ECLI:NL:GHSHE:2025:313

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
20-002409-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte gedeeltelijk was vrijgesproken van mishandeling. De verdachte, geboren in 2005 en woonachtig in Duitsland, was beschuldigd van het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van zijn zussen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn broer op 1 juni 2021 hun zussen in een auto hebben meegenomen, hen hebben bedreigd en mishandeld, en hen hebben belet om te ontsnappen. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de beschermde vrijspraak van de rechtbank. Het hof heeft de eerdere uitspraak vernietigd, maar de bewezenverklaring van de feiten bevestigd. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 158 dagen, met aftrek van het voorarrest, en de beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002409-22

Uitspraak : 5 februari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 oktober 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-144481-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
volgens opgave van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep woonachtig
in Duitsland.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte partieel vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde. De rechtbank heeft het onder feit 1 en overigens onder feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden’ (feit 1) en
  • ‘medeplegen van mishandeling’ (feit 2),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 160 dagen, waarvan 32 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Aan het voorwaardelijk strafdeel is, naast de gebruikelijke algemene voorwaarden, een bijzondere voorwaarde verbonden, bestaande uit het zich houden aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg. De gestelde voorwaarden en het reclasseringstoezicht zijn tevens dadelijk uitvoerbaar verklaard. Ten slotte is het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis bij vonnis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een jeugddetentie van 128 dagen met aftrek van het voorarrest en een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van het in de tenlastelegging onder feit 2 impliciet cumulatief opgenomen strafbare verwijt, namelijk voor zover dat ziet op het medeplegen van de mishandeling van [slachtoffer 1] . Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Tegen het vonnis is bij akte van 25 oktober 2022 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ingevolge artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat tegen de beschermde vrijspraak is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis en met de gronden waarop dit berust, met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komen de daarmee samenhangende strafoverwegingen te vervallen en zullen deze in het geheel worden vervangen, op de wijze zoals hierna is vermeld.
Het hof ziet tevens aanleiding om de bewijsmiddelen, waarop de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, aan te vullen met het hierna te noemen bewijsmiddel.
Voorts ziet het hof, naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, aanleiding om een aanvullende bewijsoverweging met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] op te nemen. Hetgeen overigens door de verdediging als bewijsverweer is aangevoerd, vindt weerlegging in het te bevestigen vonnis van de rechtbank, zodat dit geen nadere bespreking behoeft.
Ten slotte zal het hof de door de rechtbank aangehaalde wettelijke voorschriften vervangen door de nader te noemen wettelijke voorschriften die nu op het dictum van toepassing worden.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
In aanvulling op de bewijsmiddelen van de rechtbank zal het hof het volgende bewijsmiddel toevoegen aan de bewijsvoering:
Het proces-verbaal van verhoor getuige door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, d.d. 24 juli 2024, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [slachtoffer 2] :
U zegt mij dat wij het nu gaan hebben over een voorval van 1 juni 2021. U vraagt mij wie mij geslagen heeft. Allebei, dus [verdachte] en [medeverdachte] . U vraagt mij of ze alleen geslagen hebben. Geslagen en de deuren van het huis gesloten, zodat ik niet weg kon rennen.
U zegt mij dat we het gaan hebben over 1 juni 2021, de dag dat ik naar het ziekenhuis ben gebracht omdat ik last had van mijn buik. Het was een smoesje. Ik wilde naar het ziekenhuis zodat ik de politie kon bellen of dat iemand mij ging helpen. Want mijn zusje was niet bij mij, ze hebben mij alleen daar gelaten in het ziekenhuis. Zij gingen weg en namen [slachtoffer 1] mee. Later heb ik hen gebeld om mij te komen ophalen en toen hebben ze dat gedaan. En toen zag ik [slachtoffer 1] ’s gezicht, ze zat achter mij. [medeverdachte] reed, ik zat naast hem, [verdachte] zat achter hem en mijn zus zat achter mij. Ik zag [slachtoffer 1] ’s gezicht voordat ik de auto instapte. Maar het raam was niet open. Ze mocht het raam niet open doen. Ik heb haar gezicht, dikke lippen, dikke ogen, rode gezicht gezien. U vraagt mij waardoor dat kwam. Ik denk door de pepperspray. U vraagt mij hoe ik weet dat dat pepperspray was. Ik zag geen pepperspray in de auto, maar ik voelde die lucht in de auto. Dat het verbrandt. Toen ik instapte dacht ik dat ze een rood gezicht had van huilen. Maar toen ik instapte voelde ik wat op mijn gezicht, alsof mijn gezicht aan het verbranden is.
