ECLI:NL:GHSHE:2025:199

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
20-000094-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanvulling en verbetering van de gronden voor bewijsvoering in brandstichtingszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2000, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk brand stichten, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De politierechter had een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een gebiedsverbod voor 3 jaar. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de bewijsvoering heeft aangevuld en verbeterd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen banden heeft geladen in een bestelbus, die vervolgens in brand zijn gestoken. De betrokkenheid van de verdachte is bewezen verklaard, en het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar met een aangepaste straf. De opgelegde straf bestaat uit een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 117 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Tevens is een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van 3 jaren, met vervangende hechtenis voor het geval de maatregel niet wordt nageleefd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000094-24
Uitspraak : 29 januari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 januari 2024, parketnummer 02-000669-24 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-304415-22, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezen verklaard, dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is’ (feit 1 primair), de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest. De politierechter heeft daarnaast de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, inhoudende een gebiedsverbod in de periode van 1 december tot en met 2 januari in een bepaald gebied in [dorp] voor de duur van 3 jaar waarbij de vervangende hechtenis 2 weken bedraagt. De politierechter heeft de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard. Daarnaast is de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 26 januari 2023 in de zaak onder parketnummer 02-304415-22 voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis toegewezen. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is toegewezen tot een bedrag van € 674,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.624,00, aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 674,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaard. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel tot het toegewezen bedrag opgelegd. Ten slotte is de verdachte veroordeeld in de proceskosten, tot aan de datum van het vonnis begroot op nihil.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Derhalve is de vordering tot schadevergoeding slechts aan het oordeel van het hof onderworpen, voor zover deze door de politierechter is toegewezen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
Door en namens verdachte is primair vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft het meer subsidiair tenlastegelegde. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden voor wat betreft de bewijsvoering en met uitzondering van de opgelegde sanctie, doch met inbegrip van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het hof is voorts van oordeel dat de toepasselijke wettelijke voorschriften in hoger beroep aanvulling behoeven, in die zin dat artikel 38w Sr van toepassing is.
Bewijsvoering
Bewijsmiddelen
Het hof bezigt, anders dan de politierechter, eveneens het volgende bewijsmiddel tot het bewijs van het primair bewezenverklaarde:
-
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 december 2023 (pg. 61 t/m 62), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
(pg. 61)
Op 28 december 2023 was ik, verbalisant [verbalisant 1] (MW409438) in dienst bij de afdeling veelvoorkomende criminaliteit van politieteam Dongemond. Ik was belast met het uitkijken van beelden van een brandstichting in Veen die heeft plaatsgevonden tijdens de nacht van 27 op 28 december 2023.
Op de kruising van de [locatie 1] , met de [locatie 2] en de [locatie 3] is door de [benadeelde] een camera geplaatst. Ik ben gestart met het bekijken van de beelden vanaf 27 december 2023 om 23.35 uur.
Op 27 december 2023 omstreeks 23.36 uur zie ik een witte bestelbus de
kruising oprijden vanaf de [locatie 2] . Ik zie dat dit een witte Mercedes-Benz Sprinter betreft. Ik zie dat deze bestelbus twee achterdeuren heeft en aan de zijkanten zwarte stootstrips heeft en zilveren stootbalken. Ik zie dat op de zwarte stootstrips aan de bestuurderszijde driemaal een oranje reflector heeft. Ik zie dat het voertuig midden op de kruising stopt. Ik zie dat het voertuig een soortgelijk voertuig is als op de foto's van de bus van verdachte [betrokkene 3] die in deze zaak is aangehouden. Ik zie dat een persoon vanuit de [locatie 3] richting de bestelbus komt gelopen. Ik zie dat deze persoon naar de achterzijde van de bus rent.
Vervolgens zie ik dat er een persoon aan de bestuurderszijde van de bus uitstapt en dat deze naar de achterzijde loopt. Ik zie dat deze persoon aan het volgende signalement, voldoet.
