In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de kwalificatie van een belanghebbende als buitenlandse belastingplichtige en het recht op aftrek van hypotheekrente. De belanghebbende, geboren in 1951 en voor de jaren 2018 en 2019 woonachtig in Duitsland, had aanslagen inkomstenbelasting ontvangen van de inspecteur van de Belastingdienst voor deze jaren. De inspecteur had de bezwaren van de belanghebbende tegen deze aanslagen ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde.
De kern van het geschil was of de belanghebbende kon worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige volgens artikel 7.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De inspecteur had de belanghebbende niet als zodanig aangemerkt, omdat hij geen inkomensverklaringen had overgelegd die nodig waren om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voldeed. Tijdens de zitting op 27 augustus 2025 werd vastgesteld dat de belanghebbende geen bewijs had geleverd dat zijn inkomen in Duitsland was belast en dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de aftrek van hypotheekrente.
Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet aan de voorwaarden voldeed om als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te worden aangemerkt, en dat hij derhalve geen recht had op aftrek van hypotheekrente. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen aan de inspecteur, en het griffierecht werd niet teruggegeven.