U vraagt mij of ik nog van [slachtoffer 1] gehoord heb hoe dat rode gezicht gekomen is. Dat heeft zij verteld, maar niet waarvan de pepperspray gekomen is. U vraagt mij of ze verteld heeft waardoor ze een rood gezicht had. Ja, ze heeft gezegd door pepperspray. U vraagt mij wie dat gedaan heeft. Wie van [medeverdachte] of [verdachte] bedoelt u? Ik denk hun beiden. Ze heeft niet gezegd wie precies, maar zij waren daarbij [slachtoffer 1] .
Ik weet zeker dat er pepperspray is gebruikt. Ik weet dat niet alleen van de plekken op haar gezicht, maar [slachtoffer 1] heeft, toen mijn broers vastzaten, verteld wat er precies is gebeurd. Ze zei dat er pepperspray werd gebruikt. U vraagt mij of ze heeft gezegd door wie. Zij heeft gezegd dat zij pepperspray op haar gespoten hebben. U zegt mij dat [slachtoffer 1] dat niet wil zeggen tegen de politie. Ja maar ik snap haar ook want zij woont nog thuis en zij heeft angst en mijn moeder ook. Maar ik woon niet meer thuis. Ik kan de waarheid zeggen. Ik hoef geen angst te hebben.
U vraagt mij wat er die dag met mij is gebeurd, behalve dat ik in het ziekenhuis heb gezeten. Ik was aan het zwemmen met mijn vriendinnen in Kessel. [slachtoffer 1] was niet met ons mee, (…). [slachtoffer 1] wilde uit Venlo met de bus naar Kessel komen. Daar was ik in het zwembad met mijn vriendinnen. En toen heeft [medeverdachte] mij gebeld en gezegd dat hij mij komt ophalen en ik zei tegen hem dat ik in het zwembad ben. Hij heeft mij samen met [verdachte] opgehaald. Toen hebben ze mij naar het bos gebracht. Precies waar dat bos is weet ik niet. Ze hebben mijn eigen telefoon van me afgenomen. Ik had nog een telefoon van mijn vriendin. Die had ik in het begin verborgen voor hen zodat zij het niet zagen. Ik wilde mijn vriendin bellen om te zegen dat het niet goed gaat met mij, maar ik kon dat niet doen. Want ze kwamen snel terug naar mij naar de auto. Zij waren buiten de auto even aan het praten. En ik wilde de telefoon pakken om te bellen, maar dat lukte niet. Toen hebben zij ook die telefoon van mij afgenomen. U vraagt mij wie van de twee dat heeft afgepakt. Ze zijn eigenlijk beiden samen, wat [medeverdachte] zegt doet [verdachte] en andersom. Ze hebben het samen gedaan. Het is een eenheid.
U zegt mij dat ik bij de politie een verklaring heb afgelegd namelijk dat [medeverdachte] heeft gezegd dat ik weet wat er zou gaan gebeuren als ik fout antwoord. Ja, want ze vroegen naar de vriend van [slachtoffer 1] . U vraagt mij of ik bang was. Ja, heel bang. U vraagt mij waarom ik bang was. Ik werd geslagen, daarom. Ik werd geslagen daar. U vraagt mij of dat de eerste keer was. Nee. En niet de laatste keer ook. Zij hebben mij geslagen en er is veel gebeurd op die dag. Toen hebben ze mijn telefoon gecheckt en ze zagen een chat met [betrokkene 1] op snapchat, een screenshot van een gesprek die hij had met [slachtoffer 1] , die was opgeslagen op Snapchat in die chat. Toen begonnen ze met vragen stellen: heeft zij contact met hem? Praten ze met elkaar? Zien ze elkaar? En toen iedere keer dat ik ‘weet ik niet’ zei of dat ze voelden dat ik loog, want ik wilde mijn zus beschermen, sloegen ze mij.
