ECLI:NL:GHSHE:2025:2913

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
20-002193-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging met TBS en dwangverpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte was veroordeeld voor belaging. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 500 dagen opgelegd, met vrijheidsbeperkende maatregelen, waaronder een contactverbod en een gebiedsverbod voor de duur van 5 jaren. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij TBS met dwangverpleging werd gevorderd. Het hof heeft de zaak onderzocht en de vordering van de advocaat-generaal gevolgd, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was door een psychische stoornis. Het hof heeft de TBS-maatregel met dwangverpleging opgelegd, omdat het gevaar van de verdachte niet met minder ingrijpende maatregelen kon worden beteugeld. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het contact- en locatieverbod afgewezen, omdat dit geen toegevoegde waarde had naast de opgelegde TBS-maatregel. De verdachte is tevens in zijn vrijheid benomen, gezien de ernst van de feiten en het recidivegevaar.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002193-24
Uitspraak : 30 oktober 2025
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 augustus 2024, in de strafzaak met parketnummer 03-098441-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
BRP- en postadres: [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van ‘belaging’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 500 dagen met aftrek van voorarrest.
Verder heeft de rechtbank als vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd: een contactverbod met [slachtoffer] en een gebiedsverbod voor de gemeente [gemeente] waar [slachtoffer] woonachtig is, beiden voor de duur van 5 jaren, met toepassing van vervangende hechtenis voor de duur van 2 weken voor iedere keer dat de verdachte zich niet aan de maatregel(en) houdt, met een maximum van 6 maanden. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorts is door de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Tot slot heeft de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Bij separaat opgemaakte beschikking van dezelfde datum heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren conform de rechtbank en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en terbeschikkingstelling (hierna: TBS) van de verdachte met dwangverpleging zal gelasten.
Voorts vordert de advocaat-generaal dat als vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zullen worden opgelegd: een contactverbod met [slachtoffer] en een gebiedsverbod voor de gemeente [gemeente] waar [slachtoffer] woonachtig is, beide voor de duur van 5 jaren, met toepassing van vervangende hechtenis voor de duur van 2 weken voor iedere keer dat de verdachte zich niet aan de maatregel(en) houdt, met een maximum van 6 maanden. Tevens wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregelen gevorderd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze vordering integraal zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de gevangenneming van de verdachte zal bevelen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring geschaard achter de vordering van de advocaat-generaal. Met betrekking tot de gevorderde straf en maatregelen heeft de raadsvrouw primair verzocht dat het hof zal volstaan met het opleggen van dezelfde gevangenisstraf en vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht als de rechtbank heeft gedaan, subsidiair dat het hof daarnaast een zorgmachtiging zal opleggen, althans in ieder geval zal afzien van het gelasten van de door de advocaat-generaal gevorderde TBS met dwangverpleging.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw bepleit dat het hof daarop in gelijke zin zal beslissen als de rechtbank heeft gedaan.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de gronden waarop dit berust, met uitzondering van de opgelegde straf en de verleende zorgmachtiging, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, waaronder het verzochte contact- en locatieverbod, en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. In dat verband zal het hof ook enkele overwegingen wijden aan de strafbaarheid van de verdachte en de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de verdachte hebben psychiater drs. S. Kapteijn-de Haan en GZ-psycholoog drs. M.H. Keppel een Pro Justitia rapport opgesteld. De verdachte heeft geweigerd hieraan zijn medewerking te verlenen, waarna hij ter observatie in het Pieter Baan Centrum is geplaatst. Naar aanleiding hiervan is op 25 maart 2024 een zogenoemd "triple-rapport" opgesteld, waarin psychiater M. Fluit en GZ-psycholoog N.P.A. van der Weegen hebben gerapporteerd over zijn geestvermogens.
Het "triple-rapport" is gedagtekend 25 maart 2024, derhalve eerder dan een jaar voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 15 mei 2025. Aangezien het Openbaar Ministerie en de verdediging er uitdrukkelijk mee hebben ingestemd dat het hof van dit rapport gebruik kan maken, zal het hof bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte en de oplegging van een straf en maatregel acht slaan op de inhoud van dit rapport.
