ECLI:NL:GHSHE:2025:221

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
20-001502-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor ontucht en feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de veroordeling van de verdachte voor ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte is schuldig bevonden aan het plegen van ontucht met de minderjarige aangever in Hongarije, Egypte, Georgië en Den Haag, en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank had eerder een hogere straf opgelegd, maar het hof heeft de straf verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De zaak betreft ernstige beschuldigingen van seksueel misbruik, waarbij de aangever, die ten tijde van de feiten minderjarig was, door de verdachte in een kwetsbare positie is gebracht. Het hof heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die lijdt aan PTSS als gevolg van de gepleegde feiten. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor de vrijspraken die de rechtbank had gegeven. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever bevestigd en de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met inachtneming van de geleden schade en de gevolgen van het misbruik.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001502-22
Uitspraak : 29 januari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 22 juni 2022 in de strafzaak met parketnummer 01-879503-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het als feit 1 primair en het als feit 2 aan de verdachte tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd’ (feit 1 primair) en ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd’ (feit 2), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft aan de voorwaardelijke veroordeling een contact- en locatieverbod met betrekking tot (het woonadres van) [slachtoffer] verbonden en heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 36.990,01 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2022 (materiële schadevergoeding) en 31 december 2013 (immateriële schadevergoeding). De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ter zake van voornoemd bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en daaraan een gijzeling voor de duur van 219 dagen verbonden. De rechtbank heeft de verdachte tevens veroordeeld in de proceskosten ad € 7.798,00 en de tenuitvoerleggingskosten. Tot slot heeft de rechtbank de teruggave gelast van twee iPhones aan het slachtoffer.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte partieel vrijgesproken voor het aan hem als feit 2 impliciet cumulatief tenlastegelegde (kortgezegd) plegen van ontucht in Israël en het tongzoenen van aangever in Egypte.
De verdachte heeft bij akte van 5 juli 2022 onbeperkt appel ingesteld, zodat het appel zich kennelijk mede richt tegen de door de rechtbank gegeven vrijspraak. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat er voor een verdachte evenwel geen hoger beroep open van een vrijspraak.
Het hof zal derhalve, mede gelet op het bepaalde in artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen voornoemde partiële vrijspraken.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat wat in dit hoger beroep thans nog aan de orde is.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, onder aanvulling van gronden, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met oplegging van een contact- en locatieverbod met betrekking tot (het woonadres van) [slachtoffer] . De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 51.990,01, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede toewijzing van een bedrag van € 11.440 aan proceskosten. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd de teruggave van twee iPhones te gelasten aan het slachtoffer.
Door en namens de verdachte is - op gronden zoals in de pleitnota verwoord - integrale vrijspraak bepleit. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd, aan welk verweer de raadsman van de verdachte een voorwaardelijk verzoek heeft verbonden.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
1. primairhij, als begeleider en/of volwassen reisgenoot en/of mede-opvoeder en/of vertrouwenspersoon en/of mentor, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 21 februari 2012 te Israël en/of Roemenië en/of Hongarije, (telkens) ontucht heeft gepleegd, met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , door (telkens):
- het geheel of gedeeltelijk (laten) ontkleden van/door die [slachtoffer] en/of;
- het blinddoeken van die [slachtoffer] en/of;
- het masseren, in elk geval het betasten, van de voeten en/of benen en/of (onder)buik en/of rug en/of borst en/of armen en/of schouders en/of liezen en/of schaamstreek, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] en/of;
- het masseren, in elk geval betasten, van de (door een onderbroek bedekte) penis van die [slachtoffer] en/of;
- het laten masseren, in elk geval betasten, van zijn, verdachtes, voeten, in elk geval het lichaam, door die [slachtoffer] ;

1. subsidiair

hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 21 februari 2012 te Israël en/of Roemenië en/of Hongarije, (telkens) door giften en/of beloften van geld en/of goed te weten door:

- het betalen en/of meenemen van die [slachtoffer] op buitenlandse reizen en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of misleiding, te weten door:
- het (aanzienlijke) leeftijdsverschil en/of;
- het fysieke overwicht en/of;
- de (jarenlange) vertrouwensrelatie en/of de afhankelijkheidsrelatie en/of;
- het psychisch en/of feitelijke overwicht;
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, (telkens) opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen en/of van
hem, verdachte, te dulden, door:
- het geheel of gedeeltelijk (laten) ontkleden van/door die [slachtoffer] en/of;
- het blinddoeken van die [slachtoffer] en/of;
- het masseren, in elk geval het betasten, van de voeten en/of benen en/of;
(onder)buik en/of rug en/of borst en/of armen en/of schouders en/of liezen
en/of schaamstreek, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] en/of;
- het masseren, in elk geval betasten, van het (door een onderbroek bedekte)

geslachtsdeel van die [slachtoffer] en/of;

- het laten masseren, in elk geval betasten, van zijn, verdachtes, voeten, in

elk geval het lichaam, door die [slachtoffer] ;

2.hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 22 februari 2012 tot en met 31 december 2013 te Egypte en/of Georgië en/of Den Haag, [slachtoffer] , (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten (telkens):
- het geheel of gedeeltelijk (laten) ontkleden van/door die [slachtoffer] en/of;
- het masseren, in elk geval het betasten van de voeten en/of benen en/of buik en/of rug en/of billen van die [slachtoffer] en/of;
- het brengen van de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond en/of;
- het betasten (aftrekken) van de penis van die [slachtoffer] en/of;
- het laten betasten (aftrekken en/of likken) van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of;
- het houden van zijn verdachtes, penis, tegen en/of tussen de billen van die [slachtoffer] ;

en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) uit:

- het (aanzienlijke) leeftijdsverschil en/of;
- het fysieke overwicht en/of;
- het psychische en/of feitelijke overwicht en/of;
- de (reeds jarenlang bestaande) vertrouwensrelatie en/of afhankelijkheidsrelatie met die [slachtoffer] en/of;
- het (op manipulerende wijze) misbruik en/of gebruik maken van de (reeds jarenlang bestaande) vertrouwensrelatie en/of afhankelijkheidsrelatie en/of ontuchtige relatie met die [slachtoffer] en/of;

aldus (telkens) een voor die [slachtoffer] zodanige (ongelijkwaardige) situatie heeft doen ontstaan dat hij zich niet, althans onvoldoende, kon verzetten tegen eerdergenoemde seksuele handelingen.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak feit 1
Aan de verdachte is als feit 1 primair tenlastegelegd dat hij zich (kortgezegd) schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] in de periode 1 mei 2010 tot en met 21 februari 2012, in onder meer Israël, Hongarije en/of Roemenië. Aan hem is als feit 1 subsidiair tenlastegelegd dat hij in genoemde periode en in genoemde landen (kortgezegd) [slachtoffer] heeft bewogen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen.
