ECLI:NL:GHSHE:2025:255

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
20-000570-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een voertuig door verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het witwassen van een voertuig, specifiek een Audi S6 Avant. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van dit voertuig, dat zij in de periode van 15 maart 2016 tot en met 12 april 2016 in Sint Philipsland voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat het voertuig afkomstig was uit enig misdrijf. De rechtbank had de verdachte eerder partieel vrijgesproken van het witwassen van een heftruck, maar het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep ook betrekking had op deze vrijspraak, hoewel het hof de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep tegen deze beslissing.

De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de inbeslaggenomen Audi S6 Avant verbeurd verklaard. De verdachte had eerder verklaard dat zij het voertuig had betaald met contant geld, waarvan zij de herkomst niet voldoende kon onderbouwen. Het hof heeft geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen waren voor het vermoeden van witwassen, en dat de verdachte niet in staat was om een verifieerbare verklaring te geven over de legale herkomst van het geld dat zij had gebruikt voor de aankoop van het voertuig. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000570-22
Uitspraak : 5 februari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 februari 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-820443-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte partieel vrijgesproken ter zake van het witwassen van een heftruck (model: Linde HD30) en ter zake van witwassen van een voertuig veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de inbeslaggenomen personenauto, Audi S6 Avant, kenteken [kenteken] , verbeurd verklaard en de inbeslaggenomen ploertendoder onttrokken aan het verkeer.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft, zo begrijpt het hof, gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de verdachte, in zoverre opnieuw rechtdoende, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 108 dagen, met aftrek van voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van het tenlastegelegde witwassen van een heftruck (model: Linde HD30). Het hof is, met de advocaat-generaal en de raadsman, zoals reeds ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, van oordeel dat deze vrijspraak dient te worden beschouwd als een beschermde vrijspraak. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven partiële vrijspraak van het witwassen van een heftruck.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode 15 maart 2016 tot en met 12 april 2016 in Sint Philipsland en/of Borssele, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een voorwerp, te weten:
- een voertuig, te weten een Audi S6 Avant met kenteken [kenteken]
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode 15 maart 2016 tot en met 12 april 2016 in Sint Philipsland een voorwerp, te weten:
- een voertuig, te weten een Audi S6 Avant met kenteken [kenteken]
voorhanden heeft gehad en van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van dit arrest worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft, overeenkomstig de ter terechtzitting overgelegde pleitnota, bepleit dat de verdachte ten aanzien van het aan haar tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de eenvoudige kasopstelling niet als grondslag kan dienen voor een witwasvermoeden ter zake de specifiek tenlastegelegde transactie van de Audi S6. Een dergelijk witwasvermoeden kan wel gegrond worden op de wijze waarop de verweten transactie is verricht, immers is sprake van een (volledig) contante financiering ter hoogte van € 40.000,00. Van de verdachte mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt over de legale herkomst van dit geldbedrag. De verdediging stelt zich op het standpunt dat van een dergelijke verklaring sprake is, nu de verdachte heeft verklaard dat zij € 15.000,00 heeft onttrokken aan de kas van de VOF en dit later heeft aangezuiverd, hetgeen bevestiging vindt in de banktransacties. Voorts heeft de verdachte verklaard dat zij € 15.000,00 van haar vader heeft geleend en zijn ten aanzien van het resterende deel ad € 10.000,00 concrete en verifieerbare bronnen van contante inkomsten opgegeven.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Inleiding
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, en onder b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf' niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een concreet aangeduid misdrijf. Wel is voor een bewezenverklaring ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp 'afkomstig is uit enig misdrijf', kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de vastgestelde feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de uit die verklaring van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het voorwerp. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Het hof stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het voorwerp, te weten een Audi S6 Avant voorzien van kenteken [kenteken] , waarop de ten laste gelegde witwasgedragingen van de verdachte betrekking zouden hebben, van een concreet aangeduid misdrijf afkomstig is. Het hof dient daarom vast te stellen of de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen
Het hof stelt dienaangaande de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft op 12 november 2015 ten behoeve van de aankoop van een Audi S6 Avant een contant geldbedrag van € 55.000,00 naar het bedrijf van [getuige] gebracht. Het bedrijf van [getuige] zou zorgen voor de invoer van het voertuig vanuit Duitsland. Het door de verdachte gebrachte contante geldbedrag zat in een schoenendoos en bestond volgens getuige [getuige] uit coupures van € 500, € 200 en € 50. Op 26 november 2015 heeft de verdachte de Audi S6 Avant, voorzien van kenteken [kenteken] , opgehaald en is het voertuig op naam van de verdachte gezet. In het proces-verbaal van bevindingen kasopstelling van 13 oktober 2016 is ten behoeve van de aankoop van voornoemde Audi S6 uitgegaan van een bedrag van € 40.000,00. Derhalve zal ook het hof, nu er enige onduidelijkheid bestaat over de hoogte van het aankoopbedrag van de Audi S6, uitgaan van dat aankoopbedrag.