Volgens de deskundigen Fluit en Van der Weegen is er bij de verdachte sprake van
een chronische realiteitstoetsingsstoornis, variërend van merkwaardige overtuigingen tot paranoïde waanachtige gedachten met onafgestemd gedrag. De onderliggende oorzaak is niet geheel duidelijk geworden vanwege beperkingen in het onderzoek, mede als gevolg van de niet meewerkende houding van de verdachte. Maar bovenal is sprake van een ongedifferentieerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, variërend van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis tot mogelijk schizofrenie. Voor zover de verdachte over het tenlastegelegde spreekt, is dat in termen van eigenaardige overtuigingen en/of magische denkbeelden. Geregeld schemeren daar achterdocht, complotten of paranoïde ideeën doorheen.
Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde waren deze stoornissen volgens de deskundigen Fluit en Van der Weegen , ongeacht de somatische oorzaak of achtergrond, aanwezig. De realiteitstoetsingsstoornis heeft het handelen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde volgens de deskundigen zodanig beïnvloed dat zij adviseren om
het tenlastegelegde ten minste in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof verenigt zich met bovenstaande bevindingen en conclusies van de deskundigen
en maakt die tot de zijne. Het hof stelt op grond daarvan vast dat genoegzaam is gebleken dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een psychische stoornis en voorts dat aannemelijk is dat deze stoornis heeft bijgedragen aan het handelen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Het hof acht op grond daarvan de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het bewezenverklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en TBS met dwangverpleging van de verdachte zal gelasten.
De raadsvrouw heeft primair verzocht dat het hof zal volstaan met het opleggen van dezelfde gevangenisstraf als de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan en daarnaast geen maatregel aan de verdachte zal opleggen, behoudens de vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht die de rechtbank in eerste aanleg heeft opgelegd. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht dat het hof naast de gevangenisstraf en vrijheidsbeperkende maatregelen die de rechtbank heeft opgelegd, ten aanzien van de verdachte een zorgmachtiging zal opleggen, althans in ieder geval zal afzien van het gelasten van de door de advocaat-generaal gevorderde TBS met dwangverpleging.
Op te leggen gevangenisstraf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich in de periode van 18 februari 2023 tot en met 12 april 2023 schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer] door twee keer bij haar woning aan te bellen en haar veelvuldig e-mails te sturen. De verdachte heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Belaging is een delict dat rechtstreeks raakt aan de privacy en het welbevinden van de belaagde en kan daardoor een forse psychische belasting opleveren. De bewezenverklaarde belaging heeft [slachtoffer] – blijkens de door haar gedane aangifte alsmede de ter terechtzitting in eerste aanleg voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring – ernstig gehinderd in haar dagelijks leven. Voorts heeft [slachtoffer] hierdoor hevige gevoelens van angst, onveiligheid en machteloosheid ervaren, waardoor zij zelfs last heeft gekregen van lichamelijke klachten. Zij ondervindt van het handelen van de verdachte ook nu nog negatieve gevolgen zoals is gebleken uit hetgeen haar gemachtigde ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht. Dit alles rekent het hof de verdachte aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 oktober 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van belaging van [slachtoffer] tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Hierbij heeft de rechtbank een aantal bijzondere voorwaarden aan de verdachte opgelegd. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel dat de rechtbank de voorwaardelijk opgelegde straf op verzoek van het Openbaar Ministerie op 10 april 2019 ten uitvoer heeft gelegd omdat de veroordeelde zich niet hield aan één of meer van de opgelegde voorwaarden. Deze eerdere veroordeling en tenuitvoerlegging hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan belaging van [slachtoffer] . Het hof weegt dit ten nadele van de verdachte mee bij de strafoplegging.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Zoals weergegeven onder het kopje ‘Strafbaarheid van de verdachte’, heeft het hof geconcludeerd dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het hof weegt dit eveneens mee bij de strafoplegging.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende zal het hof – zoals door de advocaat-generaal is gevorderd – aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 500 dagen, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Dat betekent dat de verdachte na het onherroepelijk worden van dit arrest niet terug in detentie hoeft.
