ECLI:NL:GHSHE:2025:266

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
20-000569-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in hoger beroep voor witwassen en drugshandel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die eerder door de rechtbank Zeeland-West-Brabant was veroordeeld voor drugshandel en witwassen. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde en gedeeltelijk van feit 3, maar had hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar voor het medeplegen van het handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen. In hoger beroep heeft het hof de verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde, namelijk het binnenbrengen van een grote hoeveelheid cocaïne in Nederland. Het hof oordeelde dat het bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze drugshandel tekortschiet.

Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde, het witwassen van een contant geldbedrag van ongeveer 46.900 euro, heeft het hof echter geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de herkomst van het geld te verifiëren, en dat de verdachte niet in staat was om een concrete verklaring te geven voor de herkomst van de geldbedragen waarmee hij twee voertuigen had aangeschaft. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, en de inbeslaggenomen Mercedes Benz S600 Maybach is verbeurd verklaard. Het hof heeft ook de bewaring gelast van andere inbeslaggenomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000569-22
Uitspraak : 5 februari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 februari 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-820442-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde en partieel van het onder feit 3 tenlastegelegde (witwassen van een heftruck). Voorts is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder feit 3 bewezenverklaarde witwassen van een contant geldbedrag. De rechtbank heeft de verdachte ter zake van ‘medeplegen van het handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1 primair) en ‘witwassen’ (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot betaling van een geldboete ter hoogte van € 50.000,00, te vervangen door 285 dagen hechtenis. Ten aanzien van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de Peterbilt vrachtwagen (kenteken [kenteken 1] ), de aanhanger (kenteken [kenteken 2] ), geldbedragen van € 560,00, € 8.880,00, € 14.600,00 en € 23.500,00 en een heftruck, model Linde HD30, heeft de rechtbank de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast. De inbeslaggenomen Mercedes Benz Maybach (kenteken [kenteken 3] ) is verbeurd verklaard. Ten slotte is het bevel tot gevangenneming afgewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
In de appelakte is uitdrukkelijk van het appel uitgesloten de beslissing van de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van het onder feit 2 tenlastegelegde. Het hoger beroep is aldus beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder feit 1 en feit 3 is tenlastegelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de verdachte ter zake van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede een geldboete ter hoogte van € 50.000,00. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen over te nemen.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde (resterende) contante geldbedrag. Meer subsidiair heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde witwassen van een heftruck (model: Linde HD30). Het hof is, met de advocaat-generaal en de raadsman – zoals reeds ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen – van oordeel dat deze vrijspraak dient te worden beschouwd als een beschermde vrijspraak. Het namens de verdachte ingestelde hoger beroep is mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven partiële vrijspraak van feit 3 van het witwassen van een heftruck.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank .
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in de periode van 1 april 2016 tot en met 12 april 2016 te Vlissingen, althans in Nederland, althans via de grensovergang plaatselijk gelegen op de Westerschelde, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een (grote) hoeveelheid cocaïne (te weten ongeveer 392 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in periode van 1 april 2016 tot en met 12 april 2016 te Sint Philipsland, gemeente Tholen, en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of een of meerdere plaatsen gelegen in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en of diens mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een (grote) hoeveelheid cocaïne (te weten een hoeveel van ongeveer 392 kilogram) binnen het grondgebied van Nederland te brengen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, een container met (legale) goederen en cocaïne uit het buitenland hebben/heeft laten vervoeren per schip, via de Westerschelde, naar Antwerpen, met eindbestemming Sint Philipsland, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in of omstreeks de periode 15 maart 2016 tot en met 12 april 2016 in Baarn, Sint Philipsland en/of Borssele, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (van) (een) voorwerp(en), te weten:
- een contant geldbedrag van (ongeveer) 46.900 euro en/of
- een voertuig, te weten een Mercedes-Benz S600 Maybach met kenteken [kenteken 3] en/of
- een voertuig, te weten een Mercedes-Benz GLC met kenteken [kenteken 4]
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was, en/of die/dat voorwerp(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair dan wel subsidiair tenlastegelegde, te weten het (medeplegen) van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 392 kilogram cocaïne dan wel de poging daartoe.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt op grond van het procesdossier vast dat de container met nummer [nummer] op 4 april 2016 is aangekomen in de haven van Antwerpen met het schip [scheepsnaam 1] . De lading betrof “scrap cardboard paper”. De lading was op 8 maart 2016 verscheept door [bedrijf 3] te Willemstad, Curaçao, op het schip [scheepsnaam 2] . Op 18 maart 2016 werd de lading gelost te Kingston, Jamaica, en op 19 maart 2016 geladen op het schip [scheepsnaam 1] . De geadresseerde van de container betrof [bedrijf 1] , [adres 2] . De container is, op vraag van de Federale Gerechtelijke Politie in Antwerpen, op 5 april 2016 gecontroleerd. Bij die controle zijn 372 pakken cocaïne aangetroffen tussen de balen karton met een totaalgewicht van 392,9 kilogram. De container is na controle teruggeladen, gesloten en herverzegeld
(zaakdossier 5, pagina 57 e.v.).Op 12 april 2016 is de container afgeleverd bij [bedrijf 1] te Sint Philipsland.