Persoon 1
- Lang;
- Donkere jas of trui met capuchon;
- Lichtkleurige broek;
- Lichtkleurige sneakers.
Ik zie dat er ook vanaf de bijrijderszijde iemand naar de achterkant van de bus
loopt. Ik zie dat deze persoon aan het volgende signalement voldoet:
Persoon 2
- Lang;
- Lichtkleurige jas of trui met capuchon;
- Lichtkleurige broek;
- Lichtkleurige sneakers.
Ik zie dat de achterportieren van de bus worden geopend en dat er nog een vierde
persoon aan komt lopen aan de achterzijde van de bus. Ik zie dat deze aan het
volgende signalement voldoet:
Persoon 3
(pg. 62)
- Wat kleiner dan persoon 1 en 2;
- Donkerkleurige jas of trui met capuchon;
- Donkerkleurige broek;
- Donkerkleurige sneakers.
Ik zie dat er vervolgens door alle personen uit de achterzijde van de bus
verschillende autobanden met velgen worden gerold.
Ik zie vervolgens dat persoon 2 een zwarte jerrycan vastpakt en de dop eraf
draait. Ik zie dat hij de banden met een vloeistof overgiet. Vervolgens zie ik dat
persoon 3 bukt bij de banden waarna een grote steekvlam ontstaat en de banden in
brand vliegen. Vervolgens zie ik de persoon met de jerrycan wegrennen de [locatie 3] op. Ik zie dat persoon 1 weer in de bus stapt en wegrijdt. Ook zie ik dat persoon 2 nog een band op het vuur gooit. Ik zie dat een vierde persoon weg gaat in de richting van de [locatie 3] .
-
Het bewijsmiddel 3.1.4. zijnde het ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 3] d.d. 29 december 2023 (pg. 120 t/m 125), wordt aangevuld als volgt:
O: In het dorp Veen is het al jarenlang traditie van het in brand steken van
voertuigen, autobanden etc. Dan met name op de kruising [locatie 1] / [locatie 2]
en [locatie 3] .
V: Wat vind jij hiervan?
A: Ik vind het op zich een onschuldige traditie, mits dat de politie zich erbuiten
houdt. Het is gebruikelijk dat er een auto op het kruis in brand wordt gestoken. We staan daar dan met een biertje omheen en om 4 uur gaat iedereen naar huis.
V: Je zegt, ik hou me daar normaal niet mee bezig. Hoe bedoel je dat. Nu wel dan?
A: Ik heb me daar nooit mee bezig gehouden. Maar nu, omdat ze om mijn bus hebben
gevraagd, omdat ze verder niets hadden, om deze te kunnen gebruiken.
V: Waarvoor hadden ze de bus nodig?
A: Ze wilde de banden op het kruis gooien. En wilde mijn bus gebruiken om die banden
te vervoeren, omdat ze niets anders hadden.
V: Welke bus is daarvoor gebruikt?
A: Mercedes Sprinter.
V: Dat is de bus die op jouw naam staat?
A; Ja.
(…)
V: Voor mij even samenvattend. Je hebt je bus beschikbaar gesteld voor het ophalen
van autobanden, die later in brand worden gestoken. Hierbij ben jezelf bij aanwezig
geweest, je hebt meegeholpen met laden. Je was op de hoogte dat de kentekenplaat
is/werd afgeplakt. Je bent voor een tweede keer mee gegaan, om nog een keer banden te halen. Je hebt zelf de banden niet aangestoken?
A: Ja klopt.
V: Toen je de eerste keer op de kruising aan kwam, waar stap je dan uit de bus?
A: Aan de bijrijders kant, daar stap ik ook weer in.
(…)
O: Bij het arrestantencomplex waren je handen zo vies dat er niet direct
vingerafdrukken konden worden afgenomen.
V: Wat zat er op je handen?