Ik begreep van [slachtoffer 1] dat als je liegt tijdens een getuigenverhoor terwijl je bent beëdigd, je naar de gevangenis gaat. Ik heb niet gelogen, maar [slachtoffer 1] zit in een moeilijke positie, want zij woont nog thuis. Zij heeft heel veel angst.
Aanvullende bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] in twijfel getrokken. Haar verklaringen worden volgens de verdediging weersproken door de verdachte, zijn broer [medeverdachte] , zus [slachtoffer 1] en moeder [betrokkene 2] , en de ontkennende verklaring van de verdachte zou eenduidig en helder zijn.
Het hof stelt dienaangaande, in aanvulling op hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen, vast dat [slachtoffer 2] in juni 2021, bij gelegenheid van haar verhoor bij de politie, heeft verklaard over hetgeen op 1 juni 2021 is voorgevallen. Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft [slachtoffer 2] in min of meer gelijkluidende zin als bij de politie verklaard en daaraan toegevoegd dat haar zus, [slachtoffer 1] die nog wel thuis woont, in een moeilijke positie zit en veel angst heeft.
Het hof stelt vast dat [slachtoffer 2] bij de politie en raadsheer-commissaris gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd over hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd. Haar verklaringen komen op essentiële punten met elkaar overeen en vinden steun in de overige bewijsmiddelen.
Het enkele feit dat in haar verklaringen op bepaalde (ondergeschikte) punten tegenstrijdigheden voorkomen, of dat zij zich niet steeds alle gebeurtenissen in detail kan herinneren, maakt deze verklaringen nog niet onbetrouwbaar. Dit kan immers te wijten zijn aan tijdsverloop en de feilbaarheid van het menselijk geheugen of kan zijn teweeggebracht door emoties. Het gaat hierbij om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop ze zijn afgelegd.
Ook de omstandigheid dat [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris haar eerdere verklaring in twijfel heeft getrokken en heeft aangepast, alsmede dat zij haar aangifte wenste in trekken, leidt het hof niet tot een andersluidend oordeel omtrent de betrouwbaarheid van haar bij de politie en ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen. Het hof heeft het sterke vermoeden dat door en/of namens de verdachte en zijn broer medeverdachte [medeverdachte] druk is uitgeoefend op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om hun eerdere jegens hen afgelegde belastende verklaringen in te trekken of aan te passen. Daarvoor is illustratief hetgeen [slachtoffer 2] ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard, namelijk dat haar zus [slachtoffer 1] zich kennelijk niet vrij voelde om naar waarheid te verklaren omdat zij nog thuis woont en aldus in de invloedssfeer van het gezin verkeert. Een en ander sterkt het hof in de overtuiging dat [slachtoffer 2] en niet de verdachte naar waarheid heeft verklaard.