Op te leggen maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen. Uit het wettelijk systeem dat geldt bij het opleggen van de TBS-maatregel volgt dat dient te worden nagegaan in hoeverre het gevaar met andere, minder ingrijpende sancties kan worden beteugeld. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De deskundigen Fluit en Van der Weegen benadrukken in hun rapport dat het behandelen van de psychopathologie van de verdachte een uiterst moeilijke opgave zal zijn. De complexe problematiek van de verdachte vraagt een langdurende klinische en gesloten aanpak; een snelle succesvolle ambulante oplossing is niet mogelijk. Een behandeling binnen een ambulant kader zoals bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel wordt niet aangewezen of haalbaar geacht vanwege het gebrek aan inzicht, het ontbreken van elke motivatie voor behandeling en nu de verdachte niet in staat of bereid is zich aan voorwaarden te houden. Volgens de deskundigen moet dan ook gedacht worden aan een behandeling binnen een gedwongen kader.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsrapport van het Leger des Heils van
8 juli 2024. De reclassering heeft daarin gerapporteerd dat interventies of toezicht vanuit de reclassering in een ambulant kader ontoereikend worden geacht gezien de bij de verdachte aanwezige psychiatrische problematiek. Het risico op onttrekken aan bijzondere voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De verdachte heeft zich eerder niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden in het kader van de veroordeling voor belaging van [slachtoffer] in 2018 waarna het voorwaardelijk strafdeel ten uitvoer is gelegd.
Ten aanzien van de mogelijkheid om ten aanzien van de verdachte een zorgmachtiging op grond van de Wet forensische zorg (hierna: Wfz) op te leggen, zoals door de raadsvrouw subsidiair is bepleit, overweegt het hof als volgt.
De zorgmachtiging die de rechtbank in eerste aanleg ambtshalve heeft verleend is niet uitvoerbaar gebleken. Het Openbaar Ministerie heeft daarna getracht om alsnog een wel executeerbare zorgmachtiging te verkrijgen, maar dit is gestrand omdat de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en onvindbaar is gebleken. Ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2025 heeft het hof de officier van justitie opgedragen om ingevolge artikel 5:19 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) een verzoekschrift voor een zorgmachtiging voor te bereiden. Nadat de verdachte onvindbaar bleek, heeft hij in de periode van 19 augustus 2025 tot 1 september 2025 in detentie verbleven. Op 29 augustus 2025 heeft psychiater W. Moerland de verdachte in [P.I.] onderzocht. In de medische verklaring ten behoeve van de voorbereiding van een zorgmachtiging d.d. 11 september 2025 van psychiater W. Moerland , die de advocaat-generaal met instemming van de verdediging en het hof ter terechtzitting in hoger beroep heeft overgelegd en die aan het procesdossier is toegevoegd, komt Moerland in paragraaf 10 ‘Overige mededelingen’ tot de volgende conclusie:
“Hoewel er sprake is van ernstig en persisterend stalkingsgedrag, ingegeven door een psychotische stoornis, acht ik een zorgmachtiging niet haalbaar en niet doelmatig. De combinatie van beperkte behandelbaarheid, gebrek aan medewerking, onduidelijke verblijfplaats en het ontbreken van regiobinding maakt dat een ZM (het hof begrijpt: zorgmachtiging) naar verwachting geen bijdrage levert aan het terugdringen van recidive of het verbeteren van de veiligheid. Gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico ligt een meer passende interventie binnen het strafrecht (zoals door de OvJ gevorderd TBS met dwang) meer voor de hand.”
Uit de bevindingen van geneesheer-directeur [naam] d.d. 15 september 2025 volgt dat deze het verlenen van een zorgmachtiging gelet op voormelde conclusie niet noodzakelijk vindt. [naam] schrijft:
“Ik sluit volledig aan bij de medische verklaring. Hierin wordt in de overige mededelingen (paragraaf 10) uitgebreid uiteengezet, waarom een ZM als onvoldoende doelmatig, veilig en uitvoerbaar wordt geacht.”
De officier van justitie heeft gelet op de inhoud van deze medische stukken de procedure voor een zorgmachtiging beëindigd.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van het hof dat de mogelijkheid om ten aanzien van de verdachte een zorgmachtiging op grond van de Wfz op te leggen, zoals door de raadsvrouw subsidiair is bepleit, niet haalbaar en niet opportuun is.
Nu het gevaar dat uitgaat van het gedrag van de verdachte als gevolg van zijn psychische stoornis gelet op het voorgaande niet met andere, minder ingrijpende sancties kan worden beteugeld, dient tot het opleggen van de TBS-maatregel te worden overgegaan.
