ECLI:NL:GHSHE:2025:2262

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
20-003137-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake diefstal met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 19 november 2024 was gewezen. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1984 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar voor diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen. De rechtbank had de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 4.405,00. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf van 7 jaar geëist. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissing over de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 4.669,25, bestaande uit materiële en immateriële schade, en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld. De uitspraak bevat ook bepalingen over de wettelijke rente en proceskosten. Het hof heeft de verdachte verplicht om de schadevergoeding aan de Staat te betalen, met een mogelijkheid tot gijzeling indien betaling uitblijft.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003137-24
Uitspraak : 14 augustus 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats [plaats] , van 19 november 2024, in de strafzaak met parketnummer 03-295640-23, tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1984,
thans gedetineerd in P.I. [PI] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ en de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk hoofdelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 4.405,00 (waarvan € 405,00 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Ter hoogte van voornoemd totaalbedrag (€ 4.405,00) is de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld in de proceskosten, begroot op nihil. Ten slotte heeft de rechtbank ten aanzien van in beslag genomen bankbescheiden de teruggave gelast en ten aanzien van in beslag genomen verdovende middelen heeft de rechtbank de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof in zoverre opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd. Voorts heeft de verdediging een standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust. Het hof zal het vonnis van de rechtbank dan ook – met aanvulling en verbetering van gronden – bevestigen, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Aanvulling en verbetering van gronden
Aanvulling van gronden
In aanvulling op de in het vonnis uitgewerkte bewijsmiddelen komt de bewezenverklaring mede te berusten op de navolgende bewijsmiddelen.
Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 8 juli 2022 (p. 74), voor zover inhoudende:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [benadeelde]
Voornamen: [benadeelde]
Geboren: [geboortedag 2] 1938
Adres: [adres 1]
Plaats: [adres 1]
Uitwendig waargenomen letsel:
Gelaat: hematoom links op de wang en rondom de mond en kleine hematoom rechts naast het rechteroog.
Borstkas: rechts onder sleutelbeen blauwe/rode verkleuring, waarschijnlijk ook een hematoom.
Rechteronderarm: hematoom met oppervlakkige schaafwond.
Een foto van camerabeelden die gemaakt zijn op 8 juli 2022 om 02:34 uur, van de [adres 3] (dossierpagina 124), waarop het hof twee personen waarneemt, alsmede dat de persoon die rechts op de foto is te zien een slanker postuur heeft dan de persoon die links op de foto is te zien.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juli 2024 (p. 800-802), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 8 juli 2022 omstreeks 03:15 uur werd in de woning gelegen aan [adres 1] een gewapende overval gepleegd waarbij onder andere een kluis met inhoud werd gestolen. In deze kluis lagen onder andere verschillende bankbescheiden.
[verdachte] werd op 7 november 2023 aangehouden voor bovenstaande strafbare feiten en
diens mobiele telefoon werd in beslag genomen voor nader onderzoek. Tijdens dit onderzoek werden in de mobiele telefoon van verdachte [verdachte] verschillende foto’s van bovengenoemde bankbescheiden aangetroffen. Deze foto’s werden kort na de overval gemaakt, te weten op 8 juli 2022 tussen 04:09 uur en 04:16 uur. De gps-coördinaten van de gemaakte foto's kwamen uit bij een woning gelegen aan [adres 2] .
Volgens de data van de gps-coördinaten zijn de foto’s gemaakt in/of rondom de woning van [adres 2] , zijnde de woning van [betrokkene] . Om zekerheid te krijgen over waar de foto’s gemaakt zijn hebben wij een onderzoek ingesteld in de woning van [betrokkene] . Wij hebben [betrokkene] medegedeeld dat er foto's zijn aangetroffen op de gsm van de hoofdverdachte en dat die foto’s volgens ons zijn gemaakt in de woning van [betrokkene] . In eerste instantie waren wij van mening dat de foto’s in de woning waren gemaakt op de eetkamertafel. [betrokkene] gaf aan dat dit niet mogelijk was, daar hij deze tafel nog niet lang had.
Na bestudering van de foto’s gaf [betrokkene] te kennen dat de foto’s wel eens op de grond
gemaakt zouden kunnen zijn. Op de grond lag namelijk een grijze laminaatvloer met houtmotief. Wij verbalisanten hebben vervolgens de foto’s vergeleken met de houten laminaatvloer in de woning van [betrokkene] . Wij verbalisanten kunnen stellen dat de foto’s, aangetroffen op de gsm van [verdachte] , gemaakt zijn in de woning van [betrokkene] gelegen op [adres 2] .