Het hof is van oordeel dat het bewijs voor strafbare betrokkenheid van de verdachte bij zowel het onder feit 1 primair als subsidiaire tenlastegelegde tekortschiet.
Met betrekking tot de wetenschap van de verdachte van de cocaïne in de lading oud karton is uit het dossier het volgende gebleken.
Al eerder is in een container bestemd voor [bedrijf 1] cocaïne aangetroffen, te weten op 17 maart 2016 in de haven van Antwerpen. De lading is toen vrijgegeven nadat de cocaïne was verwijderd. Na vrijgave van de container in maart 2016 hebben de verdachte en zijn zus hun advocaat hierover geïnformeerd en advies ingewonnen over de handelwijze.
In een tapgesprek van 8 april 2016 wordt de verdachte door zijn zus gebeld. Beiden zijn vennoten van het bedrijf. Op de mededeling dat de lading is vrijgegeven reageert de verdachte met te zeggen: “krijg nou wat”. Hij reageert verbaasd. Er is op 12 april 2016 ook een doorzoeking geweest bij het pand van [bedrijf 1] in Sint Philipsland. Daarbij zijn brieven gevonden die betrekking lijken te hebben op contact met een gedetineerde in Italië die daar vast zit in verband met transport van drugs. Ook zijn foto’s aangetroffen die betrekking lijken te hebben op pakken hash en voorts zakken waarop resten verdovende middelen zouden zitten. [bedrijf 1] komt voor in een ander strafrechtelijk onderzoek betrekking hebbend op drugs en aan het dossier zijn de stukken toegevoegd van het onderzoek Roebuck. Gebleken is dat de verdachte zaken heeft gedaan met een persoon genaamd [betrokkene 1] . De zaken hebben betrekking op het verschepen van oud papier vanuit Brazilië naar [bedrijf 1] in het jaar 2015. [betrokkene 1] is op 21 december 2015 aangehouden op Schiphol in het bezit van een groot geldbedrag en aangehouden ter zake van witwassen. Gebleken is van contact tussen de verdachte en [betrokkene 1] voorafgaand aan de aanhouding. Ook bevindt zich bij de stukken nog een tapgesprek waarin de verdachte spreekt met een vrouw en waaruit afgeleid zou kunnen worden dat hij zijn aanhouding wel had aan zien komen. Ook zou getracht zijn een volgende lading via Rotterdam te laten verlopen en niet via Antwerpen.
Met betrekking tot het tapgesprek waarin de verdachte praat over zijn verwachte aanhouding merkt het hof op dat gebleken is dat dit tapgesprek niet kort na zijn aanhouding op 12 april 2016, maar al op 11 april 2016 is gevoerd en betrekking heeft op een andere situatie, zodat hieraan geen betekenis kan worden toegekend. Dat bij de doorzoeking zakken met resten verdovende middelen zouden zijn aangetroffen is nader onderzocht maar op geen enkele wijze is dit vast komen te staan. De reden dat een volgende lading via Rotterdam zou moeten lopen is verklaard doordat in verband met de aanslag op de luchthaven bij Brussel vertraging werd opgelopen in de haven van Antwerpen. Uit het onderzoek Roebuck is niet meer vast komen te staan dan dat de verdachte gehandeld heeft met een persoon die later is aangehouden voor witwassen. Een verband met de handel vanuit Brazilië met de handel vanuit Curaçao is niet gebleken. Met betrekking tot de overige omstandigheden merkt het hof op dat al deze omstandigheden, contacten met personen die kennelijk in het criminele milieu verkeren, het verbaasd reageren nadat de lading is vrijgegeven, het niet informeren van de politie maar enkel de advocaat, het beschikken over foto’s waarop mogelijk hasj te zien is, wellicht verdachte omstandigheden opleveren maar onvoldoende, ook niet alles bij elkaar en in onderlinge samenhang bezien, kunnen bijdragen aan het bewijs dat de verdachte betrokken was of wist van de invoer van cocaïne of de poging daartoe zoals ten laste gelegd.
Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde witwassen van een contant geldbedrag
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een contant geldbedrag van (ongeveer) 46.900 euro.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt op grond van het procesdossier vast dat er op 12 april 2016 aan het adres [adres 3] , woning van [betrokkene 2] , destijds de vriendin van de verdachte, in totaal voor € 46.980,00 aan contant geld in beslag is genomen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte – voor zover inhoudende dat € 34.000,00 van het contant aangetroffen geld toebehoorde aan [betrokkene 2] wegens de opbrengst van een erfenis in Myanmar – aannemelijk is. Derhalve resteert een bedrag van € 14.980,00. Naar het oordeel van het hof kan het resterende contant aangetroffen geldbedrag niet in voldoende mate worden gelinkt aan de verdachte, nu dat in de kleding van zijn toenmalige vriendin is aangetroffen, reden waarom het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 3 tenlastegelegde witwassen van een contant geldbedrag van (ongeveer) 46.900 euro.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij in de periode 15 maart 2016 tot en met 12 april 2016 in Sint Philipsland voorwerpen, te weten:
- een voertuig, te weten een Mercedes-Benz S600 Maybach met kenteken [kenteken 3] en
- een voertuig, te weten een Mercedes-Benz GLC met kenteken [kenteken 4]
heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van dit arrest worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft, overeenkomstig de ter terechtzitting overgelegde pleitnota, bepleit dat de verdachte ten aanzien van het aan hem tenlastegelegde witwassen zal worden vrijgesproken. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de eenvoudige kasopstelling niet als grondslag kan dienen voor een witwasvermoeden ter zake de specifiek tenlastegelegde transacties van de Mercedes-Benz S600 Maybach en de Mercedes-Benz GLC. De verdediging stelt zich op het standpunt dat enkel en alleen de verklaring van de verdachte met betrekking tot de specifiek tenlastegelegde transacties in de bewijsbeoordeling dient te worden betrokken. Voorts meent de verdediging dat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de legale herkomst van de financiering van de auto’s.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Inleiding
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, en onder b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf' niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een concreet aangeduid misdrijf. Wel is voor een bewezenverklaring ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp 'afkomstig is uit enig misdrijf', kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de vastgestelde feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de uit die verklaring van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het voorwerp. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Het hof stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de voorwerpen, te weten een Mercedes-Benz S600 Maybach met kenteken [kenteken 3] en
een Mercedes-Benz GLC met kenteken [kenteken 4] , waarop de tenlastegelegde witwasgedragingen van de verdachte betrekking zouden hebben, van een concreet aangeduid misdrijf afkomstig zijn. Het hof dient daarom vast te stellen of de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen
Het hof stelt dienaangaande de volgende feiten en omstandigheden vast.
Bij de doorzoeking op 12 april 2016 op het adres [adres 2] werden een tweetal voertuigen van het merk Mercedes-Benz in beslag genomen. Het betrof een Mercedes-Benz GLC300 voorzien van het kenteken [kenteken 4] en een Mercedes-Benz Maybach S600 voorzien van het kenteken [kenteken 3] . De voertuigen zijn aangeschaft bij het bedrijf [bedrijf 2] te Veenendaal.
Ten aanzien van de Mercedes-Benz GLC
[betrokkene 5] heeft op 31 maart 2016 een Mercedes-Benz GLC gekocht bij [bedrijf 2] te Veenendaal. Het totale aankoopbedrag betrof € 66.500,01. Op dit voertuig is een Peugeot 3008 ingeruild voor een bedrag van € 15.000,00. Een bedrag van € 51.500,00 is in twee termijnen contant betaald, te weten op 22 maart 2016 (€ 36.500,00) en 24 maart 2016 (€ 15.000,00).