Het hof overweegt met betrekking tot het tenlastegelegde plegen van ontucht in Israël dat er voor een veroordeling daarvoor onvoldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De verdachte zal mitsdien van feit 1 primair en subsidiair partieel worden vrijgesproken, voor zover het de pleegplaats Israël betreft.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt naar het oordeel van het hof evenmin dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] in Roemenië, zodat hij daarvan ook zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. (primair)hij, als begeleider en volwassen reisgenoot, in de periode van 1 mei 2010 tot en met 21 februari 2012 te Hongarije , ontucht heeft gepleegd, met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , door:
- het blinddoeken van die [slachtoffer] en
- het masseren, in elk geval het betasten, van de voeten en benen en (onder)buik en rug en borst en armen en schouders en liezen en schaamstreek, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] en
- het betasten van de (door een onderbroek bedekte) penis van die [slachtoffer] en
- het laten masseren, in elk geval betasten, van zijn, verdachtes, voeten, in elk geval het lichaam, door die [slachtoffer] ;
2.hij, meermalen, in de periode van 22 februari 2012 tot en met 31 december 2013 te Egypte en Georgië en Den Haag, [slachtoffer] , (telkens) door andere feitelijkheden heeft gedwongen tot het plegen en dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten (telkens):
- het geheel of gedeeltelijk (laten) ontkleden van/door die [slachtoffer] en
- het masseren, in elk geval het betasten van de voeten en benen en/of buik en rug en billen van die [slachtoffer] en
- het brengen van de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond en
- het betasten (aftrekken) van de penis van die [slachtoffer] en
- het laten betasten (aftrekken en/of likken) van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en
- het houden van zijn, verdachtes, penis, tegen en tussen de billen van die [slachtoffer] , en bestaande die andere feitelijkheden (telkens) uit:
- het (aanzienlijke) leeftijdsverschil en
- het psychische en feitelijke overwicht en
- de (reeds jarenlang bestaande) vertrouwensrelatie en afhankelijkheidsrelatie met die [slachtoffer] en
- het (op manipulerende wijze) misbruik en gebruik maken van de (reeds jarenlang bestaande) vertrouwensrelatie en afhankelijkheidsrelatie met die [slachtoffer] en aldus (telkens) een voor die [slachtoffer] zodanige (ongelijkwaardige) situatie heeft doen ontstaan dat hij zich niet, althans onvoldoende, kon verzetten tegen eerdergenoemde seksuele handelingen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van dit arrest zullen de door het hof redengevend geachte bewijsmiddelen in een aparte bijlage worden opgenomen, welke bijlage onderdeel uitmaakt van dit arrest en aan dit arrest gehecht zal worden.
Bewijsoverwegingen
1.
Inleiding
Aan de verdachte, [verdachte] is als feit 1 primair tenlastegelegd dat hij zich (kortgezegd) meermaals in de periode van 1 mei 2010 tot en met 1 februari 2012 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige. Dit feit zou hij hebben gepleegd in Israël en/of Roemenië en/of Hongarije. Aan hem is als feit 1 subsidiair tenlastegelegd dat hij in genoemde periode en in genoemde landen (kortgezegd) [slachtoffer] (hierna: de aangever) heeft bewogen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen. Zoals hiervoor is overwogen zal het hof de verdachte vrijspreken van het plegen van dit feit in Israël en in Roemenië, zodat het in deze bewijsoverwegingen ten aanzien van dit feit slechts zal gaan om het plegen van het feit in Hongarije.
Voorts is aan de verdachte als feit 2 tenlastegelegd dat hij (kortgezegd) de feitelijke eerbaarheid van de aangever heeft aangerand in de periode van 22 februari 2012 tot en met 31 december 2013. De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken ter zake van de pleegplaats Israël en van de handeling ‘tongzoenen’ in Egypte. Deze (impliciet cumulatief tenlastegelegde) ‘feiten’ zijn, gegeven het feit dat hoger beroep niet openstaat tegen vrijspraken, in hoger beroep thans niet meer aan de orde.
2.
Leeswijzer
Eerst zal er in dit arrest worden ingegaan op het rechtspunt van de verdediging, en daarna op de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever. Hierna volgt per tenlastegelegd feit een bespreking van de daarop toegesneden standpunten van de procespartijen. Tot slot volgt een resumé.
3. ‘
‘Rechtspunt’ van de verdediging over artikel 338 Sv
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de betrouwbaarheid van de verklaring ziet op de ‘overtuiging’ en niet zozeer op de vraag of er voldoende wettig bewijs is. Daartoe overweegt het hof dat die kennelijke opvatting - hoewel dit verweer niet responsieplichtig is omdat het niet aan de daartoe te stellen vereisten voldoet - getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Immers een getuigenverklaring kan slechts tot het bewijs worden
gebezigd(cursivering Hof) wanneer deze naar het oordeel van de rechter betrouwbaar en overeenkomstig de waarheid is afgelegd (vgl. HR 14 september 1992, ECLI:NL:HR:1992:AC3716).
4.
Betrouwbaarheid verklaringen aangever
4.1
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat het voorbehouden is aan de strafrechter die over de feiten oordeelt om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. Deze selectie en waardering van het bewijs behoeft - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering. De invoering van artikel 359, lid 2, tweede volzin, Sv heeft de vrijheid van de feitenrechter in dit opzicht niet aangetast, zo benadrukt de Hoge Raad. Wel zal de strafrechter op grond van deze bepaling zijn beslissing(en) in een aantal gevallen nader moeten motiveren, onder meer indien door de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van de betrouwbaarheid van het gebruikte bewijsmateriaal.
4.2
Standpunt van de verdediging
Door en namens de verdachte is (in de kern samengevat) aangevoerd dat de verklaringen van de aangever onbetrouwbaar zijn.
4.3
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de aangever betrouwbaar zijn.
4.4
Oordeel hof
Het hof heeft de verklaringen van de aangever, zoals in het verweer van de verdediging ook wordt bepleit, met de nodige behoedzaamheid beoordeeld. Het hof heeft naar aanleiding van die beoordeling geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever, nu hij gedetailleerde, authentieke en in de kern consistente verklaringen heeft afgelegd. Verklaringen met eenzelfde strekking heeft de aangever voorts spontaan afgelegd tegen verschillende personen. De verklaringen van de aangever vinden daarenboven steun in de overige tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen.
Tevens overweegt het hof dat de deskundige drs. [deskundige 1] (onder supervisie van drs. [deskundige 2] ) ten aanzien van de verklaringen van de aangever in haar rapport van 17 juni 2020 heeft gerapporteerd dat zij op basis van de bevindingen geen ondersteuning ziet voor de mogelijkheid dat de verklaringen van de aangever invalide zijn. In het dossier is volgens haar geen ondersteuning te vinden voor de verschillende alternatieve scenario’s inhoudende dat de aangever het seksuele contact moedwillig op jongere leeftijd heeft geplaatst, hij door zijn psychische problematiek het beeld heeft gekregen dat het seksuele contact op jongere leeftijd is ontstaan en/of de gebeurtenissen achteraf door hem zijn vertekend.
Er zijn volgens de deskundige geen aanwijzingen dat de psychische toestand van de aangever ertoe geleid heeft dat hij zich de gebeurtenissen is gaan inbeelden. De deskundige heeft gerelateerd dat er vóór de onthullingen geen psychische problematiek bij de aangever bekend was. Hoewel de psychische problematiek waar hij later mee gediagnosticeerd wordt hem volgens [deskundige 1] extra kwetsbaar maakt om onjuiste herinneringen te creëren, bestaan er geen aanwijzingen dat hier voorafgaand aan de onthullingen sprake van is geweest.
Daarenboven overweegt het hof dat al ware bij aangever sprake van psychische problematiek die hem ‘kwetsbaar maakt om onjuiste herinneringen te creëren’, dat onverlet laat dat de verklaringen van aangever gedetailleerd, authentiek en in de kern consistent zijn, alsmede steun vinden in de overige tot het bewijs gebezigde verklaringen. Anders dan de raadsman acht het hof het niet aannemelijk geworden dat aangever zich overmatig vergrijpt aan cannabis en/of een waanstoornis heeft, en - al ware dat zo - brengt dit het hof op zichzelf staand niet zonder meer tot een ander oordeel over de betrouwbaarheid. Het gegeven dat het LEBZ nooit is geconsulteerd maakt dit, mede nu aan dit gegeven door de raadsman geen conclusie is verbonden, evenmin anders. Nog daargelaten het feit dat de verklaringen van de aangever niet gaan over gebeurtenissen, die hij zich enkele jaren niet zou hebben kunnen herinneren en waarvan de herinnering daarna geheel of gedeeltelijk toegankelijk is geworden.