Bij de beantwoording van de vraag of het niet anders kan zijn dan dat dit voertuig met een geldbedrag is aangekocht dat uit enig misdrijf afkomstig is, kan acht worden geslagen op de door de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-Nederland) vastgestelde lijst met zogenaamde witwastypologieën. Het gaat hierbij om min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring leert, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven. Uit de hiervoor gerelateerde bevindingen rijst het vermoeden dat op de verdachte de volgende witwastypologieën van toepassing zijn:
  • bij fysiek vervoer van grote bedragen in contanten: het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich;
  • het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld, zonder noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden, waarbij de voormelde typologieën in ogenschouw worden genomen, is het hof van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn voor het vermoeden van witwassen. Nu op grond van het voormelde het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp, te weten een voertuig, een Audi S6 Avant voorzien van het kenteken [kenteken] , uit enig misdrijf afkomstig is wordt gerechtvaardigd, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft in haar verhoor van 21 april 2016 op de vraag hoe de Audi S6 door haar is betaald, geantwoord dat zij zelf een bedrag op de spaarrekening had staan en dat zij een bedrag van haar vader had geleend. Ze zou ongeveer € 20.000,00 zelf hebben gehad.
In het verhoor van de verdachte van 19 mei 2016 heeft de verdachte verklaard dat zij tussen de € 12.000,00 en € 15.000,00 van haar vader heeft geleend. Op de vraag hoe de contante betaling van het voertuig is gegaan, heeft de verdachte geantwoord dat zij geld van haar spaarrekening heeft gehaald en dat zij van haar vader contant geld heeft gehad. Zij heeft tevens verklaard dat het geld voor de aanschaf van het voertuig afkomstig was uit belastinggeld, vakantiegeld van haar man en een belastingvrije gift.
Op 25 augustus 2016 is de verdachte eveneens gevraagd naar waar het contante geld vandaan kwam. Daarop heeft de verdachte onder meer geantwoord dat zij samen met haar man een spaarrekening op haar naam heeft en dat zij daar € 10.000,00 vanaf heeft gehaald. Zij heeft tevens verklaard dat haar vader sieraden voor haar heeft verkocht aan De Nes in Amsterdam en dat zij geld heeft geleend van haar vader. Op de vraag hoe het komt dat er op 12 november 2015 € 10.000,00 van de spaarrekening naar de lopende rekening is overgeboekt, heeft de verdachte verklaard dat [getuige] al om 05:00 uur in de morgen weg moest en dat hij het geld moest hebben. De verdachte is derhalve de dag ervoor naar de zaak gegaan, heeft daar € 10.000,00 uit de kluis gehaald en heeft dat naar [getuige] gebracht. Ze heeft later het geld van haar rekening opgenomen en terug in de kluis gedaan.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat zij € 40.000,00 heeft betaald voor de Audi S6 Avant, dat zij € 20.000,00 heeft gespaard en € 15.000,00 van haar vader heeft geleend. Zij zou ook nog geld van haar broer hebben geleend. Haar spaargeld bestond uit de verkoop van sieraden en inventaris.
