[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [plaats] .
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘poging tot moord’ (feit 1) en ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III’ (feit 2), de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank het onder de verdachte inbeslaggenomen horloge onttrokken aan het verkeer verklaard. Ten slotte heeft de rechtbank beslist op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] en ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Beslag
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk afstand gedaan van de onder hem inbeslaggenomen horloge. Gelet daarop zal het hof geen beslissing nemen op het beslag.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 primair impliciet tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord en het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat het gevorderde in hoger beroep kan worden toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de raadsman primair bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair is verweer gevoerd ten aanzien van diverse posten van de vordering.
Het bestreden vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.hij en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 12 juni 2022 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [benadeelde] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, een (vuur)wapen op (het lichaam van) die [benadeelde] heeft/hebben gericht en een kogel op (het lichaam van) die [benadeelde] heeft/hebben afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 12 juni 2022 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semiautomatisch pistool, merk Glock, type 17 Gen 4, kaliber 9 x 19 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van de onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte, samen met anderen en met voorbedachten rade heeft gehandeld en aldus dat de onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord wettig en overtuigend kan worden bewezen. De advocaat-generaal verwijst daarbij naar de camerabeelden waarop volgens de advocaat-generaal is te zien dat de verdachte rustig aan kwam lopen op het terras van [horecagelegenheid] , dat er een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en aangever [benadeelde] , dat de verdachte ging zitten en vrijwel direct met een vuurwapen onder tafel richting [benadeelde] schoot, waarna de verdachte rustig is weggelopen.
De raadsman heeft bepleit dat er geen sprake is van voorbedachten rade. Volgens de raadsman is het niet uit te sluiten dat het de bedoeling van de verdachte is geweest om stoer te doen met het vuurwapen of daarmee te dreigen. Er is niet direct geschoten en er is slechts eenmaal geschoten onder een tafel waarbij enkel de benen geraakt kunnen worden. Als de verdachte zich had voorgenomen om [benadeelde] te doden, dan had het voor de hand gelegen om vaker en/of in de richting van het bovenlichaam en/of het hoofd te schieten, hetgeen niet is gebeurd. Er is aldus geen sprake geweest van kalm beraad. Het pistool is per ongeluk afgegaan. Ook zijn er meerdere contra-indicaties; er was immers geen conflict tussen de verdachte en [benadeelde] en er was dus ook geen motief.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en de uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid van beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Het hof is, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is waaruit zou blijken dat de verdachte samen met anderen en met voorbedachten rade met een vuurwapen op [benadeelde] heeft geschoten. Zoals het hof hierna zal overwegen, is voldoende komen vast te staan dat de verdachte op 12 juni 2022 met zijn broer [betrokkene 1] naar [horecagelegenheid] is gegaan, dat hij een doorgeladen semiautomatisch vuurwapen met vijftien patronen in zijn jaszak heeft meegenomen, dat hij en [betrokkene 1] bij [horecagelegenheid] [betrokkene 2] ontmoetten, dat de verdachte vervolgens samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] naar [benadeelde] is gelopen, de verdachte aan een tafel tegenover [benadeelde] is gaan zitten en hij daarna binnen vijf seconden met zijn vuurwapen onder de tafel een schot heeft gelost op het lichaam van [benadeelde] . Uit het procesdossier is voor het hof echter onvoldoende komen vast te staan wat de reden voor het schieten op [benadeelde] is geweest. Uit het procesdossier is evenmin komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en beide anderen. De verdachte, noch [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , hebben gesproken over een conflict met [benadeelde] , dan wel dat er op [benadeelde] zou moeten worden geschoten. Ook in de aangetroffen chatberichten wordt daar niet over gesproken. [benadeelde] zelf heeft evenmin een verklaring kunnen geven voor de omstandigheid dat er op hem is geschoten. Het enkele feit dat de verdachte een doorgeladen vuurwapen heeft meegenomen en in een korte tijd na het arriveren bij [horecagelegenheid] op [benadeelde] heeft geschoten, is onvoldoende voor het aannemen van voorbedachten rade. Voor het hof is aldus, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, niet komen vast te staan dat de verdachte zich vooraf heeft beraden over het te nemen besluit om met een vuurwapen op [benadeelde] te schieten.