Voor zover aangever op enig moment op onderdelen mogelijk niet geheel adequaat heeft verklaard, brengt dat gegeven op zich nog niet zonder meer met zich dat daarom alle verklaringen van de aangever als onbetrouwbaar dienen te worden bestempeld. Enige mate van inconsistentie in de verklaringen is niet uit te sluiten. Daaraan ligt mede ten grondslag de (ten tijde van het tenlastegelegde) jeugdige leeftijd van de aangever, alsmede de - alom bekende - feilbaarheid van het menselijke geheugen. Het verweer van de verdediging wordt gelet op het vorenstaande in al zijn onderdelen verworpen.
5.
Steunbewijs
5.1
Juridisch kader
Volgens artikel 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval.
Het steunbewijs behoeft niet noodzakelijkerwijs betrekking te hebben op de tenlastegelegde gedragingen. Wel moet er een voldoende duidelijk verband zijn tussen de verklaring van de aangever en het steunbewijs. De vraag of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangever, moet worden onderscheiden van de vraag of de verklaring van de aangever betrouwbaar is. Dit neemt echter niet weg dat het steunbewijs kan dienen als controlemiddel voor de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever. Daarbij heeft te gelden dat het waarnemen van emoties door getuigen zelfstandig voldoende steunbewijs kan opleveren. Het tijdsverloop is daarbij relevant.
5.2
Standpunt van de verdediging
Door en namens de verdachte is aangevoerd dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat om tot een veroordeling te komen ter zake van de tenlastegelegde feiten 1 en 2.
5.3
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier voldoende steunbewijs bevat om tot een veroordeling te komen ter zake van de tenlastegelegde feiten 1 en 2.
5.4
Oordeel Hof
Hieronder zullen de tenlastegelegde feiten per pleegplaats worden beschreven.
5.4.1.
Feit 1 (pleegplaats Hongarije)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de toentertijd 55-jarige verdachte en de minderjarige aangever in 2011 naar Hongarije zijn geweest, alwaar zij in Boedapest in een jeugdhostel sliepen op een gezamenlijke kamer. Aangever heeft verklaard dat hij zich klaar is gaan maken om te gaan slapen en dat hij daarna door de verdachte gemasseerd werd toen hij op bed lag.
Blijkens de verklaring van de aangever werd de deur open gedaan tijdens het geven van een voetmassage door de verdachte, waarna de verdachte deze op slot deed. Hierna is hij verder gaan masseren, ook over het ondergoed en over het geslachtsdeel van de aangever.
De verdachte heeft, vide de verklaring van de aangever, met zijn handen rondom en aan het geslachtsdeel en ballen van aangever gezeten. De verdachte was gekleed in een onderbroek. De verdachte zou voorts hebben gezegd dat het hele masseerpakket geheim moest blijven.
Deze verklaringen van de aangever vinden in de eerste plaats steun in de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris op 9 december 2021 onder meer inhoudende dat hij met de aangever in 2011 naar Hongarije is geweest, dat zij in Boedapest in een hostel sliepen, dat zij daar op een kamer op bed lagen en dat er toen iemand de kamer binnenkwam. De verdachte heeft vervolgens naar eigen zeggen de deur op slot gedaan. Voorts vinden de verklaringen van aangever met name steun in de overige tot het bewijs gebezigde verklaringen van zijn ex-vriendinnen, getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .
Getuige [getuige 1] heeft onder meer verklaard dat aangever had gezegd dat het ‘een geheim is’ waarom [verdachte] veel voor hem had betekend in alle opzichten, waarbij aangever wegkroop in de oksel van [getuige 1] . [getuige 1] heeft tevens verklaard dat zij merkte dat de aangever het niet prettig vond als zij hem intiem aanraakte en zij hem niet op intieme plekken mocht aanraken en dat zij waarnam dat de verdachte door aanrakingen in dat gebied ineen kromp. Zij verklaarde tevens dat [verdachte] jarenlang en stiekem handelingen - met zijn handen aan [slachtoffer] zitten, full body massages - bij de aangever heeft gedaan.
[getuige 2] verklaarde onder andere dat de aangever begon te stotteren toen hij haar vertelde dat er tussen hem en de verdachte onder meer in het buitenland seksuele dingen waren gebeurd en dat het is begonnen met masseren, waarna ook massages van de genitaliën voorkwamen. Die seksuele dingen gebeurden dan op de kamer waarin zij samen sliepen. Getuige [getuige 2] heeft waargenomen dat aangever ongerust was toen hij vertelde over de seksuele gebeurtenissen met de verdachte en dat hij begon te stotteren toen hij het probeerde uit te leggen, alsmede dat de aangever in paniek raakte als [getuige 2] over haar eigen seksleven vertelde. Zij verklaart ook dat de aangever haar heeft verteld dat de verdachte de aangever soms een blinddoek liet dragen als er seksuele activiteiten plaatsvonden.
[getuige 2] verklaart tevens zelf een training te hebben gevolgd om als vertrouwenspersoon te kunnen fungeren voor vrouwen die seksueel lastig gevallen zijn. Haar ervaring was dat mensen soms dit soort dingen gebruiken om een situatie te manipuleren. Bij de aangever had zij heel snel het gevoel dat hij eerlijk was.
De verklaringen van getuige [getuige 3] bieden eveneens steun aan de verklaringen van de aangever. [getuige 3] heeft bijvoorbeeld verklaard dat zij waarnam dat aangever heel erg begon te bibberen, emotioneel was en snakte naar adem en dat hij vervolgens met horten en stoten heeft verteld dat de verdachte fysiek over de grens was gegaan bij aangever tijdens de reizen die zij samen maakten.
Tot slot vinden de verklaringen van de aangever steun in het door de verdachte verstuurde bericht dat ‘de grens tussen Eros en Amor (…) niet altijd even duidelijk is geweest’. Volgens de aangever bedoelde de verdachte met ‘Eros’ dat er sprake is geweest van seks. Het hof overweegt daarbij dat het een feit van algemene bekendheid is dat Eros (naar de mythologie) de Griekse god van de liefde en seksuele begeerte is.
Naar het oordeel van het hof is daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van (kortgezegd) ontucht met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige in Hongarije.
De verklaringen van aangever ten aanzien van dit feit zijn naar het oordeel van het hof betrouwbaar, terwijl het hof geen enkele reden heeft om te twijfelen aan die betrouwbaarheid. De verklaringen van aangever omtrent het misbruik in Hongarije met betrekking tot het voorval waarin de kamerdeur werd geopend zijn immers specifiek, authentiek, consistent en gedetailleerd. Voorts vinden die verklaringen van aangever ondersteuning in vorenbedoelde en tot het bewijs gebezigde verklaringen. Dat de verdachte zou leiden aan psychische problemen - wat daar ook van zij - doet aan vorenstaande vaststellingen, als eerder overwogen, niet af.
Het andersluidende verweer van de raadsman wordt verworpen.
5.4.2
Ontuchtig karakter
Van ontucht is sprake bij handelingen van seksuele aard die in strijd met de sociaal-ethische norm (
Kamerstukken II1988/89, 20930, 3, p. 2).
Naar het oordeel van het hof lijdt het geen twijfel dat de bewezenverklaarde handelingen in, onderling verband en samenhang bezien, als ontuchtig zijn aan te merken. De bewezenverklaarde gedragingen jegens de minderjarige aangever - inhoudende het (laten) ontkleden, het blinddoeken, het masseren en betasten van plekken op het lichaam waaronder de schaamstreek en het masseren en betasten van de (door een onderbroek bedekte) penis - zijn immers zonder meer strijdig met de sociaal-ethische norm en zijn derhalve aan te merken als ontucht.