De rechtbank heeft op pagina 9 van het vonnis als bewijsmiddel opgenomen het proces verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 16 januari 2024. Dit bewijsmiddel wordt aangevuld met de volgende passage (dossierpagina 746):
In een gesprek wat daarop volgde gaf [betrokkene] aan dat hij niets met de overval te maken had. Hierop heb ik [verbalisant 1] hem gezegd dat hij toch wel wist dat de foto's in zijn huis waren gemaakt. [betrokkene] gaf aan dat [medeverdachte] in die nacht bij hem was geweest. Hierop heb ik [verbalisant 1] aan [betrokkene] gevraagd met hoeveel personen ze waren. [betrokkene] gaf aan twee personen: [medeverdachte] en nog een neger (
het hof begrijpt: de verdachte).
Verbetering van gronden
Op pagina 12 van het vonnis heeft de rechtbank opgenomen ‘
om 03:19 uur rijden zij met de buit weg’. Deze passage wordt geschrapt en vervangen door de navolgende overweging.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 8 juli 2022 om 02:32:21 uur een personenauto heeft geparkeerd aan de stoepzijde van de [adres 4] te [plaats] . Vervolgens ging om 02:32:41 uur de bijrijdersportier open en is op de camerabeelden te zien dat een persoon uit de richting van de bestuurderszijde over de stoep liep en een persoon aan de voorzijde van het voertuig in beeld kwam. Beide personen liepen vervolgens verder de [adres 4] in. Om 02:33:34 uur kwamen beide personen wederom in beeld op de [adres 5] en om 02:34 uur liepen beiden personen over de [adres 6] , in de richting van [adres 1] . Dit betreft de woning van aangever [benadeelde] . Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat om 03:17 uur een persoon die een kluis voor zijn lichaam droeg, wegrende in de richting van de [adres 5] , alsmede dat enkele seconden later een tweede persoon rennend voorbij kwam, eveneens in de richting van de [adres 5] . Om 03:19 uur is vervolgens de eerder genoemde personenauto, die geparkeerd stond in de [adres 4] weggereden.
Gelet op het vorenstaande en de inhoud van de overige bewijsmiddelen, gaat het hof ervan uit dat de personen die om 2:32 uur, 2:33 en 2:34 uur op de camerabeelden zijn waargenomen om 03:19 uur gezamenlijk (met de buit) in de auto van de verdachte zijn weggereden.
De rechtbank heeft op pagina 12 van het vonnis het volgende overwogen:
‘Gelet op de tijdslijn tussen het vertrek uit [plaats] en de politiecontrole in [plaats 2] kan het niet anders kan zijn dan dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] de woningoveral aan de [adres 6] [adres 1] hebben gepleegd in de nacht van 8 juli 2022.’
Het hof verbetert de hierboven genoemde zin zodat deze als volgt komt te luidden:
Gelet op de tijdslijn tussen het vertrek uit [plaats] en de politiecontrole in [plaats 2] kan het niet anders zijn dan dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] de woningoveral aan [adres 1] hebben gepleegd in de nacht van 8 juli 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.231,25, bestaande uit € 492,25 aan materiële schade en € 4.739,00 aan immateriële schade (waaronder begrepen een bedrag van € 562,00 als wettelijke rente over de immateriële schade). De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • zaakschade, € 87,25;
  • eigen risico 2022, € 385,00;
  • medicatie, € 20,00.
Ter terechtzitting in eerste aanleg is namens de benadeelde partij verzocht het eigen risico over 2023 toe te wijzen, in plaats van – naar het hof begrijpt – het eigen risico over 2022.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk hoofdelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 4.405,00, waarvan € 405,00 aan materiële schade (eigen risico over 2023 € 385,00 en medicatie € 20,00) en € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. Ter hoogte van voornoemd totaalbedrag (€ 4.405,00) is de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld in de proceskosten, begroot op nihil.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering tot schadevergoeding gehandhaafd, met dien verstande dat aan immateriële schade een bedrag van € 4.177,00 (het oorspronkelijk gevorderde bedrag aan immateriële schade) en wettelijke rente wordt gevorderd zonder dat de wettelijke rente al over een bepaalde periode wordt gekapitaliseerd.