Uit het dossier en met name het rapport van deskundigen Fluit en Van der Weegen , is het hof gebleken dat een TBS-maatregel met voorwaarden weinig kans van slagen heeft, omdat de verdachte geen inzicht heeft in zijn eigen situatie, ontkent hulp nodig te hebben en ook niet bereid is hulp te aanvaarden. De verdachte zal zich bovendien niet conformeren aan de voorwaarden. Een TBS-maatregel met voorwaarden acht het hof daarom niet opportuun, aangezien dit zonder meer tot een omzetting naar een onvoorwaardelijke TBS-maatregel zal leiden.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de inhoud van de rapportages van de deskundigen zoals hierboven weergegeven, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof – anders dan de rechtbank en de verdediging en met de advocaat-generaal – van oordeel dat het noodzakelijk is om aan de verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Het hof stelt vast dat aan de wettelijke eisen zoals genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voor het kunnen opleggen van de maatregel TBS met dwangverpleging is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het door de verdachte begane feit betreft daarnaast een misdrijf dat is genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van het bestaan van enig gevaar voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zoals genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, geldt het volgende.
Met betrekking tot het recidivegevaar houdt het “triple-rapport” van deskundigen Fluit en Van der Weegen d.d. 25 maart 2024 – voor zover hier relevant – het volgende in:
“De kans wordt groot geacht dat de cognitieve vervormingen, het niet naleven van opgelegde maatregelen, het sociaal isolement en het onvermogen om in te zien dat hij aangeefster en haar familie schade toebrengt, blijft leiden tot volharding in belaging waarbij hij maar in zeer beperkte mate over een ander repertoire beschikt.
De realiteitstoetsingsstoornis beperkt betrokkene zeer in zijn vermogen om andere keuzes te maken en de situatie op een meer realistische manier te beleven. Als betrokkene weer op zichzelf is aangewezen, dan spelen bovenbeschreven kwetsbaarheden en disfuncties onverminderd een rol. De kans op het aanklampend gedrag en de gefixeerde intentie om aangeefster en ‘zijn’ zoon op te zoeken zoals ten laste gelegd, wordt als hoog beoordeeld, ook op de korte termijn. Onderzoekers zien vooralsnog geen beschermende factoren die de kans op een herhaling matigen.Alles overziend bestaat op basis van de klinische en gestructureerde risicotaxatie een hoog risico op korte termijn van soortgelijke incidenten als het ten laste gelegde. Er zijn nauwelijks beschermende factoren. Het gevaar van escalerend geweld en agressie wordt als laag beschouwd.”In het reclasseringsadvies d.d. 8 juli 2024 wordt het risico op recidive eveneens ingeschat als hoog. Die inschatting wordt als volgt toegelicht:
“Wij menen dat er sprake is van een hoog recidive risico omdat het de heer [verdachte] ontbreekt aan enig ziekte en zelfinzicht. Ondanks een eerdere veroordeling hiertoe wordt de heer [verdachte] opnieuw verdacht van eenzelfde soort strafbaar feit.”De ernst van het bewezenverklaarde en het door de deskundigen hoog ingeschatte recidiverisico maakt dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging eist.
Het hof betrekt hierbij dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 oktober 2025 voorafgaand aan het bewezenverklaarde onherroepelijk is veroordeeld voor belaging van [slachtoffer] . Voorts blijkt uit voorafgaand aan de zitting in hoger beroep door de advocaat-generaal ingebrachte stukken dat de verdachte
het contactverbod en het locatieverbod die hem bij vonnis waarvan beroep bij wege van vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht door de rechtbank waren opgelegd, heeft overtreden door op 18 augustus 2025 meermaals bij de woning van [slachtoffer] aan te bellen en zich daar op te houden. Als gevolg hiervan is de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis voor de duur van 2 weken bevolen welke door de verdachte is uitgezeten.