Ten aanzien van de Mercedes-Benz S600 Maybach
De verdachte heeft op 11 maart 2016 een Mercedes-Benz Maybach S600 gekocht bij [bedrijf 2] in Veenendaal. De verkoopprijs van dit voertuig betrof € 215.000,00. Op dit voertuig is een Mercedes Benz S500 ingeruild voor een bedrag van € 95.000,00, waardoor een bedrag van € 120.000,00 bijbetaald diende te worden. De bijbetaling van de
€ 120.000,00 heeft plaatsgevonden door middel van een overschrijving van € 75.000,00 vanaf bankrekening [rekeningnummer] , zijnde de rekening van de verdachte, een financiering van € 30.000,00 door Mercedes Benz Financial Services en een contante betaling van € 15.000,00. Kort voorafgaand aan de overschrijving van € 75.000,00 vanaf de rekening van de verdachte zijn er op diezelfde rekening van de verdachte door derden bedragen overgeboekt, in totaal € 55.229,00. Al die overboekingen, afkomstig van derden, werden voorafgegaan door contante stortingen op de rekeningen van die derden. Daarnaast is op 4 maart 2016 op deze bankrekening van de verdachte een contante storting gedaan van € 12.500,00.
Gelet op de hoogte van de contante geldbedragen waarmee de voertuigen (deels) zijn betaald – te weten € 15.000,00, € 36.500,00 en € 15.000,00 – alsmede de wijze waarop een groot deel van de overboeking van € 75.000,00 naar [bedrijf 2] plaats heeft kunnen vinden, namelijk via kort daarvoor gedane contante stortingen op diverse rekeningen, welke gestorte bedragen vervolgens werden overgemaakt naar de rekening van de verdachte, maakt dat het hof van oordeel is dat sprake is van voldoende aanleiding om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
Verklaring van de verdachte
Ten aanzien van de Mercedes-Benz GLC
Ten aanzien van de aanschaf van de Mercedes Benz GLC heeft de verdachte zich in zijn verhoor van 18 mei 2016 grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen. De verdachte heeft niet willen verklaren wie de auto heeft betaald en hij wist niet meer wat de auto heeft gekost.
In het verhoor van 1 september 2016 heeft de verdachte verklaard dat Mercedes Benz GLC een stukje privé van hemzelf betrof. Hij heeft verklaard dat hij zijn hele leven heeft gesport en wedstrijden heeft gedraaid. Zo zou de verdachte twee jaar op de KamaSutrA-beurs hebben gestaan en is hij 15 jaar lang portier geweest. Het geld dat hij daarmee verdiende, heeft hij altijd bewaard. De verdachte heeft verklaard dat hij het met ‘sporten enzo’ verdiende geld heeft gespaard en dat hij van dat spaargeld de Mercedes GLC heeft gekocht.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij de Mercedez-Benz GLC contant heeft betaald met het bedrag dat hij met zijn portierswerkzaamheden heeft ontvangen. Dat contante geld heeft hij niet opgegeven aan de Belastingdienst.
Op de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zijn verdiensten bij de KamaSutrA-beurs per avond ongeveer € 150,00 betroffen en dat hij daar twee jaren heeft gewerkt. Gevraagd naar de verdiensten als portier, heeft de verdachte verklaard dat hij daarmee tussen de € 200,00 à € 300,00 per avond verdiende. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij van 2002 tot 2012 werkzaam is geweest als portier en dat hij denkt in totaal ongeveer € 150.000,00 of € 160.000,00 daarmee te hebben verdiend. De verdiende fooien heeft hij nooit opgegeven bij de Belastingdienst. Over die verdiende fooien heeft de verdachte verklaard dat hij deze heeft gespaard en bewaard in een koffer. Hij heeft het geld vervolgens nooit gebruikt. Op de vraag van het hof waarom de verdachte geld leende van andere mensen, terwijl hij geldbedragen van die orde van grootte in zijn koffer had, heeft de verdachte verklaard dat dat had gekund, maar dat hij dit niet heeft gedaan uit veiligheid.
Ten aanzien van de Mercedes-Benz S600 Maybach
In het verhoor van 18 mei 2016 heeft de verdachte – zakelijk weergegeven – verklaard dat het door hem betaalde bedrag afkomstig is van spullen – te weten munten, schilderijen en postzegels – die hij heeft verkocht. Op de vraag of het klopt dat de aan [bedrijf 2] overgemaakte € 75.000,00 afkomstig is van zijn moeder (€ 16.000,00), het bedrijf [bedrijf 1] (€ 17.729,00), [betrokkene 3] (€ 7.500,00), [betrokkene 4] (€ 14.000,00) en een contante storting (€ 12.500,00) heeft de verdachte geantwoord dat dit wel kan kloppen.