5.4.3
Feit 2 (feitelijke aanranding van de eerbaarheid van aangever [slachtoffer] )
Aan de verdachte is als feit 2 (voor zover thans nog aan de orde) de feitelijke aanrandingen van de eerbaarheid van [slachtoffer] tenlastegelegd in Egypte, Georgië en Den Haag, welke feiten successievelijk worden besproken.
De verdachte heeft ten aanzien van feit 2 enkele tenlastegelegde gedragingen bekend. Per feit zal worden besproken wat er door de verdachte is bekend en - voor zover de handelingen door de verdachte zijn ontkend - waar naar het oordeel van het hof het steunbewijs voor die gedragingen in wordt gezien.
5.4.3.1 (pleegplaats Egypte)
In het jaar 2012, toen de aangever net 18 was, zijn de verdachte en aangever samen naar Egypte geweest.
Gedragingen in Caïro
Verklaringen van de aangever
Volgens de verklaringen van aangever heeft de verdachte in Caïro de bedden tegen elkaar gezet en aangever - die gekleed was in een onderbroek - geblinddoekt. De verdachte zei de aangever dat het handig was, in verband met de massageolie, dat hij zijn broek zou uitdoen.
Vervolgens heeft de verdachte aangever gemasseerd bij zijn benen en buik en heeft hij het shirt van aangever uitgetrokken. Aangever heeft verklaard dat hij een erectie kreeg en de verdachte met zijn hand in de onderbroek van aangever ging, hem begon af te trekken en de onderbroek van aangever uit deed, waardoor aangever bevroor.
Aangever heeft voorts verklaard dat de verdachte altijd het shirt en de onderbroek van aangever uittrok en ervoor zorgde dat aangever zich ‘sorry’ (
het hof begrijpt: schuldig) voor hem voelde als hij nee zou zeggen. Tevens is door aangever verklaard dat hij te veel in de greep van de verdachte zat en dat het voor hem niet als een optie voelde om het te laten stoppen. Aangever heeft de verdachte in Caïro ook afgetrokken, teneinde de handelingen aan het lichaam van aangever te ontwijken. Voorts is door aangever verklaard dat hij in Nederland krachtiger en veiliger was geweest, terwijl hij ten tijde van de feiten midden in de Arabische wereld zat, ver weg van iedereen.
Aangever heeft ook verklaard dat hij door de verdachte in Caïro is ingezeept toen hij onder de douche stond. Aangever stond er dan verkrampt bij en werd door de verdachte op suggestieve wijze, rond de buik en liezen ingezeept, waarna de verdachte hem aftrok en aangever klaar kwam.
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij de penis van aangever in Caïro in zijn mond heeft gehad en er aanrakingen waren aan elkaars penis. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij in Egypte massageolie op de billen van aangever heeft gesmeerd.
Gedragingen in Aswan
Verklaringen van aangever
In Aswan heeft de verdachte volgens de aangever op de hotelkamer de bedden wederom tegen elkaar aan geschoven. Hij heeft aangever geblinddoekt, gemasseerd, afgetrokken en gepijpt. De aangever is daarop klaargekomen in de mond van de verdachte. Aangever heeft verklaard dat hij niet het gevoel had dat het zin had om iets tegen het pijpen te doen en het hem overdonderde, terwijl er evenmin kans bestond de verdachte tegen te houden vanwege de blinddoek, zijn fysiek overwicht en zijn autoriteit. Aangever heeft verklaard dat hij ten tijde van de feiten weinig naar school ging, geen vrienden had en geïsoleerd was van zijn familie. Aangever was een eenzame en ongelukkige jongen. Naar de verklaring van aangever heeft de verdachte hem ingepakt en kon de verdachte hem domineren, vormen en misleiden.
De verdachte heeft, nadat hij aangever had gepijpt, gevraagd of aangever hem wilde masseren, hetgeen aangever gedaan heeft. Daarop vroeg de verdachte of aangever de verdachte ook wilde pijpen, de aangever deed daarop een dekentje over zijn hoofd en is één of twee keer met de penis van de verdachte in zijn mond op en neer gegaan met zijn hoofd. De verdachte had het idee dat het niet anders kon. De nacht hierna masseerde de verdachte de naakt op bed liggende aangever, aangever lag daarbij op zijn buik en de verdachte had heel veel olie tussen zijn billen gesmeerd. Aangever voelde dat de verdachte op hem kwam liggen en hij hem vast had bij de polsen. Aangever voelde dat de verdachte met zijn piemel tussen zijn billen gleed en het topje van zijn piemel in zijn anus kwam.
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat de aangever in Egypte met zijn hoofd een keer bij hem ‘beneden’ is geweest in het kruis en hem daar gelikt heeft. De verdachte heeft ook verklaard dat hij de penis van aangever in Egypte twee maal in zijn mond heeft gehad en dat aangever klaar kwam toen hij de penis van aangever in zijn mond nam. De verdachte heeft verklaard dat hij wel eens een zakdoek voor de ogen van aangever heeft gelegd en dat het zo kan zijn dat aangever dat heeft ervaren als blinddoeken. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij in Egypte massageolie op de billen van aangever heeft gesmeerd.
Gedragingen in Abu Simbel
Verklaringen van de aangever
Aangever heeft verklaard dat ze naar Abu Simbel zijn gegaan en hij moest kiezen tussen drie kamers. De verdachte heeft weer met aangever gedoucht, heeft aangever gemasseerd en heeft hem gepijpt.
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat de aangever in Abu Simbel een kamer gekozen heeft. De verdachte heeft voorts verklaard dat zij elkaar aangeraakt hebben. Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat er sprake is geweest van seksuele intimiteit tussen hem en de aangever in Egypte, waaronder het in de mond nemen van de penis van aangever en genitaal contact.
Resumé Egypte
Bovengenoemde verklaringen van aangever vinden in de eerste plaats steun in de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte voor zover deze (samengevat) heeft verklaard dat er in Egypte in 2013 strelingen en aanrakingen zijn voorgekomen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij de penis van aangever in zijn mond heeft genomen en aangever in de mond van de verdachte klaarkwam. De verdachte heeft ook verklaard dat er genitaal contact is geweest tussen aangever en hem. Bovendien vinden de verklaringen van aangever steun in de overige tot het bewijs gebezigde verklaringen van zijn ex-vriendinnen, getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en in het tussen de verdachte en de aangever gewisselde e-mailbericht, zoals voormeld.
Het hof verwijst voor het steunbewijs in de verklaringen van de getuigen en de e-mail tussen de verdachte en de aangever naar hetgeen hierover bij feit 1 is overwogen, dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, en voegt daar voor de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] nog het volgende aan toe.
Getuige [getuige 1] heeft expliciet verklaart dat zij het ineenkrimpen van [slachtoffer] als zij hem op intieme plekken aanraakte het sterkst heeft gemerkt bij het douchen. [slachtoffer] vond het niet prettig als zij hem dan waste. Zij vertelt in dit kader over een erectie van [slachtoffer] , die meteen verdween toen zij hem daar wilde aanraken. Zij heeft tevens van [slachtoffer] gehoord dat verdachte ook aan zijn piemel zat.
Getuige [getuige 2] verklaart onder meer dat er naast het masseren (van de genitaliën) ook gepijpt is en dat zij en [slachtoffer] na een tijdje in hun relatie het pijpen niet meer deden omdat de aangever dat te moeilijk vond om te hanteren.
Naar het oordeel van het hof is daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van (kortgezegd) feitelijke aanranding van aangever in Egypte.
Wat hiervoor over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever over het onder feit 1 tenlastegelegde door het hof is overwogen geldt evenzeer voor de pleegplaats Egypte in feit 2 en kan als hier herhaald worden beschouwd.
Het andersluidende verweer van de raadsman wordt verworpen.
