuigonderdelen, voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Mitsdien verwerpt het hof het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzetheling, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.