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van de onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 12 juni 2022 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een vuurwapen op het lichaam van die [benadeelde] heeft gericht en een kogel op het lichaam van die [benadeelde] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op 12 juni 2022 te Tilburg een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semiautomatisch pistool, merk Glock, type 17 Gen 4, kaliber 9 x 19 mm, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche Hart van Brabant, dossiernummer 2022150991-2022257527-ZB4R022049 ( [onderzoek] ), op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent, gesloten d.d. 26 november 2022, bevattende een verzameling van op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen en met doorgenummerde dossierpagina’s 1-355.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 12 juni 2022, pagina’s 135-137, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde] :
Ik wil aangifte doen. Op 12 juni 2022, omstreeks 00.00 uur, was ik bij [horecagelegenheid] , gelegen aan de [plaats 2] in Tilburg. Ik wilde samen met mijn vrienden aan een andere tafel gaan zitten. Toen ik daar zat zag ik op een gegeven moment dat iemand vanaf buiten richting mij liep en tegenover mij aan tafel ging zitten. Gelijk daarna werd ik beschoten. Ik voelde dat de kogel in mijn rechterbeen ging. Later in het ziekenhuis hoorde ik van de arts dat de kogel tegen mijn bekkenschaal aan zit. De schutter heb ik een keer gezien maar ken ik verder niet.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2022, pagina’s 209-210, voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant 2] :
Op 12 juni 2022, omstreeks 00.30 uur, hoorden wij een melding van een zojuist gepleegde schietpartij aan de [plaats 2] in Tilburg. Het slachtoffer van de schietpartij lag in de ambulance en werd naar de spoedeisende hulp aan het [ziekenhuis] in Tilburg gebracht. Het paspoort bleek van het slachtoffer: [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] . Slachtoffer [benadeelde] werd door medisch personeel onderzocht in het ziekenhuis. Ik zag dat hij in zijn rechterbovenbeen een schotwond had. Door het medische personeel werd hardop verteld dat er geen uitschot was. Ik hoorde dat zij zeiden: “De kogel is alleen door de bovenbeenspieren gegaan en heeft geen slagader geraakt. Hij heeft veel geluk gehad, omdat de kogel net voor de buik is gestopt”. Medisch personeel vertelde dat het slachtoffer niet werd geopereerd omdat het te risicovol was om de kogel uit het been te halen. Hij werd wel verplaatst naar de intensive care.
3.
Het geschrift van het Nederlands Forensisch Instituut, zijnde het Forensisch-medisch onderzoek betreffende de heer [benadeelde] , geboren [geboortedatum] , d.d. 1 oktober 2024, opgemaakt door [deskundige 1] , forensisch arts KNMG, afzonderlijk opgemaakt, voor zover inhoudende:
Er vindt onderzoek plaats naar de aard en gevaarzetting van het letsel dat op 12 juni 2022 in het [ziekenhuis] is vastgesteld bij de heer [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] . Hiertoe waren een medisch dossier en radiologische beeldonderzoeken beschikbaar.
Uitwendig waarneembaar letsel:
Er was een wond aan de binnenzijde van het rechter bovenbeen.
Inwendig letsel, waargenomen op radiologische onderzoeken van de buik:
- Aansluitend aan de wond in het bovenbeen, was er een wondtraject met bloeduitstortingen en luchtbellen door het onderhuidse vet aan de voorzijde van het bovenbeen, vervolgens door de quadricepsspier middenwaarts en hoofdwaarts.
- Er was bloeduitstorting achter de buikholte rond de grote beenslagader en -ader, bovenwaarts uitbreidend tot aan de splitsing van de lichaamsslagader (aorta) en de onderste holle ader.
- Er was bloeduitstorting in de rechter m. iliopsoas, rechter obturatorspier en het kleine bekken, met verplaatsing van de urineblaas naar links.
- Er was een indeukingsbreuk aan de voorzijde van het rechter darmbeen met losliggende botfragmenten en metaalfragmenten ter plaatse.
- In de rechter iliopsoasspier was een projectiel gelegen, bij het rechter darmbeen (circa 2 cm buitenwaarts van het SI-gewricht).
Bij een schotverwonding waarbij de huid en weke delen worden doorboord, ontstaat een risico van wondinfectie, aangezien een projectiel een lichaamsvreemd voorwerp is en zich aan het oppervlak van het projectiel micro-organismen (bacteriën, etc.) en andere verontreinigingen kunnen bevinden. Omdat in de onderhavige casus ook het rechter darmbeen beschadigd was, had ontsteking van het bot kunnen ontstaan (‘osteomyelitis’).