5.4.3.2 (pleegplaats Georgië)
Verklaringen aangever
In het jaar 2013 zijn de verdachte en aangever naar Georgië geweest. Aangever was toen net 19. De verdachte heeft verklaard dat zij in Georgië samen hebben gedoucht, dat aangever is ingezeept, dat de verdachte aangever heeft geblinddoekt alsmede dat de verdachte de aangever heeft afgetrokken en heeft gepijpt.
Verklaringen verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij en aangever in 2013 aankwamen in Tbilisi (Georgië) en hij toen en aldaar zijn mond naar de penis van aangever heeft gebracht. De verdachte heeft ook verklaard dat er strelingen en aanrakingen zijn geweest, ook van de genitaliën.
Resumé Georgië
Bovengenoemde verklaringen van aangever vinden in de eerste plaats steun in de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte voor zover deze (samengevat) heeft verklaard dat er in Georgië strelingen en aanrakingen zijn voorgekomen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij zijn mond naar de penis van aangever heeft gebracht. Bovendien vinden de verklaringen van aangever steun in de overige tot het bewijs gebezigde verklaringen van zijn ex-vriendinnen, getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en in het tussen de verdachte en de aangever gewisselde e-mailbericht, zoals voormeld.
Het hof verwijst ook voor de pleegplaats Georgië voor het steunbewijs in de verklaringen van de getuigen en de e-mail tussen de verdachte en de aangever naar hetgeen daarover bij feit 1 is overwogen, dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Naar het oordeel van het hof is daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van (kortgezegd) feitelijke aanranding van aangever in Georgië.
Wat hiervoor over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever over het onder feit 1 tenlastegelegde door het hof is overwogen geldt evenzeer voor de pleegplaats Georgië in feit 2 en kan als hier herhaald worden beschouwd.
Het andersluidende verweer van de raadsman wordt verworpen.
5.4.3.3 (pleegplaats Den Haag)
Verklaringen aangever
Aangever kreeg in het jaar 2012 een kamer in Den Haag. Aangever was toen 18 a 19 jaar oud. Op enig moment is de verdachte op die kamer langsgekomen. Naar de verklaring van aangever heeft de verdachte hem gemasseerd en gepijpt. Ook zou de verdachte op aangever hebben gelegen en zou hij geprobeerd hebben om ‘in hem te komen’ (
naar het hof begrijpt: met zijn penis).
Verklaringen verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij bij aangever op de kamer in Den Haag is geweest en hij en aangever samen in de doucheruimte waren. Ook heeft hij verklaard dat er massages door hem zijn gegeven in Den Haag en aangever dan geen shirt aan had. De verdachte heeft tevens verklaard dat hij olie op de billen van aangever heeft gesmeerd. Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat er sprake is geweest van seksuele intimiteit tussen hem en aangever in Den Haag.
Resumé Den Haag
Bovengenoemde verklaringen van aangever vinden in de eerste plaats steun in de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte voor zover deze (samengevat) heeft verklaard dat er in Den Haag sprake is geweest van massages en seksuele intimiteit, waaronder in de douche. Bovendien vinden de verklaringen van aangever steun in de overige tot het bewijs gebezigde verklaringen van zijn ex-vriendinnen, getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en in het tussen de verdachte en de aangever gewisselde e-mailbericht, zoals voormeld.
Het hof verwijst voor de verklaringen van de getuigen en de e-mail tussen de verdachte en de aangever naar hetgeen over feit 1 is overwogen, dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Naar het oordeel van het hof is daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van (kortgezegd) feitelijke aanranding van aangever in Den Haag.
Wat hiervoor over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever over het onder feit 1 tenlastegelegde door het hof is overwogen geldt evenzeer voor de pleegplaats Den Haag in feit 2 en kan als hier herhaald worden beschouwd.
Het andersluidende verweer van de raadsman wordt verworpen.
5.4.4
Door feitelijkheden gedwongen
Aan de verdachte wordt met betrekking tot het aan hem als feit 2 tenlastegelegde onder meer verweten dat hij aangever door andere feitelijkheden heeft gedwongen tot het plegen of dulden van (de hoofdzakelijk door hem begane) ontuchtige handelingen. Allereerst zal het juridische kader worden geschetst, gevolgd door de feitelijke vaststellingen en afgesloten met het oordeel van het hof.
5.4.4.1 Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van feitelijke aanranding van de eerbaarheid als bedoeld in artikel 246 Sv is vereist dat er sprake is van door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen.
Van het door een ‘andere feitelijkheid’ dwingen kan slechts sprake zijn als de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn wil heeft ondergaan. Voor een bewezenverklaring dient eveneens het opzet van de verdachte gericht te zijn op het veroorzaken dat het slachtoffer handelingen tegen zijn wil ondergaat. Dat opzet ligt doorgaans besloten in de door de verdachte gebezigde dwangmiddelen. Van zulks ‘veroorzaken’ is onder meer sprake indien de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten. Het enkele bestaan van een afhankelijkheidsrelatie is onvoldoende om te kunnen spreken van dwingen. Van dwingen c.q. veroorzaken kan eveneens sprake zijn indien de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Ook feiten en omstandigheden die voorafgaand aan de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden kunnen daarin worden meegenomen in het oordeel over de afhankelijkheidssituatie of psychologische druk.
5.4.4.2 Feitelijke vaststellingen
De verdachte en aangever hebben elkaar leren kennen op de begrafenis van het toenmalige beste vriendje van aangever. Dat overleden vriendje betreft [betrokkene 2] . [betrokkene 2] was het neefje van de verdachte. Aangever was ten tijde van het overlijden van [betrokkene 2] 10 jaar oud, de verdachte 48. De verdachte was en is aldus 38 jaar ouder dan aangever.
Vanaf de dood van [betrokkene 2] - aldus in een voor aangever emotioneel zware periode en kwetsbare tijd - heeft de verdachte aangever onder zijn vleugels genomen. De verdachte heeft aangever getroost en heeft hem gezegd dat hij zichzelf in hem zag. Aangever is vanaf dat moment iedere maandag bij de verdachte gaan lunchen, ging daar ook wel ’s avonds eten en zij ondernamen samen activiteiten. Aangever beschrijft de band tussen hem en de verdachte als intens, de verdachte adviseerde aangever over alles.
De verdachte heeft richting de ouders van aangever te kennen gegeven dat het intensieve contact tussen hem en aangever ervoor zorgt dat aangever in contact kon blijven met de familie van zijn overleden vriendje. Aangever kenschetst de verdachte als manipulerend en geraffineerd.
Aangever heeft onder meer verklaard dat de verdachte voor hem een vaderfiguur was en heel belangrijk voor hem was. Aangever nam alle adviezen van de verdachte aan en ervaarde de verdachte als docerend. Tevens heeft aangever verklaard dat hij veel respect had voor de verdachte, verdachte hem veel intellectuele uitdaging gaf en de verdachte aangever beter kende dan zijn ouders. Als er wat speelde in het leven van aangever – ook op seksueel gebied - vertelde hij dit eerst aan de verdachte, waardoor de verdachte hem beter kende dan wie dan ook.
De verdachte heeft aangever naar zijn zeggen geïsoleerd van zijn familie, terwijl de verdachte de enige vriend was die aangever had. Aangever was in de tenlastegelegde periode eenzaam en ongelukkig. Blijkens de verklaring van de aangever heeft de verdachte hem ingepakt, kon de verdachte hem domineren en misleiden. Aangever had niet het idee dat hij anders kon dan de seksuele handelingen te doen en te ondergaan. Aangever heeft daarover verklaard dat de verdachte hem heeft ‘geprimed’, onder meer door te zeggen dat hij beter zou worden in seks met vrouwen als hij het eerst met mannen zou doen.