A: Van die banden
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde betoogd. Daartoe is -op gronden zoals verwoord in de pleitnota- aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde is aangevoerd dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte de banden in zijn handen heeft gehad. De verklaring van verdachte omtrent de gang van zaken is voldoende aannemelijk geworden, namelijk dat hij vieze handen heeft gekregen van de grond van het akkerland en dat hij is gevallen waardoor hij onder de distels en nattigheid zat. Voorgaande dient te leiden tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde. Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat, mocht het hof ervanuit gaan dat verdachte de banden wel heeft gesjouwd, er geen sprake is geweest van medeplegen van of medeplichtigheid aan brandstichting. Er is geen sprake geweest van een concrete bijdrage aan een strafbaar feit. Het handelen van verdachte is op geen enkele manier dienstig geweest aan de brand en is geen bijdrage geweest van voldoende gewicht. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Vaststelling feiten
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier stelt het hof het volgende vast.
Uit camerabeelden volgt dat een witte bestelbus, gelijkend aan de witte bestelbus van medeverdachte [betrokkene 3] , omstreeks 23:36 uur op 27 december 2023 de kruising van de [locatie 1] , [locatie 2] en [locatie 3] op kwam rijden. De achterportieren van de bus worden geopend en door vier personen worden autobanden de bus uit gerold, waarna deze banden in brand worden gestoken op de kruising. Verbalisant [verbalisant 2] was met verbalisant [verbalisant 3] belast met de incidentenafhandeling in de nacht van 27 december 2023 op 28 december 2023. Volgens een melding zouden er op de kruising [locatie 1] / [locatie 3] in Veen personen een brand aan het stichten zijn. Op 28 december 2023 waren zij omstreeks 00.20 uur onderweg naar de kruising. Om 00.25 uur reden zij in de richting van de [locatie 4] in Veen. Dit betreft een terrein waarop verschillende zeecontainers en caravans stonden. Verbalisant [verbalisant 3] stond voor een witte bedrijfsauto (kenteken [kenteken] ) en zag dat er verschillende personen, te weten [medeverdachte 1] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , in het voertuig en rondom het voertuig waren. De verbalisanten stapten vervolgens in het politievoertuig om de gegevens vast te leggen. Verbalisant [verbalisant 3] zette het voertuig stil en zette de alarmlichten aan. De witte bedrijfsauto (kenteken [kenteken] ) ging achter het politievoertuig staan en passeerde het politievoertuig. Omstreeks 00.31 uur kreeg verbalisant [verbalisant 3] te horen dat er nieuwe banden naar de kruising waren gebracht (pg. 26 en 31 politiedossier).
Verbalisanten reden naar de kruising [locatie 1] / [locatie 3] ter controle van de heftigheid van de brand, en constateerden dat er in het midden van het kruispunt een brand was. Daarna reden ze weer terug naar [locatie 4] in Veen. Om 01.11 uur kwamen ze ter plaatse. Op dat moment gingen de lichten van de witte bedrijfsauto (kenteken [kenteken] ), uit. Verbalisant [verbalisant 3] zag twee mannen wegrennen bij de zeecontainer links achter de witte bedrijfsauto (kenteken [kenteken] ). Hij kan de mannen als volgt omschrijven:
man 1:
1,70- 1,80 meter
Donkerblauwe Jas
joggingbroek
man 2:
1,70- 1,80 meter
Witte trui
Spijkerbroek
Witte schoenen
Verbalisant [verbalisant 2] rende richting de witte bedrijfsauto en riep dat de mannen moesten blijven staan. Het rechterachterportier stond open en er lagen verschillende autobanden in. De zeecontainer stond open en ook daar lagen autobanden van verschillende formaten in. Persoon 2 is aangehouden, waarvan later bleek dat het medeverdachte [betrokkene 3] was. De verbalisanten relateerden dat [betrokkene 3] zwarte handen had. Om 01.18 uur benaderde de verdachte verbalisant [verbalisant 2] . Hij had vieze kleding, een rode trui, een grijs blauwige joggingbroek en donkere schoenen. Verdachte had vieze handen. Verder had hij natte plekken in zijn broek en distels aan zijn broekspijp. De verdachte verklaarde dat hij van café [café] af kwam en vroeg wie er in de politieauto zat. De verbalisanten troffen naast de zeecontainer in het gras een winterjas aan, waarin verschillende briefjes met de naam van verdachte zaten, alsmede een huissleutel en een autosleutel. Verbalisant [verbalisant 3] herkende de aangetroffen jas als zijnde de jas van persoon 1 die wegrende.
