ECLI:NL:GHSHE:2025:1980

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
20-000964-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot moord en doodslag na schietpartij in Heerlen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder vrijgesproken van het medeplegen van een poging tot moord en was veroordeeld voor poging tot doodslag, waarvoor hij een gevangenisstraf van vijf jaar kreeg opgelegd. De rechtbank had ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, maar deze werd in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk in de loods aanwezig was en op de aangever had geschoten. De verklaringen van getuigen werden als onbetrouwbaar beoordeeld, en de verdachte werd integraal vrijgesproken van zowel de poging tot moord als de poging tot doodslag. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, en de verdachte werd in de proceskosten van de benadeelde partij veroordeeld. Het hof heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000964-20
Uitspraak : 16 juli 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 maart 2020 in de strafzaak met parketnummer 03-700009-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van een poging tot moord op [slachtoffer] op 11 januari 2017 te Heerlen. De rechtbank heeft het subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van poging tot doodslag’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 5.169,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij [slachtoffer] is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en de rechtbank heeft bepaald dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De verdachte is daarbij in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, veroordeeld. Ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] is hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Ten slotte heeft de rechtbank de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het primair tenlastegelegde, het subsidiair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 40.196,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met hoofdelijke oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient volgens de advocaat-generaal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Indien het hof evenwel tot een bewezenverklaring zou komen en in de bewijsconstructie gebruik zou willen maken van de verklaringen van [getuige 1] , heeft de verdediging – in de vorm van een voorwaardelijk verzoek – het hof verzocht om een onderzoek te laten verrichten door een daartoe te benoemen rechtspsycholoog, waarbij deze zich uitspreekt over de verklaringen van [getuige 1] , de totstandkoming daarvan en welke gevolgen deze bevindingen hebben voor de betrouwbaarheid (en geloofwaardigheid) van diens verklaringen. Daarnaast heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de raadsvrouw primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak, en subsidiair dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering aanzienlijk te matigen en maximaal een bedrag toe te kennen ter hoogte van het bedrag dat de rechtbank heeft toegekend.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2017 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met (een) vuurwapen(s) meerdere, althans een, kogel(s) in het lichaam en/of ledema(a)t(en) van die [slachtoffer] heeft geschoten en/of met (een) vuurwapen(s) meerdere, althans een, kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2017 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met (een) vuurwapen(s) meerdere, althans een, kogel(s) in het lichaam en/of ledema(a)t(en) van die [slachtoffer] heeft geschoten en/of met (een) vuurwapen(s) meerdere althans een kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweren met betrekking tot vormverzuimen
De raadsvrouw heeft bepleit dat er bewijsuitsluiting dient plaats te vinden van de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] , nu er enkele audioregistraties van deze verhoren ontbreken en dit een onherstelbaar voorverzuim is. De raadsvrouw heeft ter nadere onderbouwing van dit verweer aangevoerd dat de verdachte op onherstelbare wijze in zijn belangen is geschaad, nu het verzuim tot gevolg heeft dat de verdediging de juistheid en de volledigheid van de verklaringen van de aangever en van getuige [getuige 1] niet kan toetsen.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (oud / ten tijde van de onderhavige verhoren geldend en geregistreerd onder zowel nr. 2010A018gp, als 2018A008) (hierna: de Aanwijzing) stelt in het belang van de waarheidsvinding en ten behoeve van de toetsbaarheid van verhoren in een latere fase onder meer verplicht de auditieve registratie van geplande verhoren van aangevers en getuigen als het gaat om een feit waarvan de strafbedreiging 12 jaar of meer bedraagt.
Het hof stelt vast dat de verhoren van getuige [getuige 1] op 11 januari 2017, 15 januari 2017, 31 januari 2017, 16 februari 2017 en 2 april 2019 niet auditief zijn geregistreerd. Van de verhoren van aangever [slachtoffer] van 14 en 21 januari 2017, alsmede de helft van zijn verhoor op 12 januari 2017, zijn eveneens geen audioregistraties beschikbaar.
