ECLI:NL:GHSHE:2025:2203

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
23/1669
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2019 met betrekking tot verlies uit verkoop chalet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 van belanghebbende. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.427, waarbij ook belastingrente in rekening was gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde deze bij uitspraak op bezwaar. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat hij een verlies van € 19.500 uit de verkoop van een chalet in 2018 in aftrek wilde brengen op de aanslag van 2019.

Tijdens de zitting op 25 juni 2025 was niemand verschenen, maar belanghebbende was op de juiste wijze uitgenodigd. Het hof oordeelde dat het hoger beroep ontvankelijk was, maar ongegrond. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het verlies uit de verkoop van het chalet niet in aftrek kon worden gebracht op de aanslag IB/PVV 2019, omdat belanghebbende niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen de aanslag van 2018. Het hof concludeerde dat de aanslag van 2019 correct was vastgesteld en dat er geen termen waren om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1669
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 oktober 2023, nummer BRE 22/2503, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.427 waarbij gelijktijdig een bedrag van € 292 aan belastingrente in rekening is gebracht (de belastingrentebeschikking). Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bedraagt in 2019 nihil.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 genoemde aanslag en belastingrentebeschikking. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft ervan afgezien een verweerschrift in te dienen.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2025 in ‘s-Hertogenbosch. Niemand is verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 februari 2025 aan het adres [adres] [postcode] [woonplaats] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier op de website van PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 28 februari 2025 bezorgd na plaatsing van een handtekening. De inspecteur is bij bericht, verzonden via Mijn Rechtspraak op 27 februari 2025 onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Tegelijk met de verzending van het bericht is een kennisgeving verzonden naar het door de Inspecteur opgegeven e-mailadres.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende heeft op 9 april 2018 een roerend chalet op een vakantiepark gekocht. Het chalet is niet aangekocht voor eigen gebruik maar met de intentie om een gezin onderdak te geven. Belanghebbende heeft hiervoor een (geringe) vergoeding ontvangen van de bewoners van het chalet.
2.2.
Door omstandigheden heeft belanghebbende het chalet op 28 december 2018 verkocht. Deze transactie heeft geleid tot een vermogensverlies van € 19.500.
2.3.
Belanghebbende heeft de verkoopprijs van het chalet in 2019 ontvangen.
2.4.
Belanghebbende heeft het verlies in de aangifte IB/PVV 2019 in aftrek willen brengen. Hij heeft het vermeld als restant persoonsgebonden aftrek over voorgaande jaren omdat hij bij het opmaken van de aangifte dit verlies niet bij een specifieke vraag kon aangeven.
2.5.
De inspecteur heeft belanghebbende op 7 mei 2021 een brief gestuurd met de mededeling dat het in aftrek gebrachte restant persoonsgebonden aftrek niet op de aanslag IB/PVV 2018 staat en niet in 2019 in aftrek kan worden gebracht. De inspecteur heeft belanghebbende verzocht de aangifte aan te passen of anders een verklaring te geven voor de gevraagde aftrek. Belanghebbende heeft naar aanleiding van de brief geen actie ondernomen.
2.6.
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 9 november 2021 een voornemen gestuurd tot afwijken van de aangifte. De inspecteur heeft aangekondigd het restant persoonsgebonden aftrek niet te zullen accepteren. Belanghebbende heeft bij brief van 14 november 2021 geantwoord dat hij niet akkoord gaat met de afwijking.
2.7.
De inspecteur is bij het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV 2019 van de aangifte afgeweken. Hij heeft het aangegeven restant persoonsgebonden aftrek niet geaccepteerd en het inkomen uit werk en woning (box 1) gecorrigeerd met € 19.500.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of het verlies ter zake van de verkoop van het chalet alsnog in het jaar 2018 in aftrek kan komen. Naar het hof begrijpt, is niet langer in geschil dat het verlies niet in het jaar 2019 in aftrek kan komen, zoals de rechtbank heeft geoordeeld.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vaststelling van de aanslag conform de ingediende aangifte.
3.3.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.0.
Zoals volgt uit de onder 1.5 vermelde stukken is de uitnodiging op 28 februari 2025 aan belanghebbende uitgereikt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Tegelijk met de via het webportaal naar de inspecteur verzonden uitnodiging is een e-mail gestuurd naar het door de inspecteur opgegeven adres. Op grond hiervan is ook de inspecteur op de juiste wijze uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Ten aanzien van het geschil
4.1.
De inspecteur heeft in een bericht aan het hof laten weten in hoger beroep geen verweer te willen voeren, maar zich wel op het standpunt gesteld dat het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het hoger beroep niet zou zijn gemotiveerd. Het hof verwerpt dit standpunt. De motivering is weliswaar summier, maar belanghebbende heeft duidelijk aangegeven dat hij een antwoord wil op de vraag of het verlies in het jaar 2018 in aftrek kan komen. Dat belanghebbende met het antwoord niets bereikt, zoals het hof hierna zal toelichten, maakt niet dat het hoger beroep niet is gemotiveerd. Een onjuiste of ontoereikende motivering maakt een (hoger) beroep niet niet-ontvankelijk, maar ongegrond.
4.2.
Belanghebbende trekt uit de uitspraak de juiste conclusie dat aftrek in het jaar 2019 niet mogelijk is. Hij verzoekt in hoger beroep om het verlies in 2018 in aanmerking te mogen nemen. Het hof overweegt voor de duidelijkheid en wellicht ten overvloede, dat het de beslissing van de rechtbank en de motivering waarop deze berust, overneemt.
4.3.
Het hof kan niet aan het verzoek van belanghebbende tegemoetkomen, omdat het hoger beroep ziet op de aanslag IB/PVV over het jaar 2019. Tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2018 heeft belanghebbende niet tijdig bezwaar, beroep en hoger beroep ingediend. Het hof kan daarom in deze procedure geen oordeel geven over de aanslag IB/PVV over het jaar 2018.
4.4.
Het hof voegt hieraan toe dat een tijdig bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2018 belanghebbende niet het door hem gewenste resultaat had opgeleverd. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, wordt het chalet niet aangemerkt als een eigen woning maar als een bezitting die in box 3 (inkomen uit sparen en beleggen) thuishoort. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende in 2018 geen inkomsten heeft aangegeven in box 3. Het belastbare inkomen in box 3 kan niet lager zijn dan nihil, zodat een negatief inkomen in box 3 niet tot een teruggaaf kan leiden van de belasting die belanghebbende is verschuldigd over het inkomen uit box 1 (inkomen uit werk en woning).
4.5.
Ook is geen sprake van een verlies uit een investering in durfkapitaal. Deze regeling is in 2011 afgeschaft voor nieuwe gevallen. Tot 1 januari 2019 konden oude gevallen die tijdig waren geregistreerd voor deze regeling, nog van deze regeling gebruikmaken. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een oud geval is. Bovendien zijn de aan- en verkoop van een chalet op een vakantiepark niet aan te merken als een investering in durfkapitaal zoals beschreven in deze regeling.
Tussenconclusie
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van de proceskosten en het griffierecht
4.7.
Het hof acht geen termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten dan wel teruggave van het betaalde griffierecht te gelasten.

5.Beslissing

Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond; en
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door Chr.Th.P.M. Zandhuis, voorzitter, A. van Dongen en E.P.A. Brakeboer, in tegenwoordigheid van X. Evers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
X. Evers Chr.Th.P.M. Zandhuis
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.