Het hof neemt ten aanzien van het bestaan van enig gevaar voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zoals genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorts in aanmerking hetgeen psychiater W. Moerland schrijft in zijn medische verklaring ten behoeve van de voorbereiding van een zorgmachtiging d.d. 11 september 2025 omtrent het ernstig nadeel vanuit de psychische stoornis van de verdachte:
“Het ernstig nadeel komt voort uit de psychotische stoornis die bij betrokkene leidt tot een hardnekkige fixatie op aangeefster. Dit veroorzaakt ernstig nadeel voor aangeefster (veiligheid en psychisch welzijn), voor betrokkene zelf (verlies van maatschappelijke stabiliteit, herhaaldelijke justitiële contacten) en voor de maatschappij (herhaald politie- en justitie-ingrijpen, risico op escalatie).”Alles overziend is het hof van oordeel dat, nu het door de verdachte begane strafbare feit een misdrijf betreft als vermeld in artikel 37a, eerste lid onder 2° van het Wetboek van Strafrecht en er bij de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en/of goederen de oplegging eist van de TBS-maatregel aan de verdachte.
Voorts eist naar het oordeel van het hof de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en/of goederen de verpleging van de verdachte, zodat het hof zal bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Gemaximeerde duur van de TBS-maatregel met dwangverpleging
Het feit ter zake waarvan de TBS-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd, is niet te beschouwen als een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, aangezien de belaging van [slachtoffer] uitsluitend heeft bestaan uit het meermaals aanbellen bij haar woning en het veelvuldig sturen van e-mails aan haar. Dit brengt op grond van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht mee dat de totale duur van de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege de periode van vier jaar niet te boven mag gaan.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van
€ 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2023 tot aan de dag der voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij in de vordering met betrekking tot de immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade van € 3.500,00 integraal dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat op de vordering van de benadeelde partij in gelijke zin dient te worden beslist als de rechtbank heeft gedaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het gaat dan om gevallen waarin sprake is van lichamelijk letsel, het geschaad zijn in de eer of goede naam of het op andere wijze in de persoon zijn aangetast.
De verdachte heeft door de bewezenverklaarde belaging op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. De aard en de ernst van de normschending door de verdachte brengen in dit geval mee dat de daaruit voor de benadeelde partij voortvloeiende nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, zonder meer kan worden aangenomen.
Het psychisch letsel dat de benadeelde partij naar aanleiding van het bewezenverklaarde heeft opgelopen is daarnaast voldoende onderbouwd. Uit de toelichting bij de vordering van de benadeelde partij en het zorgplan van [instelling] d.d. 17 februari 2025 dat ter terechtzitting in hoger beroep is overgelegd, volgt dat de benadeelde partij sinds het bewezenverklaarde last heeft van angst, een gevoel van onveiligheid, schaamte, zelfverwijt, vermoeidheid, lichamelijke klachten en een laag zelfbeeld en dat zij is gediagnosticeerd met een ongespecificeerde angststoornis en een somatisch-symptoomstoornis. De benadeelde partij is hiervoor in behandeling bij [instelling] .
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht het hof in deze zaak een vergoeding ter zake van immateriële schade ter hoogte van € 3.500,00 zoals gevorderd billijk. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals is gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2023, zijnde de einddatum van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, ten tijde van het wijzen van dit arrest begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 3.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Het verzochte contact- en locatieverbodHet contact- en locatieverbod dat [slachtoffer] heeft verzocht en door de rechtbank is opgelegd wijst het hof af, nu naar het oordeel van het hof oplegging aan de verdachte van een contact- en/of locatieverbod geen toegevoegde waarde heeft naast de opgelegde maatregel van TBS met dwangverpleging.
Gevangenneming
Het hof is na onderzoek van oordeel dat uit de bewezenverklaring blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte ter zake van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het hof is voorts van oordeel dat blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte vordert nu er gelet op de persoonlijkheid van de verdachte zoals hiervoor aan de orde is gekomen en gelet op het feit dat de verdachte vaker (ook nog onlangs) met politie en justitie in aanraking is gekomen ter zake van het misdrijf van belaging, ernstig rekening mee moet worden gehouden, dat de verdachte een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht.
Het hof zal daarom de gevangenneming van de verdachte bevelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals die luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de verleende zorgmachtiging, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, waaronder het verzochte contact- en gebiedsverbod, en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
500 (vijfhonderd) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 45 (vijfenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 april 2023;
wijst af het verzochte contact- en gebiedsverbod;
beveelt de gevangenneming van de verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes, griffier,
en op 30 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.