Tijdens de reizen in het buitenland met betrekking tot feit 2 (Egypte en Georgië) was aangever nog maar net meerderjarig. De verdachte was aanzienlijk ouder en was meer bereisd dan aangever. De verdachte heeft tevens nagenoeg alles voor de reizen betaald. Aangever heeft verklaard dat de verdachte hem in zijn greep had.
Aangever heeft specifiek met betrekking tot de reis naar Egypte verklaard dat (ook) het fysieke overwicht van de verdachte ervoor heeft gezorgd dat hij seksuele handelingen onderging, de verdachte was naar de verklaring van de toentertijd 18-jarige aangever immers twee keer zo groot (het hof begrijpt dat hier sprake is van enige overdrijving). Voorts hebben naar de verklaring van aangever de blinddoek en de autoriteit van de verdachte ertoe geleid dat aangever de seksuele handelingen onderging.
Aangever is door zijn moeder, getuige [getuige 4] , omschreven als een gevoelige jongen. Het overlijden van [betrokkene 2] , zijn enige vriendje, is voor hem een grote klap geweest. [getuige 4] heeft voorts verklaard dat zij in 2009/2010 een verwijdering voelde ontstaan tussen aangever en haar, toen aangever ongeveer 15 jaar oud was. Verklaard is tevens dat aangever niet vaak meer thuis kwam toen hij in Den Haag is gaan wonen, hij geen vrienden had en zij het gevoel had dat de verdachte hem ervan weerhield het ouderlijke huis te bezoeken. Als aangever naar huis kwam, dan moest hij langs de verdachte. Aangever werd veel gebeld door de verdachte en [getuige 4] mocht niet delen dat zij aangever behulpzaam was geweest met schoolwerk. Vanaf een jaar of 16 werd het opzoeken van de verdachte door aangever steeds dwangmatiger en beklemmender. De moeder van aangever heeft verklaard dat zij de verdachte vertrouwde, mede gelet op zijn baan als huisarts.
De vader van aangever, [betrokkene 1] , heeft verklaard dat het contact tussen aangever en de verdachte intensiever is geworden na het overlijden van [betrokkene 2] . Aangever en de verdachte trokken veel samen op, doch aangever werd vanaf zijn 16e levensjaar steeds lastiger te bereiken, omdat hij niets van zijn ouders aannam. Getuige [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte aangever vaak en veel achter elkaar belde en aangever ‘vast zat’ aan de verdachte. De vader van aangever heeft verder verklaard dat hij de verdachte vertrouwde, mede gelet op zijn baan als huisarts.
De getuige [getuige 1] , een ex-vriendin van aangever, heeft verklaard dat aangever tegen haar had gezegd dat de verdachte veel voor hem had betekend en hem onder zijn hoede had genomen.
Door een andere ex-vriendin van aangever, [getuige 2] , is verklaard dat de verdachte door aangever zijn oom werd genoemd, later heeft aangever gezegd dat de verdachte een vaderfiguur was. [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte in het algemeen heel boos werd als aangever niet deed wat hem gevraagd werd en hij veel kritiek gaf op de familie van aangever. De getuige heeft verklaard dat de verdachte een keer erg kwaad was op aangever omdat aangever niet op de juiste manier had gereageerd naar hem, hierom moesten de getuige en aangever zich op een ochtend haasten naar de verdachte.
Getuige [getuige 5] , de pianolerares van aangever, heeft verklaard dat aangever de houding van een toegewijde zoon jegens de verdachte had, hij heel veel voor de verdachte deed en dat bijna slaafs was.
Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat de verdachte een vaderfiguur was en hij aangever bij de hand heeft willen nemen op het levenspad. [getuige 6] heeft aangever tevens getypeerd als kwetsbaar en heeft verklaard dat de verdachte en aangever elkaar vonden in het verdriet om het overlijden van [betrokkene 2] .
De verdachte heeft verklaard dat hij na het overlijden van [betrokkene 2] contact kreeg met aangever en aangever hem vertelde dat [betrokkene 2] zijn enige vriend was en hij nooit meer vrienden zou hebben. De verdachte heeft voorts verklaard dat aangever een eenzame jongen was en hij dacht dat hij (verdachte dus) een betrouwbare indruk maakte. De verdachte heeft tevens verklaard dat er iets van een leraar in hem zit en aangever hem als zodanig heeft beschouwd. Ook heeft hij verklaard dat hij door aangever ‘vader’ is genoemd, hij een begeleider/mentor voor aangever was en zich kan voorstellen dat aangever naar hem opkeek. De verdachte wist ten tijde van de tenlastegelegde periode dat aangever eenzaam en ongelukkig was en geen vrienden had. Ook was de verdachte zich in de tenlastegelegde periode ervan bewust dat aangever hem beschouwde als vertrouwenspersoon en zijn enige vriend.
5.4.4.3. Oordeel Hof
Gelet op het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, was er tijdens de reizen naar Egypte en Georgië
in het bijzondersprake van een afhankelijkheidsrelatie tussen de aangever en de verdachte. De verdachte was immers vele malen ouder en bereisder dan de net meerderjarig geworden aangever. De overschrijding van de leeftijdsgrens van de aangever naar meerderjarigheid maakt de tussen aangever en de verdachte reeds tijdens de minderjarigheid van de aangever opgebouwde - en naar het oordeel van het hof zeer ongezonde - verhoudingen niet anders en gelijkwaardig. De feitelijkheden bestonden uit het aanzienlijke leeftijdsverschil, het psychische- en feitelijke overwicht, alsmede de jarenlang bestaande vertrouwensrelatie en afhankelijkheidsrelatie, welke ertoe hebben geleid dat aangever zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten en de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Behoudens de bereisdheid van de verdachte zijn de bovenstaande overwegingen evenzeer van toepassing op het tenlastegelegde met als pleegplaats Den Haag.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:
ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige aangever [slachtoffer] . Tevens is bewezenverklaard dat hij zich meermaals schuldig heeft gemaakt aan de feitelijke aanranding van de eerbaarheid van die [slachtoffer] .
Voornoemde bewezenverklaarde feiten zijn zeer nare feiten die de lichamelijke integriteit van het jonge slachtoffer hebben geschaad en diepe psychische littekens hebben achterlaten. Door het plegen van voornoemde feiten heeft de verdachte de seksuele ontwikkeling van de (ten tijde van het als feit 1 bewezenverklaarde: minderjarige) aangever geschaad.
De verdachte heeft vanaf het overlijden van zijn neefje, toentertijd de beste vriend van aangever, een intensieve band met aangever opgebouwd, een vriendschap van 13 jaar zoals hij dat zelf heeft benoemd. De aangever was toen kwetsbaar, heel jong en kampte met problemen als bedplassen, pestgedrag en eenzaamheid. In de jaren daarna heeft de verdachte zich op veel leefgebieden - waaronder die van de sociale en seksuele relaties - een opvoedende en docerende rol aangemeten ten opzichte van de aangever. Zo stelt de verdachte dat de aangever thuis beperkt werd, dat het een gesloten gezin betreft met weinig ruimte voor individuele aandacht en dat hij de aangever meer van de wereld wilde laten zien door hem mee te nemen op reis.
Het hof benadrukt dat, hoewel de verdachte zijn vriendschappelijke band met de aangever als gelijkwaardig lijkt te hebben gezien, de door hemzelf genoemde persoonlijke omstandigheden van de aangever deze relatie geenszins gelijkwaardig maakte. Ook niet toen de aangever reeds meerderjarig was en de kwetsbaarheden van de aangever nog volop aanwezig waren.