In het verhoor van 1 september 2016 heeft de verdachte verklaard dat voor de aankoop van de Mercedes S600 Maybach heel de familie heeft geholpen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat het juist is dat de Mercedes-Benz Maybach van hem en zijn vader is geweest. Op de vraag naar de herkomst van de contante geldstromen voorafgaand aan de overboeking van € 75.000,00 naar [bedrijf 2] , heeft de verdachte verklaard dat die geldbedragen afkomstig zijn van de zaak, van zijn ex-partner en van zijn ouders. De verdachte heeft verklaard dat hij niet kort daarvoor een contant geldbedrag heeft gestort op de rekening van voornoemde personen of het bedrijf.
Op de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte eveneens bevraagd over de overboekingen op de rekening van de verdachte, kort voordat het bedrag van € 75.000,00 aan [bedrijf 2] werd overgemaakt. Op de vraag aan de verdachte hoe het komt dat de politie heeft gerelateerd dat het erop lijkt dat de verdachte geld in contanten aan die betreffende mensen heeft gegeven, waarna het op zijn rekening werd overgemaakt, heeft de verdachte geantwoord dat dit niet met alle mensen zo was. Het is met een paar mensen zo gegaan.
Het hof overweegt met betrekking tot de door de verdachte afgelegde verklaringen over de herkomst van de geldbedragen ten behoeve waarvan de tenlastegelegde voertuigen zijn aangeschaft als volgt.
Ten aanzien van de Mercedes-Benz GLC
De verdachte heeft op verschillende momenten een verklaring afgelegd over de herkomst van het geldbedrag waarmee de Mercedes-Benz GLC door hem is aangekocht voor zijn moeder. Samengevat heeft hij verklaard dat hij dit voertuig met spaargeld afkomstig van werkzaamheden (als portier, op de KamaSutrA-beurs en met ‘sporten’) heeft betaald. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij de op de KamaSutrA-beurs verdiende gelden, dat was in het weekend op drie beurzen per jaar, en de met zijn werk als portier verdiende fooien heeft gespaard in een koffer en deze gelden nooit heeft uitgegeven. In eerste aanleg is een rapport ingebracht van [fiscalist] Advies, op grond waarvan deze inkomsten meer dan € 500.000 zouden bedragen. Ter zitting heeft de verdachte de inkomsten geschat op € 150.000,00 tot € 160.000,00. Bij de Belastingdienst is hiervan geen opgave gedaan. In hoger beroep zijn twee getuigenverklaringen ingebracht van oud-collega portiers die hebben verklaard over de werkzaamheden van de verdachte als portier van 2001 tot 2004 en in 2011/2012. Op grond van die verklaringen blijkt weliswaar dat de verdachte portierswerkzaamheden heeft verricht, maar is geen onderbouwing te vinden voor de door de verdachte genoemde bedragen. Voor de verdiende gelden met sporten en voor werkzaamheden op de beurs is evenmin ondersteuning te vinden. Evenmin kan met zekerheid wordt vastgesteld dat de contante gelden die in die jaren zijn verdiend niet gebruikt zijn voor levensonderhoud en al die tijd in een koffer hebben gezeten. Derhalve is het hof van oordeel dat de verklaring van de verdachte onvoldoende is om het vermoeden van witwassen te ontzenuwen, hetgeen ertoe leidt dat de verdachte er niet in is geslaagd om voor de herkomst van de geldbedragen waarmee de Mercedes-Benz GLC is aangekocht een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven.
Ten aanzien van de Mercedes-Benz S600 Maybach
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat de verdachte spaargeld voorhanden had uit oude munten, postzegels en verkopen van schilderijen van Herman Brood. Op geen enkele wijze is ondersteuning gevonden voor deze stelling van de verdachte. Bij de Belastingdienst is nooit opgave gedaan van contant geld. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van 11 mei 2016 dat € 75.000,00 is bijeen gebracht door overboekingen van gelden van diverse andere bankrekeningen ( [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [bedrijf 1] en ex echtgenote [betrokkene 3] ). Al deze overboekingen werden op die betreffende bankrekeningen zonder uitzondering allen voorafgegaan door contante stortingen. In totaal is op deze andere bankrekeningen hiervoor minimaal € 53.029,00 contant gestort. Zo werd de overboeking op 7 maart 2016 van [betrokkene 3] , die over een UWV-uitkering beschikt, van € 7.500,00 voorafgegaan door een contante storting van hetzelfde bedrag op dezelfde datum. Deze geldstromen zijn niet op afdoende wijze verklaard door de verdachte. In de pleitnota is door de raadsman aangegeven dat [betrokkene 4] , de vader van de verdachte, heeft aangegeven dat de Maybach, voor wat betreft het bedrag dat na inruil nog overbleef, € 90.000,00, er
€ 30.000,00 is gefinancierd bij Mercedes lease, hijzelf € 12.500,00 heeft betaald,
€ 14.500,00 van een tante van de verdachte afkomstig is, een schenking van 2 x € 5.200,00 is gedaan, € 20.000,00 van de schoonzuster van de verdachte is en de rest van de verdachte zelf afkomstig is. Ook deze verklaring kan naar het oordeel van het hof niet van doorslaggevende betekenis zijn, nu deze op onderdelen in strijd is met de verklaring van de verdachte. Voor zover het geldbedrag afkomstig zou zijn van werkzaamheden als portier, verwijst het hof naar hetgeen reeds hiervoor is overwogen. Derhalve is het hof van oordeel dat de verklaring van de verdachte onvoldoende is om het vermoeden van witwassen te ontzenuwen, hetgeen ertoe leidt dat de verdachte er niet in is geslaagd om voor de herkomst van de geldbedragen waarmee de Mercedes-Benz Maybach is aangekocht een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het proces-verbaal van bevindingen kasopstelling met betrekking tot de verdachte en [betrokkene 3] over de periode 1 januari 2014 tot en met 28 april 2016. Uit die kasopstelling blijkt dat sprake moet zijn van een andere dan legale bron van inkomsten in die periode.
