ECLI:NL:GHSHE:2025:3025

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
20-001978-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de zaak van belaging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor belaging. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 120 uren opgelegd, subsidiair 60 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren en een contactverbod met de aangeefster. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg. De verdachte voerde verweer tegen de bewezenverklaring en de opgelegde straf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter op onderdelen niet kunnen verenigen, maar heeft om redenen van efficiëntie het gehele vonnis vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juli 2023 tot en met 13 november 2023 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster door haar meerdere keren te bellen, met het oogmerk haar te dwingen iets te doen of vrees aan te jagen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan belaging en heeft een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren opgelegd, met een contactverbod. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de aangeefster van € 500,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd en de vordering van de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001978-24
Uitspraak : 11 september 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 11 juli 2024, in de strafzaak met parketnummer 01-013261-24 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte ter zake van belaging veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de politierechter als bijzondere voorwaarde opgenomen een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] .
Tevens heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en ter zake een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en heeft het aantal dagen gijzeling bepaald dat bij niet-betaling kan worden gevorderd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De verdachte heeft verweer gevoerd betreffende de bewezenverklaring en de opgelegde straf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2023 tot en met 13 november 2023 te Schijndel, gemeente Meierijstad en/of Rotterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , medewerker afdeling woordvoering [bedrijf] , door voornoemde [slachtoffer] meerdere keren, al dan niet anoniem, te bellen, met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juli 2023 tot en met 13 november 2023 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , medewerker afdeling woordvoering [bedrijf] , door voornoemde [slachtoffer] meerdere keren, al dan niet anoniem, te bellen, met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen en te dulden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Standpunt verdachte
De verdachte heeft betoogd dat hij van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er geen sprake is geweest van wederrechtelijkheid en stelselmatigheid zoals voor belaging vereist en dat hij evenmin het opzet op de belaging heeft gehad.
Het hof verwerpt het verweer van de verdachte, nu dit zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen.
Uit die bewijsmiddelen volgt – kort gezegd - dat de verdachte op verschillende in de aangifte genoemde momenten zowel telefonisch, per mail als via whatsapp contact heeft gezocht met aangeefster [slachtoffer] . Aangeefster heeft meermaals verzocht geen contact meer met haar op te nemen. Met de verdachte is eveneens een stopgesprek gevoerd. De mededelingen van de zijde van aangeefster noch het gevoerde stopgesprek hebben ertoe geleid dat de verdachte met zijn handelen is gestopt.
Het hof is gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster van oordeel dat sprake is van het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Daarop heeft de verdachte ook het oogmerk gehad nu het voor hem, gelet op de mededelingen van de zijde van [slachtoffer] alsmede het met hem gevoerde stopgesprek, duidelijk was dat [slachtoffer] niet wilde dat de verdachte met haar contact opnam. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belaging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

Belaging.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging. Hij heeft zich enorm gefrustreerd, tekortgedaan en ongehoord gevoeld nadat hij door [bedrijf] onterecht als wanbetaler was aangemerkt en daardoor moeite had met het afsluiten van contracten. In een poging om die fout recht te zetten heeft hij echter alle grenzen overschreden. Hij heeft gedurende enkele maanden honderden keren met het slachtoffer [slachtoffer] , medewerkster afdeling woordvoering bij [bedrijf] , zowel telefonisch als per mail als via whatsapp contact gezocht teneinde hem verder te helpen in zijn zoektocht naar gerechtigheid. In die periode heeft de verdachte [slachtoffer] met grote regelmaat ook buiten werktijd gebeld en soms zelfs tientallen keren achter elkaar.
Deze stelselmatige inbreuk op iemands privacy en integriteit raakt direct aan de persoonlijkheid en het welbevinden van de belaagde. Het handelen van de verdachte heeft niet alleen grote invloed gehad op aangeefster, maar heeft zeker ook haar weerslag gehad op haar gezin. Hiervan getuigt ook de schriftelijke verklaring van [slachtoffer] als door haar voorgelezen ter terechtzitting in hoger beroep op 28 augustus jl.
De verdachte is blijkens het uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 mei 2025 niet eerder veroordeeld en hij heeft ter terechtzitting aangegeven in te zien dat hij anders had moeten handelen dan dat hij heeft gedaan. Hij heeft verklaard dat zijn handelen niet was gericht tegen [slachtoffer] persoonlijk, maar was ingegeven door de wijze waarop hij door het bedrijf [bedrijf] werd bejegend. Een wijze van bejegening die de verdachte tot op heden als zeer onrechtvaardig beschouwt.
Alles overziende en mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal het hof volstaan met een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, hetgeen lager is dan door de politierechter opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd.
Met de politierechter zal het hof aan de voorwaardelijke veroordeling de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] verbinden. Dit gelet op de mededelingen van de verdachte dat hij nog steeds van mening is onjuist door [bedrijf] te zijn bejegend waardoor het niet ondenkbeeldig is dat hij weer met [slachtoffer] in contact zal treden om met [bedrijf] in verbinding te kunnen komen.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 500,00 ter zake immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof overweegt daarbij dat op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen en is aangetast in de persoon op andere wijze. Van aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen, naar objectieve maatstaven vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106 aanhef en onder b BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is.
Het hof is van oordeel dat gelet op aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster sprake is van een dusdanige normschending dat van aantasting in de persoon op andere wijze sprake is en wijst op grond daarvan de vordering tot immateriële schade toe.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , waarbij de politie toeziet op de handhaving van het contactverbod.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2023 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2023 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 11 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.