Medeverdachte [betrokkene 3] heeft bij de politie verklaard dat verschillende jongens uit het dorp zijn auto (Mercedes Sprinter) wilden gebruiken in de nacht van 27 december 2023 op 28 december 2023 om banden te vervoeren. Medeverdachte is aangesproken of zijn bus geleend kon worden, waarmee hij heeft ingestemd. Hij is de eerste keer banden halen zelf meegegaan. De banden werden opgehaald en het kenteken werd afgeplakt. Ze zijn naar de kruising gereden en de banden zijn gelost, waarna ze weer in de bus zijn gestapt. Medeverdachte zat op de bijrijdersstoel. Na een tijd zijn een aantal jongens, zonder de medeverdachte, opnieuw banden gaan halen. Dit waren andere jongens dan de jongens die de eerste keer mee zijn gegaan met banden halen. Langzaam ging het vuur uit en ditmaal is medeverdachte met de jongens die de eerste keer banden zijn gaan halen, weer naar het terrein gereden om nieuwe banden te halen, waarna hij is aangehouden door de politie.
Bij de politie heeft de verdachte eerst telefonisch verklaard dat hij zijn jas had uitgeleend aan iemand en vroeg waarom het zijn jas was. Tijdens het verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij in de nacht van 27 op 28 december 2023 in de kroeg was in Veen. Hij droeg een rode trui en een donkere broek. Hij had de op het industrieterrein aangetroffen jas aan. De politie kwam aanrijden en de verdachte schrok en is gaan rennen. Hij is op de grond gaan liggen. Vervolgens is hij naar de politie toegelopen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij bij café [café] is geweest en lopend naar huis ging. Op de route kwam hij langs het industrieterrein en hij hoorde van alles. Hij kwam daar op het industrieterrein toevallig aan omdat dit de route naar zijn huis is. Hij is vervolgens toen hij wegrende van de politie gevallen in de stekelbosjes. Zijn jas was kapotgegaan, en die heeft hij achtergelaten.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij komende vanaf café [café] over de [locatie 10] naar huis liep en vanaf het industrieterrein gerommel hoorde. Vervolgens is hij van de [locatie 10] af gegaan, tussen bebouwing door gelopen naar het industrieterrein om te gaan kijken. Vervolgens kwam er politie aanrijden, waarna hij wegrende en daarna is teruggelopen. Hij had zijn jas weggegooid omdat de jas beschadigd en erg nat was geworden door zijn val. Op het industrieterrein heeft hij twee andere personen zien weglopen. Hij is de hele avond niet op de kruising in Veen geweest.