Aangever was ten tijde van de gemaakte reis naar Roemenië en Hongarije in 2011 minderjarig en aan de zorg en waakzaamheid van de verdachte toevertrouwd. Toen en aldaar heeft de verdachte voor het eerst ontucht gepleegd met de aangever. Het ontucht heeft zich tevens voorgedaan in de periode nadat [slachtoffer] 18 is geworden, voornamelijk in het buitenland. Zo is er door de verdachte in de bewezenverklaarde periode ontucht gepleegd in Egypte, Georgië en Den Haag. De verdachte heeft de feiten kennelijk gepleegd met het oog op de bevrediging van zijn eigen perverse lustgevoelens.
De verdachte heeft door zijn handelingen niet alleen het vertrouwen wat [slachtoffer] in hem had beschadigd, maar ook het vertrouwen dat de ouders van [slachtoffer] in de verdachte hadden. De verdachte heeft door zijn manipulerende handelingen jegens een kwetsbaar persoon - nog los van zijn minderjarigheid - misbruik gemaakt van zijn overwicht en de door de verdachte tussen hen gecreëerde relatie. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij het kwalijke van zijn handelen niet inziet, te meer gelet op zijn toenmalige hoedanigheid als huisarts. Tekenend is dat aangever verklaard heeft dat hij de verdachte als vaderfiguur zag, een beeld van hem dat de verdachte blijkens het verhandelde ter zitting beaamde.
Het hof acht het met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten zeer kwalijk dat de verdachte de handelingen voornamelijk heeft begaan op buitenlandreizen met aangever die voor een deel van de bewezenverklaarde periode minderjarig was ten tijde van het begaan van die handelingen. Aangever heeft door middel van een videoboodschap die ter terechtzitting is vertoond op indrukwekkende en treffende wijze verwoord wat de bewezenverklaarde feiten bij hem hebben aangericht. Aangever is gediagnosticeerd met PTSS en heeft daardoor zijn studie moeten staken. Aangever is tot op de dag van vandaag nog altijd in behandeling voor zijn PTSS.
Het hof acht het laakbaar dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep de verklaringen van aangever herhaaldelijk afdoet als leugens, die volgens hem gevoed worden door psychische stoornissen die aangever zou hebben (daarbij kennelijk niet doelend op de PTSS die bij aangever is vastgesteld in verband met de tenlastegelegde feiten). De verdachte heeft aangever ter terechtzitting in hoger beroep telkenmale beticht van het lijden aan niet bij de aangever vastgestelde stoornissen, hetgeen zeer kwalijk is te noemen mede in het licht van zijn voormalige werk als huisarts.
Al het voorgaande neemt het hof als strafverzwarend mee in de beoordeling van de bewezenverklaarde feiten.
Nu het hof evenwel tot een minder omvattende bewezenverklaring komt dan de rechtbank, rechtvaardigt dit naar het oordeel van het hof een minder hoge straf.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof tevens gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder zijn gezondheidstoestand. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting heeft de verdachte donorlongen, welke longen door zijn lichaam langzaam worden afgestoten. De verdachte heeft naar zijn zeggen ten tijde van de zitting in eerste aanleg een maagzweer ontwikkeld, is veel gewicht verloren en heeft een longontsteking ontwikkeld. De verdachte weegt naar zijn zeggen thans 51 kilogram en gebruikt een zuurstofapparaat. Sinds 2012 is de verdachte arbeidsongeschikt, waarna hij medisch vrijwilligerswerk is gaan verrichten. Dit vrijwilligerswerk heeft hij door zijn gezondheidstoestand moeten staken. Het hof acht deze feiten en omstandigheden, hoewel niet op alle onderdelen met stukken onderbouwd, aannemelijk. Het hof hecht eraan daarbij op te merken dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat de verdachte niet detentiegeschikt is.
De verdachte is twee dagen in verzekering gesteld, welke dagen ingevolge het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht afgetrokken dienen te worden van de te ondergane gevangenisstraf.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat - niettegenstaande de persoonlijke omstandigheden van de verdachte - de oplegging van een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De aard en ernst van het bewezenverklaarde laten naar het oordeel van het hof geen ruimte voor een andere strafmodaliteit. Over de hoogte van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf overweegt het hof als volgt nader.
Overschrijding van de redelijke termijn
Het hof constateert dat de redelijke termijn van berechting in zowel eerste aanleg als in hoger beroep is geschonden en stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt in een zaak als deze heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD257). Redenen waarom in dit geval zou moeten worden afgeweken van voormeld uitgangspunt van twee jaar zijn niet aannemelijk geworden.
De verdachte is op 27 augustus 2019 in verzekering gesteld, op welke datum de redelijke termijn een aanvang heeft genomen. Op 22 juni 2022 wees de rechtbank het vonnis, waardoor de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg met bijna 10 maanden is overschreden.
Op 5 juli 2022 is namens de verdachte appel ingesteld tegen het vonnis. Het hof wijst heden, 29 januari 2025, arrest, zodat de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer 6 maanden is overschreden.
Het hof is van oordeel dat de overschrijdingen van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep, dienen te leiden tot strafvermindering. Het hof zal de op te leggen straf verminderen met 10 procent, afgerond in het voordeel van de verdachte. Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd, aan welk verweer met name ten grondslag ligt dat de fysieke gesteldheid van de verdachte zich niet op verantwoorde wijze laat rijmen met het opleggen van een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zo zou volgens de verdediging een eventuele detentie een grotere kans op levensbedreigende complicaties opleveren.
De verdediging heeft in voorwaardelijke zin verzocht dat indien en voor zover het hof de oplegging van een geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou overwegen, er een ET-rapport moet worden opgesteld ter voorkoming van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof zal dit verzoek afwijzen. Het hof overweegt dat hiertoe zonder nadere onderbouwing geen noodzaak bestaat. In het bijzonder overweegt het hof dat de wijze van tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in de executiefase afgestemd kan worden op de fysieke gesteldheid van de verdachte en er voorshands niet blijkt dat de verdachte vanwege zijn fysieke gesteldheid detentieongeschikt zou zijn.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij, [slachtoffer] , heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 75.615,92. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 36.990,01.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, doch heeft de vordering reeds in eerste aanleg verminderd met € 3.479,29 tot een bedrag van € 72.136,63. Aan het hof ligt aldus thans de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van laatstgenoemd bedrag voor.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
A. Materiële schade ad € 42.136,63
i. Niet-vergoede psychische hulp ad € 58,30
ii. Reiskosten naar Psytrec ad € 289,66
iii. Medicatie voor de jaren 2019-2022 ad € 1.101,81
iv. Zelfhulpboeken ad € 90,24
v. Studievertraging ad € 20.450,00
vi. Reiskosten behandelingen AMC ad € 146,64
vii. Toekomstige medische (reis)kosten ad € 20.000,00
B. Immateriële schade ad € 30.000
C. Proceskosten ad € 16.067,36
A. Materiële schade ad € 42.136,65
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat hij zich aansluit bij de beslissing van de rechtbank op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre is - voor wat betreft de materiële schade - enkel de gevorderde toekomstige schade en het causale verband tussen de reiskosten naar het AMC in verband met een polsblessure van de benadeelde partij en het handelen van cliënt betwist.
A.1 Benadeelde partij niet-ontvankelijk in posten vi. en vii.
Het hof zal evenals de rechtbank en conform het standpunt van de advocaat van de benadeelde partij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de post toekomstige medische (reis)kosten (
post vii.), aangezien er thans geen sprake is van geleden schade.
Het hof zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering voor zover die ziet op de reiskosten naar het AMC in verband met de behandeling van zijn polsen, aangezien de vaststelling van het eventuele causale verband tussen de geleden schade en de gepleegde feiten nader onderzoek vergt, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering met betrekking tot voornoemde posten niet worden ontvangen en kan haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
A.2 Overige posten
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 21.990,01 aan materiële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
B. Immateriële schade
Het hof stelt voorop dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Indien, zoals in het onderhavige geval, het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is indien voornoemde aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon met betrekking tot de benadeelde partij kan worden aangenomen.