Conclusie
Gelet op deze stand van zaken komt het hof op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen volgt, tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte twee voertuigen, te weten een Mercedes-Benz S600 Maybach met kenteken [kenteken 3] en een Mercedes-Benz GLC met kenteken [kenteken 4] , heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die voertuigen gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig waren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De raadsman van de verdachte heeft bepleit, ingeval van strafoplegging, rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn alsmede de omstandigheid dat relevante recidive bij de verdachte, zowel voor als na de pleegperiode, ontbreekt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van twee voertuigen. Feiten als het onderhavige vormen een ernstige bedreiging van de legale economie en tasten de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. De verdachte heeft zich daarvan geen rekenschap gegeven en heeft kennelijk uitsluitend gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 oktober 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Door de strafzaak tegen de verdachte is het bedrijf [bedrijf 1] beëindigd.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, in beginsel passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Het hof stelt vast dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. De verdachte is op 12 april 2016 in verzekering gesteld, zijnde het moment dat hij er bekend mee is geraakt dat tegen hem een strafvervolging zou kunnen worden ingesteld, terwijl het vonnis in eerste aanleg van 23 februari 2022 dateert. Daarmee is in eerste aanleg sprake van overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer 3 jaren en 10 maanden. Namens de verdachte is vervolgens op 8 maart 2022 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, 5 februari 2025, arrest wijst. In hoger beroep is derhalve sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer 11 maanden. Het hof zal de gehele overschrijding, te weten ongeveer 4 jaren en 9 maanden, verdisconteren in de op te leggen straf.
Zoals hiervoor overwogen is het hof van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. De verdachte heeft deze straf reeds ondergaan in voorarrest.
Beslag
Ten aanzien van de Mercedes Benz S600 Maybach (kenteken [kenteken 3] )
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven Mercedes Benz Maybach, voorzien van kenteken [kenteken 3] , volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot hetwelk het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen geldbedragen van € 560,00, € 8.880,00, € 14.600,00 en € 23.500,00
Ten aanzien van de inbeslaggenomen geldbedragen van € 560,00, € 8.880,00, € 14.600,00 en € 23.500,00 zal het hof de bewaring bevelen ten behoeve van de rechthebbende.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen Vrachtwagen (Peterbilt, kenteken [kenteken 1] ), aanhanger (Groenewegen, kenteken [kenteken 2] ), Heftruck (Linde HD30)
Ook ten aanzien van de inbeslaggenomen Vrachtwagen (Peterbilt, kenteken [kenteken 1] ), aanhanger (Groenewegen, kenteken [kenteken 2] ), Heftruck (Linde HD30) zal het hof bewaringstelling ten behoeve van de rechthebbende bevelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van de beschermde partiële vrijspraak van feit 3, te weten het witwassen van een heftruck;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Mercedes Benz S600 Maybach (kenteken [kenteken 3] );
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van 560,00 euro
- een geldbedrag van 8.880,00 euro
- een geldbedrag van 14.600,00 euro
- een geldbedrag van 23.500,00 euro
- een vrachtwagen (Peterbilt, kenteken [kenteken 1] )
- een aanhanger (Groenewegen, kenteken [kenteken 2] )
- een heftruck (Linde HD30).
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 5 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.