Op de terechtzitting van het hof op 8 januari 2025 is de verdachte eveneens gevraagd naar het contante geldbedrag van € 40.000,00. Zij heeft toen onder meer verklaard dat dat zij
€ 15.000,00 van haar vader heeft geleend en € 15.000,00 uit de kluis van de zaak heeft gehaald. Die € 15.000,00 uit de kluis van de zaak heeft de verdachte, nadat de auto was gekocht, van haar spaarrekening gehaald en terug in de kluis gedaan. Over het resterende bedrag van € 10.000,00 heeft de verdachte verklaard dat dat bedrag misschien nog ergens lag en dat dat geld afkomstig was uit de verkoop van sieraden en inventaris van de videotheek. De verdachte weet niet meer hoeveel de verkoop van de inventaris heeft opgeleverd. Blijkens de verklaring van de verdachte zou de inventaris zijn verkocht aan Jan en alleman. Ten aanzien van de verkoop van de sieraden is op 7 januari 2025 per e-mailbericht een inkoopnota d.d. 1 april 2014 van € 2.400,00 op naam van [betrokkene 1] van [ betrokkene 2] aan het hof toegestuurd.
Het hof overweegt met betrekking de verklaringen van de verdachte over de herkomst van het contante geld als volgt.
Geldlening bij vader
De verdachte heeft ten aanzien van de geldlening ter hoogte van € 15.000,00 bij haar vader grotendeels consistent verklaard. Deze geldlening is naar het oordeel van het hof niet onaannemelijk, temeer nu deze geldlening in de kasopstelling
(dossierpagina 329 van het eerste aanvulling bij het einddossier)als legale inkomsten wordt aangemerkt. Het hof gaat er derhalve vanuit dat dit deel van het contante geldbedrag waarmee de Audi S6 Avant een legale herkomst heeft.
Kasgeld uit de kluis
Het hof stelt vast dat de verdachte ten aanzien van enige opname van kasgeld uit de kluis van de zaak wisselend heeft verklaard. Zo heeft zij in haar eerste twee verhoren bij de politie op 21 april 2016 en 19 mei 2016 helemaal niets verklaard over opname van contant geld uit de kluis van de zaak, terwijl ze in het verhoor van 25 augustus 2016 heeft verklaard dat zij € 10.000,00 uit de kluis zou hebben gehaald. Vervolgens heeft de verdachte op de terechtzitting in eerste aanleg wederom niets verklaard over enige opname van een contant geldbedrag uit de kluis, terwijl zij op de terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat er € 15.000,00 uit de kluis zou zijn gehaald. Het hof is van oordeel dat de door de verdachte gegeven verklaring over opname van een contant geldbedrag uit de kluis van de zaak niet als een verklaring kan worden aangemerkt die voldoende concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is waaruit blijkt dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Uit de administratie is voorts niet van enige opname van kasgeld uit de kluis gebleken op 11 november 2015. Het standpunt van de verdediging, voor zover inhoudende dat het evenwel niet anders kan dan dat de bankopnames van 24 november 2015 en 26 november 2015 verband houden met de aanschaf van de auto, gaat naar het oordeel van het hof niet op. Deze bankopnames dateren immers van na het moment dat het contante geldbedrag aan [getuige] is overhandigd, te weten op 12 november 2015, en leveren aldus geen onderbouwing op dat dat contante geldbedrag niet van enig misdrijf afkomstig zou zijn. De verklaringen van de verdachte worden derhalve terzijde geschoven.
Resterende bedrag van € 10.000,00
De verdediging heeft zich ten aanzien van het resterende geldbedrag op het standpunt gesteld dat dit afkomstig was uit de verkoop van sieraden en de verkoop van een motor (Honda). De verdachte heeft voorts verklaard dat het resterende geldbedrag ook bestond uit de verkoop van inventaris uit de videotheek. Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte voor zover deze ziet op enige opbrengsten uit verkoop van inventaris uit de videotheek en de verkoop van een motor niet als een verklaring kan worden aangemerkt die voldoende concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is waaruit blijkt dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. De verklaring die ziet op de verkoop van de motor is, op het rapport van fiscalist [fiscalist] van 9 april 2021 na waarin enkel is opgenomen dat er sprake zou zijn geweest van de verkoop van een motor en het bankafschrift waarop een overboeking naar en van eigen bankrekening is te zien op 14 augustus 2014
(dossierpagina 288), niet nader onderbouwd met stukken. Dat er inventaris uit de videotheek zou zijn verkocht is eveneens niet onderbouwd met stukken. De verdachte heeft daarover enkel verklaard dat zij deze spullen heeft verkocht aan Jan en alleman en weet ook niet meer wat de opbrengst daarvan was. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Voor wat betreft de verklaring die ziet op de verkoop van sieraden overweegt het hof als volgt. De verdediging heeft op 7 januari 2025 een inkoopnota van [ betrokkene 2] van € 2.400,00 op naam van [betrokkene 1] aan het hof doen toekomen. Het hof vermag niet in te zien hoe opbrengst van de door [betrokkene 1] op 1 april 2014 verkochte sieraden zou hebben bijgedragen aan de aanschaf van de Audi S6 Avant op 12 november 2015 door de verdachte. Derhalve zal ook die verklaring van de verdachte terzijde worden geschoven.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al haar onderdelen.
Conclusie
Gelet op deze stand van zaken komt het hof op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen volgt, tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte een voertuig, te weten een Audi S6 Avant met kenteken [kenteken] , voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat dat voertuig gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is. Deze conclusie strookt voorts met hetgeen uit de kasopstelling naar voren komt, namelijk dat het berekende verschil van € 92.284,25 aantoont dat er sprake moet zijn geweest van een andere bron van inkomsten.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een voertuig. Feiten als het onderhavige vormen een ernstige bedreiging van de legale economie en tasten de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. De verdachte heeft zich daarvan geen rekenschap gegeven en heeft kennelijk uitsluitend gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 oktober 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit volgt dat zij niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, in beginsel passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Het hof stelt vast dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. De verdachte is op 12 april 2016 in verzekering gesteld, zijnde het moment dat zij er bekend mee is geraakt dat tegen haar een strafvervolging zou kunnen worden ingesteld, terwijl het vonnis in eerste aanleg van 23 februari 2022 dateert. Daarmee is in eerste aanleg sprake van overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer 3 jaren en 10 maanden. Namens de verdachte is vervolgens op 8 maart 2022 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, 5 februari 2025, arrest wijst. In hoger beroep is derhalve sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer 11 maanden. Het hof zal de gehele overschrijding, te weten ongeveer 4 jaren en 9 maanden, verdisconteren in de op te leggen straf.
Zoals hiervoor overwogen is het hof van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
Beslag
Ten aanzien van de Audi S6 Avant, kenteken [kenteken]
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven Audi S6 Avant, voorzien van kenteken [kenteken] , volgens opgave van de verdachte aan haar toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot hetwelk het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Ten aanzien van de ploertendoder
Onder de verdachte is een ploertendoder inbeslaggenomen. Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 januari 2025 heeft de verdachte uitdrukkelijk mondeling afstand gedaan van de onder haar inbeslaggenomen ploertendoder.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen ploertendoder ziet het hof niet langer reden om ter zake van dit beslag nog een beslissing te nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van de beschermde vrijspraak, te weten het witwassen van een heftruck;
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een personenauto, Audi S6 Avant, kenteken [kenteken] (kenmerk: G321293).
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 5 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.