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte de benadeelde partij gedurende een periode van 3,5 jaar (kortgezegd) seksueel heeft misbruikt. Het misbruik is in het buitenland begonnen toen de benadeelde partij 17 jaar oud was en is doorgegaan tot in zijn 19e levensjaar.
Ter staving van de vordering heeft de advocaat van de benadeelde partij enkele documenten overgelegd aan het hof. Uit een schrijven van dr. [naam 1] d.d. 21 augustus 2017 volgt dat de benadeelde partij aan een complexe PTSS lijdt. Dit wordt bevestigd in een schrijven van [naam 2] d.d. 5 mei 2022. Tevens volgt uit een schrijven van psychotherapeut-psychoanalytica [naam 3] d.d. 15 december 2024 dat er bij de benadeelde partij PTSS is vastgesteld, waarbij sprake is van (complicerende) comorbiteit met dissociatieve symptomen, depressiviteit, somatisering en obsessief denken. De behandeltermijn hiervoor is geschat op 5 jaren vanaf de startdatum van het traject.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat van de hier bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is, nu er bij de benadeelde partij naar objectieve maatstaven geestelijk letsel bestaat.
Gelet op het vorenstaande, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, te weten de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de jeugdige leeftijd van de kwetsbare aangever ten tijde van de feiten en de langdurige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, acht het hof de toewijzing van een immateriële schadevergoeding van een bedrag van € 15.000,00 billijk en zal de gevorderde schadevergoeding aldus tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2012, zijnde de dag waarop de schade wordt geacht te zijn geleden.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een nadere behandeling ter terechtzitting vergen en daarmee tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
C. Wettelijke rente
Materiële schade
De aanvangsdatum van de wettelijke rente over de materiele schade moet naar het oordeel van het hof worden bepaald op 13 mei 2022, zijnde de datum waarop de vordering van de benadeelde partij is ingesteld, op welke datum de schade wordt geacht te zijn geleden.
Immateriële schade
Het hof zal de aanvangsdatum van de wettelijke rente met betrekking tot de immateriële schade vanwege de pluraliteit aan gedragingen die in een zekere periode tot de schade hebben geleid bepalen op het midden van die bewezenverklaarde periode. Naar het oordeel van het hof staat immers voldoende vast dat de immateriële schade in de gehele periode is ontstaan, waardoor de redelijkheid en billijkheid noopt tot een bepaling van de aanvangsdatum op het midden van de bewezenverklaarde periode. De totale bewezenverklaarde periode heeft gelopen van 1 mei 2010 tot en met 31 december 2013 en bedraagt aldus 44 maanden. De aanvangsdatum van de wettelijke rente zal daarmee worden bepaald op 22 maanden na 1 mei 2010 en aldus op 1 maart 2012.
D. Proceskosten
De advocaat van de benadeelde partij heeft gevorderd dat het hof de door de rechtbank genomen beslissing op de proceskosten zal overnemen en voor de behandeling in hoger beroep het liquidatietarief zal toepassen, maal een aantal van 5 punten. De vordering komt derhalve neer op (liquidatietarief in hoger beroep ad € 2.213 x 5 =) € 11.065 voor de behandeling in hoger beroep en € 7.798 voor de behandeling in eerste aanleg en aldus in totaal € 18.863 aan proceskosten.
Met betrekking tot de proceskosten overweegt het hof als volgt. Het hof stelt bij de begroting van de proceskosten voorop dat hij, zoals gebruikelijk, het liquidatietarief rechtbank en hoven tot uitgangspunt zal nemen. In hetgeen de benadeelde partij op dit punt heeft aangevoerd, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ziet het hof geen grond om de proceskosten op een andere wijze te begroten.
Verder komen naar het oordeel van het hof in dit verband enkel werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking die betrekking hebben op de vordering benadeelde partij en niet tevens werkzaamheden die betrekking hebben op het verlenen van andersoortige bijstand aan het slachtoffer. Het hof ziet voorts geen grond om separaat een vergoeding toe te kennen voor voorbereidende werkzaamheden. De vergoeding van dergelijke werkzaamheden kan worden geacht te zijn begrepen in de vergoeding van de daarop volgende proceshandeling.
Indien bij een proceshandeling naar het oordeel van het hof sprake is van een duidelijk bovengemiddeld omvangrijke tijdsbesteding zal het hof het aantal punten hiervoor verdubbelen. Voor de toekenning van een (nog) hogere vergoeding ziet het hof onvoldoende grond.
Met inachtneming van het vorenstaande begroot het hof de proceskosten van de benadeelde
partij als volgt.
Eerste aanleg:
- 2 punten voor het indienen van het voegingsformulier;
- 1 punt voor het bijwonen van de regiezitting en
- 2 punten voor het bijwonen van de inhoudelijke behandeling.
De waarde per punt bedraagt ingevolge het liquidatietarief € 1.114 (gebaseerd op zaken met een geldswaarde van € 40.000 tot € 98.000, tarief vóór 1 februari 2024).
Hoger beroep:
- 0,5 punt voor het indienen van het handhavingsformulier of daarmee gelijk te stellen bericht en
- 2 punten voor het bijwonen van de inhoudelijke behandeling.
De waarde per punt bedraagt ingevolge het liquidatietarief € 2.213 (gebaseerd op zaken met een geldswaarde van € 40.000 tot € 98.000, tarief vanaf 1 februari 2024).
De proceskosten van de benadeelde partij in eerste aanleg en in hoger beroep bedragen daarmee respectievelijk € 5.570 en € 5.532,50, zijnde in totaal € 11.102,50. De verdachte zal hierin als de geheel of grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 36.990,01. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2012 over een bedrag van € 15.000,00 en vanaf 13 mei 2022 over een bedrag van € 21.990,01 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 246 en 249 Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf,
groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben - in welke vorm dan ook, ook niet via derden - met de in deze strafzaak genoemde en aan verdachte bekende, bij een algeheel contactverbod belang hebbende, [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] , een en ander met dien verstande dat onder dit contactverbod niet vallen, contacten van of door tussenkomst van de raadsman van de verdachte met genoemde persoon;
  • gedurende de volledige proeftijd het hem verboden is zich te bevinden in de straat waar [slachtoffer] woonachtig is, te weten [woonplaats] ;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
gelast de
teruggaveaan [slachtoffer] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een telefoon van het merk Apple, type A1387, kleur zwart met Imeinummer [IMEI-nummer 1] (beslagnummer 2075937);
- een telefoon van het merk Apple, type A1387, kleur zwart met Imeinummer [IMEI-nummer 2] (beslagnummer 2075936);

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 36.990,01 (zesendertigduizend negenhonderdnegentig euro en één cent) bestaande uit € 21.990,01 (eenentwintigduizend negenhonderdnegentig euro en één cent) materiële schade en
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over de materiële schade ad € 21.990,01 vanaf 13 mei 2022 en over de immateriële schade ad € 15.000,00 vanaf 1 maart 2012, beide tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 11.102,50(elfduizend honderdtwee euro en vijftig cent).
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 36.990,01 (zesendertigduizend negenhonderdnegentig euro en één cent), bestaande uit € 21.990,01 (eenentwintigduizend negenhonderdnegentig euro en één cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over de materiële schade ad € 21.990,01 vanaf 13 mei 2022 en over de immateriële schade ad € 15.000,00 vanaf 1 maart 2012, beide tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 219 (tweehonderdnegentien) dagen;
bepaalt dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. A. Muller en mr. T. van de Woestijne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker, griffier,
en op 29 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De voorzitter, mr. M.L.P. van Cruchten, is buiten staat dit arrest te ondertekenen.