In de onderhavige casus was er sprake van een forse zwelling van het rechter bovenbeen en/of de lies door bloeduitstorting. Hierdoor kan ernstige vernauwing c.q. afsluiting van de grote bloedvaten van het been ontstaan met dientengevolge een gebrek aan zuurstof en voedingsstoffen in het been onder het niveau van de afsluiting. Ook kunnen spieren door bloeduitstorting ingeklemd raken binnen de spieromhulling (‘spierfascie’), met dientengevolge bedreiging/afsterving (‘necrose’) van de spier en de omgeving (‘compartimentsyndroom’).
Het schotkanaal verliep vanuit de binnenzijde van het rechter bovenbeen, hoofdwaarts verlopend tot in een spier achter de buikholte, waarbij het projectiel o.a. tegen het rechter darmbeen is gebotst, waarbij zowel het darmbeen als het projectiel beschadigd zijn geraakt. Bij betreffende schotrichting bestond een groot risico op perforatie van grote bloedvaten die in de lies en achter de buikholte zijn gelegen, perforatie van de buikholte en buikorganen, alsook perforatie van de borstholte en borstorganen. Perforaties van grote bloedvaten in de lies (liesslagader en/of -ader), in de buikholte en achter de buikholte (lichaamsslagader (aorta) en onderste holle ader) kunnen resulteren in omvangrijk bloedverlies in korte tijd, met een groot risico op een fataal verloop. Het betreft een acute complicatie, waarbij de tijd waarbinnen adequaat medisch handelen kan worden toegepast een grote rol speelt.
Er was aldus sprake van potentieel dodelijk letsel. Door wondinfectie, osteomyelitis en/of doorbloedingsstoornissen van het rechter been hadden ernstige c.q. fatale complicaties kunnen ontstaan.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2022, pagina’s 284-289, voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant 3] :
Naar aanleiding van het schietincident op 12 juni 2022, omstreeks 00.20 uur, bij [horecagelegenheid] in Tilburg, werden de camerabeelden van [horecagelegenheid] veilig gesteld. Door mij werden de volgende bijzonderheden waargenomen.
Op 00:05:21 van de beelden zag ik dat [betrokkene 1] en [verdachte] richting de ingang van [horecagelegenheid] liepen, welke gelegen is, vanuit de camera positie, aan de rechterzijde. Op 00:05:24 van de beelden zag ik dat NNM03
(het hof begrijpt telkens: [betrokkene 2] )van onderen het beeld in liep en richting [betrokkene 1] en [verdachte] liep. Op 00:05:39 van de beelden zag ik dat het slachtoffer [benadeelde] rechtsonder in beeld verscheen. Ik zag dat [benadeelde] richting de tafel liep. Op 00:05:40 van de beelden zag ik dat NNM03 met zijn hoofd een klein knikje omhoog maakte de richting in van [benadeelde] en dat [betrokkene 1] en [verdachte] in de richting van [benadeelde] liepen. Ik zag dat [verdachte] [benadeelde] wilde begroeten door middel van een boks, maar dat deze niet werd beantwoord door [benadeelde] .
Op 00:05:51 van de beelden zag ik dat [verdachte] tegenover [benadeelde] zat en dat hij met zijn rechterhand zijn rechter jaszak met een glijdende beweging van boven naar beneden opendeed en zijn hand richting de ingang van de rechterjaszak ging. Op 00:05:56 van de beelden zag ik dat er een mondingsvuur onder de tafel aan de zijde waar het slachtoffer zat kwam. Op 00:05:57 van de beelden zag ik NNM03 wegliep van de tafel, de richting in liep van de openbare weg en zichzelf vervolgens omdraaide. Hierna pakte NNM03 met zijn rechterhand de linkerschouder van [verdachte] vast. Ik zag dat [verdachte] met zijn linkerarm NNM03 om zijn middel vastpakte. Ondertussen zag ik dat [benadeelde] met zijn bovenlichaam heen en weer ging en dat hij zijn handen richting zijn benen had. Op 00:05:59 van de beelden zag ik dat NNM03 de richting in keek van het slachtoffer. Ik zag dat [benadeelde] ineenkromp en naar rechts gebogen zat en zijn handen onder de tafel had op hoogte van zijn benen.