Daderschap
Het hof stelt op grond van voorgaande vast dat de verdachte de persoon is geweest die de politie naast medeverdachte [betrokkene 3] ziet wegrennen van de witte bestelbus en aldus op de [locatie 4] is geweest, in ieder geval samen met medeverdachte, om banden op te halen. Het hof overweegt daartoe het volgende. Het signalement van de verbalisanten van persoon 1 die -net als medeverdachte [betrokkene 3] - wegrende, komt overeen met het kort daarna waargenomen signalement van de verdachte, te weten een donkere joggingbroek en een donkere trui en donkere schoenen. Verbalisant herkende de naast de zeecontainer aangetroffen jas die aan verdachte toebehoort en die hij ook aan had die avond, als zijnde de jas van persoon 1 die wegrende vanaf de bestelbus. De verdachte heeft over de jas wisselend verklaard. De verdachte heeft kort daarna de verbalisanten benaderd en aangesproken. Hij had toen vieze kleding en vieze handen, hetgeen aansluit bij de omstandigheid dat ook medeverdachte [betrokkene 3] vieze handen had, naar zijn zeggen vanwege het laden van banden De verklaring van de verdachte dat hij toevallig op dat moment daar op het industrieterrein liep, slechts door het zien van de politie was geschrokken en was weggerend waarbij hij was gevallen en zijn kleding en handen vies waren geworden, is op geen enkele manier aannemelijk geworden, te meer niet nu het industrieterrein niet op de weg ligt van de volgens zijn verklaring afgelegde route van café [café] naar zijn woning aan [adres] . Het hof schuift de verklaring van de verdachte dan ook als ongeloofwaardig ter zijde. Het hof is van oordeel dat de verdachte tezamen met medeverdachte [betrokkene 3] banden in de bestelbus heeft geladen in de nacht van 27 op 28 december 2023. Het hof verwerpt dan ook in zoverre het verweer van de verdediging.
Medeplegen
De volgende vraag die voorligt is of de verdachte ook in de nacht van 27 december 2023 op 28 december 2023 aanwezig is geweest rondom de kruising in Veen en daar een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de brandstichting.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn indien het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Medeverdachte [betrokkene 3] heeft verklaard dat zijn witte bestelbus Mercedes Sprinter drie keer is gebruikt om banden te gaan halen vanaf het industrieterrein, waarvan de eerste en de derde keer door eenzelfde groep jongens, waar hij zelf ook onderdeel van uitmaakte. Het hof heeft reeds hiervoor vastgesteld dat de verdachte tezamen met medeverdachte [betrokkene 3] , hetgeen volgens de verklaring van medeverdachte de derde keer betrof dat er banden werden gehaald, banden heeft ingeladen in de bestelbus kort voordat de politie ingreep. Op grond van de verklaring van medeverdachte [betrokkene 3] betrof het bij de eerste keer halen van de banden dan ook dezelfde groep personen. Voorgaande duidt er op dat verdachte ook de eerste keer is meegegaan met het laden van de banden op het industrieterrein de [locatie 4] in Veen. Verder heeft medeverdachte [betrokkene 3] verklaard dat ze na het halen van de banden de eerste keer gezamenlijk de banden hebben gelost op de kruising. Uit de camerabeelden volgt dat uit een op de bestelbus van medeverdachte gelijkend voertuig op 27 december 2023 om 23.36 uur banden zijn geladen door vier personen, waarna die banden direct daarna werden overgoten met een vloeistof en een van de personen bij de banden bukte en de banden vlamvatten. Het hof is op grond van voorgaande van oordeel dat -anders dan door de verdediging is betoogd- de verdachte tussen de eerste en de derde keer van het halen van de banden rondom de kruising in Veen is geweest en in ieder geval samen met een drietal andere personen bezig is geweest met het uitladen van de banden uit de bestelbus, met – gelet op het direct na het uitladen overgieten en in brand steken van die banden- het kennelijke doel om deze in brand te steken. Gelet op de door verdachte tezamen met anderen verrichte en vastgestelde gedragingen -het laden en lossen van de banden- is de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte(n) komen vast te staan. De bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in alle onderdelen.
Conclusie
Resumerend acht het hof, op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring in het vonnis is vermeld. Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep dan ook in zoverre.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De rechtbank heeft in het vonnis het primair bewezenverklaarde als volgt gekwalificeerd.

feit 1 primair: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor

goederen te duchten is.