Het hof verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw in al zijn onderdelen.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, een en ander zoals uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en het medeplegen van mishandeling. De verdachte heeft op 1 juni 2021, samen met zijn broer, zijn zussen meegenomen in een auto en zij hebben een van die zussen meerdere keren geslagen. De verdachte en zijn broer waren het kennelijk niet eens met de partnerkeuze van hun meerderjarige zus [slachtoffer 1] . Zij hebben, nadat zij hadden vernomen dat hun zus [slachtoffer 1] nog steeds contact met die jongen had, terwijl zij, althans in ieder geval de broer van de verdachte, dat niet goedkeurde(n), eerst [slachtoffer 2] meegenomen in de auto om haar hierover op een afgelegen plek uit te horen. In de auto is [slachtoffer 2] bedreigd met geweld en mishandeld door de broers en heeft de verdachte de telefoon van [slachtoffer 2] afgenomen. [slachtoffer 2] heeft uiteindelijk via een andere telefoon die zij bij zich had aan een vriendin die haar belde, terwijl de broers op dat moment buiten de auto stonden te overleggen, gevraagd de politie te bellen, waarna zij haar locatie op de telefoon heeft ingeschakeld. Ook deze telefoon is vervolgens door de verdachte afgepakt. Nadat de verdachte en zijn broer met [slachtoffer 2] weer naar huis zijn gereden, hebben zij vervolgens [slachtoffer 1] onder dwang meegenomen in de auto. Eerst is [slachtoffer 2] bij het ziekenhuis afgezet, waarna de broers ook met [slachtoffer 1] naar een afgelegen plek zijn gereden. Ook van [slachtoffer 1] is de telefoon afgepakt en mocht zij evenmin de auto verlaten of naar huis gaan. De politie heeft vastgesteld dat [slachtoffer 2] , maar ook [slachtoffer 1] bij het eerste politiecontact verklaarden dat zij heel bang waren en [slachtoffer 2] ook angst uitstraalde en trilde over haar hele lichaam.
Door te handelen zoals bewezen is verklaard hebben de verdachte en zijn mededader een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van de slachtoffers, alsook op de lichamelijke integriteit van een van hen. De slachtoffers hebben angstige momenten beleefd. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard. Daarbij komt dat de verdachte, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, op geen enkele wijze lijkt te zijn doorgedrongen van het kwalijke van zijn gedrag.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de inhoud van de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 17 januari 2024. Daaruit komt als conclusie naar voren dat het de Raad voor de Kinderbescherming, na meerdere telefonische en schriftelijke pogingen, niet is gelukt om op enige manier met de verdachte in contact te komen, reden waarom de raadsonderzoeker zich – evenals bij het vorige raadsonderzoek – zich onthoudt van advies.
Ook heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van de Pro Justitia-rapportage d.d. 3 oktober 2021 van psycholoog drs. T. Smits. Uit deze rapportage komt als conclusie naar voren dat bij de verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Volgens de psycholoog zijn er sterke aanwijzingen voor problemen in de separatie-individuatie, een belangrijke ontwikkelingstaak in de adolescentie. De verdachte heeft te kampen met beperkte oplossingsvaardigheden (zwakbegaafdheid). De persoonskenmerken van de verdachte zijn volgens de psycholoog deels verweven met culturele en gezinsfactoren, maar duidelijk is dat er al enige tijd sprake is van disfunctioneren. Het recidiverisico kan door de psycholoog niet worden ingeschat.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte weinig openheid van zaken willen geven over zijn persoonlijke omstandigheden, anders dan dat hij werkzaam is met zijn neef in een supermarkt, als beveiliger wil gaan werken en woonachtig is in Duitsland op een adres dat hij niet wil noemen.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Tegen deze achtergrond acht het hof oplegging van een taakstraf of een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, waartoe de verdediging heeft verzocht, geen passende afdoeningsmodaliteit, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde jeugddetentie en taakstraf doet naar het oordeel van het hof eveneens onvoldoende recht aan de ernst van deze zaak. Het hof zal mitsdien overgaan tot oplegging van een jeugddetentie van langere duur.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 170 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak evenwel nog het volgende.
Namens de verdachte is immers op 25 oktober 2022 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 5 februari 2025, derhalve niet binnen 16 maanden na het instellen van het hoger beroep, eindarrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met ruim 11 maanden overschreden.
Hoewel in deze zaak op verzoek van de verdediging door de raadsheer-commissaris getuigen zijn gehoord, is het hof van oordeel dat die omstandigheid niet het gehele tijdsverloop kan en mag verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn daarom in het voordeel van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof 12 uren op de jeugddetentie in mindering zal brengen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 158 dagen met aftrek van het voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77gg, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beschermde vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde, behelzende de verdenking van het medeplegen van mishandeling van [slachtoffer 1] ;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
158 (honderdachtenvijftig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. S. Brinkhoff, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. A.M.D.J. Aerts, griffiers,
en op 5 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Van Duijn en Brinkhoff voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.