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 23 augustus 2023, voor zover inhoudende de verklaring van [verdachte] :
U houdt mij voor dat op de beelden te zien is dat er door mij wordt geschoten en dat [betrokkene 1] ernaast stond met daarnaast [betrokkene 2] . Dat klopt. U houdt mij voor dat ik ben weggerend. Dat klopt. U houdt mij voor dat in de brandgang een Glock 17 is gevonden en dat mijn DNA op het pistool is aangetroffen. U vraagt mij of het kan kloppen dat ik die avond van het tenlastegelegde een pistool bij mij had. Ik had een vuurwapen op zak. Ik haalde het wapen uit mijn jaszak.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2022, pagina 228, voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant 4] :
Ik ben naar de brandgang gegaan waar het vuurwapen eerder door mijn diensthond was aangetroffen. Ik zag dat het vuurwapen op de grond lag tussen het onkruid. Ik heb vervolgens via de DNA veilig stel wijze, middels een onderzoekslaken een werkplek ingericht om het vuurwapen veilig te stellen. Ik pakte het vuurwapen in mijn hand en haalde vervolgens de slede naar achteren. Ik zag dat er een patroon uit de kamer viel op het onderzoekslaken. Vervolgens heb ik de houder uit het vuurwapen gehaald en op het onderzoekslaken gelegd. Ik zag dat er ongeveer 14 patronen in de houder zaten.
7.
Het geschrift, zijnde het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 25 augustus 2022, zaaknummer 2022.07.22.173, pagina’s 351-355, opgemaakt door [deskundige 2] , voor zover inhoudende:
SIN: AAPL9833NL#01
Omschrijving bemonstering: ruwe delen van vuurwapen.
DNA kan afkomstig zijn van: minimaal één persoon: [verdachte] .
Bewijskracht: meer dan 1 miljard.
8.
Het afzonderlijk opgenomen proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2022, proces-verbaalnummer 2022150991-KP, voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant 5] :
Beschrijving pistool PL2000-2022150991-2470726.
Soort: pistool.
Merk: Glock.
Type: 17 Gen 4.
Kaliber: 9 x 19 mm.
Capaciteit: 17 patronen.
Wapennummer: onleesbaar gemaakt.
Werking: semiautomatisch.
Juridische beschrijving pistool
Het inbeslaggenomen pistool is een voorwerp dat bestemd en geschikt is om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 2, lid l, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. Het vuurwapen valt niet onder de categorie II, sub 2, 3 of 6 van de Wet Wapens en Munitie.
De raadsman heeft vrijspraak van de onder feit 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat er geen sprake is geweest van opzet op de dood van [benadeelde] , ook niet in voorwaardelijke zin. De verdachte wilde stoer doen en het vuurwapen enkel aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] laten zien. Het vuurwapen is daarbij per ongeluk afgegaan. In het hypothetische geval dat de verdachte wel bewust (gericht of ongericht) zou hebben geschoten, dan ontbreekt opzet op de dood van [benadeelde] eveneens, nu onder de tafel slechts éénmaal is geschoten en daarbij enkel de benen konden worden geraakt. Bij het schieten op de benen is er geen aanmerkelijke kans op dood, zo blijkt ook uit de Forensisch medische letselrapportage d.d. 10 januari 2025 opgemaakt door [deskundige 3] . Ten slotte droeg [benadeelde] een heuptas, waardoor de vitale delen van het lichaam eveneens niet konden worden geraakt, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – waaronder in het bijzonder de beschrijving van de camerabeelden – vast dat de verdachte en zijn broer [betrokkene 1] richting [horecagelegenheid] aan de [plaats 2] in Tilburg zijn gegaan en daar arriveerden op 12 juni 2022 rond 00.15 en 00.30 uur. De verdachte had een doorgeladen semiautomatisch vuurwapen met daarin vijftien patronen in zijn jaszak meegenomen. De verdachte en [betrokkene 1] ontmoetten bij [horecagelegenheid] [betrokkene 2] . De verdachte, zijn broer en [betrokkene 2] stonden bij de ingang van het terras en liepen vervolgens in de richting van [benadeelde] , die zich bevond op het terras van [horecagelegenheid] . De verdachte nam plaats aan een tafel waar zojuist ook [benadeelde] plaatsnam en waarbij zij op korte afstand tegenover elkaar zaten. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] stonden naast de tafel. Zodra de verdachte ging zitten, opende hij zijn rechterjaszak, pakte hij hieruit het vuurwapen en bracht dit wapen onmiddellijk onder de tafel waaraan hij en [benadeelde] zaten. Direct hierop is een schot afgegaan, waarna [benadeelde] met zijn handen naar zijn benen greep en ineenkromp. Het schot is gelost binnen vijf seconden nadat de verdachte en [benadeelde] hadden plaatsgenomen aan de tafel.
Door het schieten van de verdachte is aan [benadeelde] letsel toegebracht, bestaande uit een wond in het rechterbovenbeen en een breuk in het bekken. De kogel is door de rechterbovenbeenspier gegaan en is net voor de buik gestopt.