Het hof stelt vast dat de kwalificatie niet geheel in overeenstemming is met het (door het hof bevestigde) bewezenverklaarde zoals blijkt uit het vonnis waarvan beroep. Immers is bewezenverklaard ‘tezamen en in vereniging met anderen’. Het bewezenverklaarde wordt daarom opnieuw gekwalificeerd:
feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Op te leggen sanctie
Door de verdediging is verzocht om de aan verdachte door de politierechter opgelegde straf te matigen. De verdachte heeft forse hartproblemen en heeft twee jaar geleden zijn vader verloren. De verdachte heeft verder een eigen onderneming, terwijl dit eigenlijk te veel is vanwege zijn psychische en fysieke problemen. Hij draagt de strafzaak als een last met zich mee. De verdediging vraagt dan ook om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een artikel 38m-maatregel
(het hof begrijpt voorgaande aldus dat de verdediging bedoelt een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht)in combinatie met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Als gevolg van de branden is gemeen gevaar voor goederen ontstaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat het verloop van een brand en de gevolgen daarvan onvoorspelbaar en zeer ernstig kunnen zijn. De gevaarzetting als gevolg van brandstichtingen is groot. Sinds enkele decennia kent Veen een historie met een onrustige jaarwisseling en (forse) ordeverstoringen, met name door het stichten van brand op de kruising van de [locatie 1] / [locatie 3] in Veen. De branden veroorzaken jaarlijks schade aan het wegdek, wegmeubilair en omliggende appartementencomplexen, en leveren gevaar voor omwonenden door hitte en roetoverlast alsmede stress en slapeloosheid. Het spreekt voor zich dat deze feiten gevoelens van onveiligheid en onzekerheid teweeg hebben gebracht bij personen woonachtig of verblijvende in de nabije omgeving. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij weer een bijdrage heeft geleverd aan de ongeregeldheden en brandstichting in Veen.
Het hof heeft bij de straftoemeting voorts meegewogen dat de verdachte, blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 oktober 2024, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor medeplichtigheid aan brandstichting te Veen. Deze veroordeling heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij met ernstige gezondheidsproblemen kampt. Hij heeft een pacemaker omdat hij een hartstilstand heeft gehad waardoor hij bij een internist en een cardioloog in behandeling is. Hij heeft het heel moeilijk met het verlies van zijn vader en drinkt en rookt daardoor veel. Als hij op dezelfde voet blijft doorgaan is zijn levensverwachting niet lang.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zodat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. Wel zal het hof aan de verdachte, als stok achter de deur zodat hij zich niet nogmaals zal inlaten met het plegen van dergelijke strafbare feiten, een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Concluderend zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 120 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 117 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is het hof, gelet op de ernst van het feit en het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, van oordeel dat oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis passend en geboden is.
Voorts zal het hof aan de verdachte, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, ter voorkoming van strafbare feiten ook een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen, voor de duur van 3 jaren in de vorm van een gebiedsverbod in de periode van 1 december tot en met 2 januari in de gebiedscirkel die aan het vonnis is gehecht. Hierbij zal vervangende hechtenis worden toegepast voor het geval niet aan deze vrijheidsbeperkende maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de ten uitvoer te leggen vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 maanden. Het hof is bovendien van oordeel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard moet worden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds is onderworpen aan de dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkte maatregel in eerste aanleg. Het hof houdt er, gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de recidive, ernstig rekening mee dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie en de opgelegde sanctie en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
117 (honderdzeventien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Legt op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren in de periode van 1 december tot en met 2 januari zich niet zal bevinden in de gebiedscirkel te [dorp] die als bijlage aan het vonnis is aangehecht en ieder geval niet op:
- [locatie 5]
- [locatie 2]
- [locatie 1]
- [locatie 3]
- [locatie 6]
- [locatie 7]
- [locatie 8]
- [locatie 9] ;
beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van
6 maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;

beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;

beveelt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit arrest onderworpen is geweest aan de dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel, bij de uitvoering van de thans opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel in mindering wordt gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. L. Feraaune, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach, griffier,
en op 29 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.