Het standpunt van de advocaat-generaal strekt tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging zich uitgelaten over verschillende onderdelen van de vordering tot schadevergoeding. Ten aanzien van de post zaakschade heeft de verdediging verzocht deze schade af te wijzen vanwege het ontbreken van causaliteit. Bovendien geldt er een schadebeperkingsplicht. In dit verband heeft de verdediging er op gewezen dat uit het verzoek tot schadevergoeding en de daarbij gevoegde producties blijkt dat de woning van de benadeelde partij in juli 2022 gerenoveerd had kunnen worden. In geval van een renovatie zou – conform de huidige bouwnormen – dubbelglas zijn geplaatst, aldus de verdediging. Met betrekking tot het eigen risico heeft de verdediging bepleit dat die post eveneens dient te worden afgewezen, omdat niet inzichtelijk is gemaakt dat het eigen risico is betaald. Ten aanzien van de post medicatie, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade kan naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Ten aanzien van de gevorderde zaakschade blijkt uit de toelichting en onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding in het bijzonder dat de benadeelde partij als gevolg van het incident zijn woning verder heeft beveiligd met dubbel glas en plexiglas. Dat dubbel glas – zoals dat door de verdediging naar voren is gebracht – ook bij een renovatie van de woning geplaatst had kunnen worden, doet niet ter zake. Voor zover de verdediging naar voren heeft gebracht dat de benadeelde partij haar schadebeperkingsplicht zou hebben geschonden, wordt dat verweer verworpen nu schadebeperking niet kan zien op een eerdere renovatie die had kunnen plaatsvinden. De gevorderde materiële schade is naar het oordeel van het hof ook voldoende onderbouwd. Met betrekking tot het gevorderde eigen risico over 2023 wijst het hof in het bijzonder op de hieromtrent ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde stukken. Het hof zal de gevorderde materiële schade (een bedrag van € 492,25) derhalve toewijzen.
Immateriële schade
Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft hiervoor een nadere regeling. Deze regeling houdt – voor zover van belang – het volgende in:
‘Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (…)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
Uit het dossier, in het bijzonder de letselrapportage (dossierpagina 81), blijkt dat aan de benadeelde partij lichamelijk letsel is toegebracht. Er wordt onder andere gesproken over bloeduitstortingen ter hoogte van beide wangen en een bloeduitstorting op de neus van de benadeelde partij. Ook uit de geneeskundige verklaring (dossierpagina 74) blijkt dat sprake is van lichamelijk letsel. Uit de geneeskundige verklaring blijkt onder andere dat in het gelaat, links op de wang, rondom de mond en naast het rechteroog hematomen zijn waargenomen. Op de borstkas is rechts onder het sleutelbeen een blauw/rode verkleuring waargenomen, volgens de zorgverlener waarschijnlijk eveneens een hematoom. Ten slotte is op de rechteronderarm een hematoom met een oppervlakkige schaafwond waargenomen.
Gelet hierop bestaat naar het oordeel van het hof reeds ruimte voor het toekennen van een schadevergoeding ter zake van immateriële schade, nu de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De vraag is of in het onderhavige geval nog een bijkomende grondslag bestaat voor het gevorderde smartengeld. Daartoe overweegt het hof als volgt. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Bij het verzoek tot schadevergoeding is als productie onder andere een bericht van GZ-psycholoog [psycholoog] gevoegd. In dit bericht is ten aanzien van de benadeelde partij onder meer het volgende opgeschreven:

Het betreft een 84 jarige man welke traumatische angstklachten ervaart sinds de nachtelijke overval thuis in juli 2022. Cliënt werd gewekt door een van de twee overvallers waarin een bovenop cliënt zat en zijn luchtwegen dichtkneep. Overvallers hebben kostbare bezittingen meegenomen. Nadien zijn angstklachten ontwikkeld welke zich uitte in het vermijden van (sociale) situaties en activiteiten. Cliënt durft niet meer naar buiten. Tevens is cliënt bang overdag en 's nachts en is zijn zoon en/of dochter continue aanwezig. Naast angstklachten bemerkt cliënt vaker woedebuien te hebben en heeft hij verdriet gezien de kostbare bezittingen van zijn overleden echtgenote waren.