De verdachte heeft verklaard dat hij enkel het vuurwapen heeft willen laten zien aan zijn broer [betrokkene 1] en diens vriend [betrokkene 2] om ‘stoer’ te doen en dat het vuurwapen daarbij per ongeluk is afgegaan.
Het hof acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. De verdachte bevond zich in een horecagelegenheid, waar veel mensen in de directe omgeving aanwezig waren en waar camera’s hangen. Bovendien zat [benadeelde] aan de tafel en de verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde] niet kende. Het is niet aannemelijk dat de verdachte in het bijzijn van een voor hem onbekend persoon, in een druk café het vuurwapen zou willen tonen, terwijl hij naar eigen zeggen wist dat het voorhanden hebben hiervan strafbaar is.
De verdachte heeft niet willen zeggen hoe hij aan het wapen kwam of waarom hij een wapen had aangeschaft of hoe hij aan het geld kwam voor het wapen. Uit onderzoek van de telefoon van de verdachte blijkt dat hij op 5 juni 2022 heeft gezocht naar een wapen kaliber 9mm (pagina 261 dossier). De verdachte heeft niet kunnen uitleggen hoe het nu zo gekomen is dat het wapen per ongeluk zou zijn afgegaan. Hij zou niet geweten hebben dat het doorgeladen was. Hij verklaarde ter zitting in eerste aanleg wisselend over de vraag of hij een vinger om de trekker had gedaan of niet.
Nadat [benadeelde] geraakt was heeft de verdachte het wapen weer in zijn jaszak opgeborgen en zijn de verdachte en zijn broer het café uitgelopen en buiten gekomen renden zij weg. Indien het schieten per ongeluk zou zijn gebeurd had het voor de hand gelegen dat de verdachte geschrokken zou zijn of verbaasd zou hebben gereageerd en zich vervolgens om het slachtoffer bekommerd zou hebben. Niets van dat alles is op de beelden te zien.
Het alternatief scenario van de verdediging, inhoudende dat de verdachte enkel het vuurwapen heeft willen laten zien aan zijn broer [betrokkene 1] en diens vriend [betrokkene 2] om ‘stoer’ te doen en het vuurwapen daarbij per ongeluk is afgegaan, schuift het hof als niet aannemelijk terzijde. Het hof leidt hier uit af dat de verdachte met een vuurwapen onder tafel heeft geschoten in de richting van het onderlichaam van [benadeelde] .
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde] . Uit het procesdossier is het hof niet gebleken dat de verdachte vol opzet had op het doden van [benadeelde] . In dat kader zal het hof beoordelen of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Bij de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat zij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Het hof overweegt daartoe dat de verdachte een semiautomatisch vuurwapen heeft gepakt uit zijn jaszak en daarmee onder tafel heeft geschoten op een zich op zeer korte afstand, tegenover hem aan de tafel zittende persoon, terwijl hij niet kon zien waar hij precies op schoot. Het is een feit van algemene bekendheid dat de bovenbenen (slag)aderen bevatten en er zich in de onderbuik meerdere vitale organen bevinden. Wanneer deze door een kogel worden geraakt, kan dit binnen een zeer kort tijdsbestek de dood tot gevolg hebben. Het handelen van de verdachte, te weten het op korte afstand onder tafel schieten met een vuurwapen op het onderlichaam van [benadeelde] , levert naar het oordeel van het hof dan ook een aanmerkelijke kans op de dood op. De omstandigheid dat [benadeelde] een heuptasje droeg, maakt dit niet anders, evenmin als het door de verdediging ingebrachte rapport van de [deskundige 3] dat immers enkel betrekking heeft op de kans op mortaliteit in geval van schieten op een been. De verdachte heeft met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van [benadeelde] aanvaard en had aldus voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde] .
Het hof zal de verdachte evenwel vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen, omdat de daarvoor vereiste nauwe en bewuste samenwerking met [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is komen vast te staan. Uit de camerabeelden is immers enkel gebleken dat deze personen dichtbij de tafel stonden waaraan de verdachte en [benadeelde] zaten. Dat zij wetenschap hadden van de omstandigheid dat de verdachte op [benadeelde] zou schieten en dat zij dit wilden afschermen, is uit het procesdossier onvoldoende gebleken, noch kan daaruit een nauwe en bewuste samenwerking worden afgeleid. Ook de telefonische contacten en chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bieden daarvoor geen aanknopingspunten.
Het hof verwerpt aldus het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging ten aanzien van het onder feit 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde in al zijn onderdelen. Resumerend acht het hof op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde (poging tot doodslag) alsmede het onder feit 2 tenlastegelegde (voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie) heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd: