ECLI:NL:GHSHE:2025:249

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
20-000485-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake verkrachting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor verkrachting. De rechtbank had de verdachte, geboren in 2000, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en had een schadevergoeding van € 6.655,99 toegewezen aan de benadeelde partij. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een zwaardere straf van 36 maanden. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair verweer gevoerd tegen de hoogte van de straf en de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, waarbij het de argumenten van de verdediging niet heeft gevolgd. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bepleite vrijspraak en dat de opgelegde straf door de rechtbank passend was, gezien de omstandigheden van de zaak. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om de straf te verhogen afgewezen en de schadevergoeding aan de benadeelde partij gehandhaafd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000485-24
Uitspraak : 3 februari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 februari 2024, in de strafzaak met parketnummer 03-201908-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘verkrachting’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 6.655,99, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de verdachte veroordeeld in de proceskosten, tot op heden begroot op nihil. Tot slot is ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte en door de officier van justitie in het arrondissement Limburg is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding stelt de verdediging zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de materiële schadepost betreffende de therapiekosten en dat het bedrag aan immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de redengeving waarop dit berust.
Het verweer van de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de seksuele handelingen van de verdachte met aangeefster hebben plaatsgevonden onder (beperkte) dwang, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Dit verweer vindt immers zijn weerlegging in de gebruikte bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van de rechtbank, welke het hof overneemt.
Met betrekking tot de vordering van de advocaat-generaal om aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden op te leggen, overweegt het hof dat in het onderhavige geval sprake is van een beperkte mate van dwang doch niet van geweld of een daarmee vergelijkbare mate van dwang, waardoor het hof geen reden ziet om af te wijken van de straf die de rechtbank aan de verdachte heeft opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. A. Burgmeijer, griffier,
en op 3 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Baaijens-van Geloven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.