(…)

Beschrijvende diagnose: Er werd een posttraumatische-stressstoornis vastgesteld bij een cliënt met een blanco psychiatrische voorgeschiedenis. Sinds de overval bemerkt cliënt angstklachten welke ertoe lijden dat cliënt vermijd en de continue behoefte heeft aan veiligheid d.m.v. de aanwezig van zoon en of dochter overdag en 's nachts. Cliënt bemerkt eveneens doorslaapproblemen en wordt telkens herinnerd tijdens de nacht aan gebeurtenis hetgeen ervoor zorgt dat cliënt niet opnieuw
in slaapt valt. Daarnaast ervaart cliënt een toename van woedebuien en verdriet rondom het verlies van dierbare bezittingen.
Primaire diagnose: Posttraumatische-stress-stoornis’
Uit het schadeonderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde partij ook nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen. Op basis van de inhoud van voornoemd bericht van de GZ-psycholoog is naar het oordeel van het hof ook met voldoende concrete gegevens aangevoerd dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen geestelijk letsel heeft opgelopen, zodat ook op deze grond ruimte bestaat voor het toekennen van een schadevergoeding wegens immateriële schade. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 4.177,00.
Totale schade en wettelijke rente
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof aldus gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden tot een totaalbedrag van
€ 4.669,25 (€ 492,25 + € 4.177,00). De verdachte is naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade net als zijn mededader die ook tot vergoeding van de schade is gehouden. Dit betekent dat indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, de ander daardoor zal zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting. Het hof zal de verdachte veroordelen tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2022 over het toegekende bedrag aan immateriële schadevergoeding en vanaf 1 januari 2024 voor wat betreft de post eigen risico 2023, vanaf 22 november 2023 betreffende de post ‘glas’ en vanaf 11 januari 2024 over de post medicatie een en ander tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Ingevolge artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering dient de rechter in zijn uitspraak te beslissen over de proceskosten. Een redelijke uitleg van dat artikel brengt met zich dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures wordt doorgaans bij de begroting van de proceskosten het zogenoemde liquidatietarief gehanteerd, zoals neergelegd in het ‘liquidatietarief kanton’ of het ‘liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’. Deze tarieven zijn geen recht in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechtelijke organisatie, maar slechts een de rechter niet bindende richtlijn. Het hof zal de proceskosten begroten volgens het liquidatietarief.
Ten aanzien van de rechtsgang in eerste aanleg dient aansluiting te worden gezocht bij het ‘liquidatietarief kanton per 1 februari 2024’, dat gold ten tijde van het wijzen van het vonnis door de rechtbank. Bij een hoofdsom tot en met € 10.000,00 wordt in de regel € 339,00 per punt salaris toegekend. De benadeelde partij komt in dit verband twee punten toe:
een punt voor het indienen van de vordering tot schadevergoeding en één punt voor de behandeling van de vordering ter terechtzitting in eerste aanleg. Het hof begroot de proceskosten voor de rechtsgang in eerste aanleg derhalve op een bedrag van € 678,00
(€ 339,00 x 2).
Voor de rechtsgang in hoger beroep is het ‘liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven per 1 februari 2024’ van toepassing. Daarbij wordt in geval van ‘principaal appèl/hoger beroep van een uitspraak van de kantonrechter op hof’ in geval van een hoofdsom beneden
€ 10.000,00 in de regel € 858,00 per punt salaris toegekend. De benadeelde partij komt één punt toe, namelijk voor de aanwezigheid van de advocate ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij aldus begroot op € 1.536,00 (€ 678,00 + € 858,00).
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 4.669,25. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor omschreven
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en doet in zoverre opnieuw recht:

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.669,25 (vierduizend zeshonderdnegenenzestig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 492,25 (vierhonderdtweeënnegentig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 4.177,00 (vierduizend honderdzevenenzeventig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.536,00 (duizend vijfhonderdzesendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.669,25 (vierduizend zeshonderdnegenenzestig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit
€ 492,25 (vierhonderdtweeënnegentig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en
€ 4.177,00 (vierduizend honderdzevenenzeventig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 56 (zesenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor immateriële schade op 8 juli 2022.
Bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente over de materiële schadeposten als volgt:
  • 23 november 2023 over een bedrag van € 87,25 ter zake van glas;
  • 1 januari 2024 over een bedrag van € 385,00 ter zake van eigen risico 2023;
  • 11 januari 2024 over een bedrag van € 20,00 ter zake van medicatie.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 14 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.