Het hof stelt voorts op grond van de inhoud van het procesdossier vast dat verbalisanten op 11 januari 2017 ter plaatse zijn gekomen op [locatie] te Heerlen naar aanleiding van diverse meldingen van een schietpartij. Op 12 januari 2017 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan ter zake van poging tot moord c.q. poging tot doodslag. Het hof is derhalve van oordeel dat sprake was van een verdenking en daarmee aanvang van een opsporingsonderzoek naar een delict met een strafbedreiging van 12 jaar of meer. Bij die stand van zaken geldt dat de verhoren van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] op grond van de Aanwijzing auditief hadden moeten worden geregistreerd en dat het achterwege laten hiervan een vormverzuim oplevert.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat niet is gebleken dat door het vormverzuim een inbreuk is gemaakt op verdachtes recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), maar dat wel een ander strafvorderlijk voorschrift is geschonden, welke schending zich niet voor herstel leent. Nu het om de schending van een ander strafvorderlijk voorschrift gaat, is het uitgangspunt dat deze schending er niet aan in de weg staat dat de resultaten voor het bewijs van het tenlastegelegde feit worden gebruikt. Dit kan slechts anders zijn indien sprake is van een ernstige schending, waarbij de in artikel 359a, tweede lid Sv genoemde beoordelingsfactoren en het uitgangspunt van subsidiariteit bij het oordeel moeten worden betrokken. Voor het bepalen van de ernst van het vormverzuim kan mede betekenis toekomen aan het verwijt dat aan politie en justitie kan worden gemaakt. Het hof overweegt in dat kader dat in het dossier geen aanwijzingen zijn gevonden dat de politie of het Openbaar Ministerie opzettelijk in strijd met de Aanwijzing zouden hebben gehandeld teneinde de verdediging in haar belang te schaden. Dit neemt niet weg dat door het niet auditief registreren van bepaalde verhoren van [getuige 1] en [slachtoffer] de verdediging de mogelijkheid is ontnomen de juistheid en de volledigheid van de weergave van de desbetreffende verklaringen van [getuige 1] en [slachtoffer] te toetsen, terwijl het hof – gelet op de wisselende inhoud van die verklaringen – inziet dat daar in het kader van de verdediging in deze zaak nu juist behoefte aan was. Daar staat tegenover dat de verdediging in hoger beroep in staat is geweest aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] bij de raadsheer-commissaris te horen en te bevragen. Het hof zal daarom gelet op de aard en ernst van het geconstateerde verzuim volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De bepleite bewijsuitsluiting is naar het oordeel van het hof niet aan de orde. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging strekkende tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] wegens het verzuim te handelen conform de Aanwijzing.
Vrijspraak
Inleiding
Op 11 januari 2017, kort na 21.00 uur, kwamen er via het alarmnummer meerdere meldingen binnen van een schietpartij op [locatie] , een klein industrieterrein, in Heerlen. De politie kwam omstreeks 21.15 uur ter plaatse. In een aldaar gelegen loods werd een manspersoon, naar later bleek [slachtoffer] , aangetroffen. Hij lag op de grond en [getuige 1] , de eigenaar van het in de loods gevestigde garagebedrijf, zat naast hem en drukte een hoofdsteun van een autostoel tegen het linker bovenbeen van [slachtoffer] . Verder werd niemand in de loods aangetroffen. [slachtoffer] werd vervolgens met meerdere schotverwondingen naar het ziekenhuis gebracht.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair tenlastegelegde (poging doodslag) wettig en overtuigend kan worden bewezen. De advocaat-generaal verwijst daarvoor onder meer naar de 112-meldingen van [getuige 2] en [getuige 3] , de aangifte en de verklaringen van [slachtoffer] , een letselbeschrijving, verschillende getuigenverklaringen van [getuige 1] , de getuigenverklaringen van [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 2] , diverse processen-verbaal van bevindingen, de meervoudige fotobewijsconfrontatie met [getuige 1] , Belgische processen-verbaal, processen-verbaal van aanhouding (en voorgeleiding), verklaringen van de verdachte, het proces-verbaal onderzoek telecom, een analyserapport en een kennisgeving van inbeslagneming. De verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] acht de advocaat-generaal betrouwbaar, nu zij in grote lijnen consistent hebben verklaard en de door hen afgelegde verklaringen steun vinden in de overige bewijsmiddelen. De verdachte is volgens de advocaat-generaal de Turkse kale man, ook wel de leider, van de drie mannen die als eerst in de loods aanwezig waren.
Volgens de advocaat-generaal is het bewijs voor voorbedachte raad niet toereikend, waardoor de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot moord. Wel is er volgens de advocaat-generaal minst genomen sprake geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] , hetgeen dient te leiden tot een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag. De advocaat-generaal heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de vijf mannen in de loods, waardoor ook het medeplegen kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij op de betreffende dag wel buiten bij de loods aanwezig was, maar heeft ontkend ook maar iets met het tenlastegelegde te maken te hebben. De verdachte past ook niet in het signalement van de drie daders die door aangever zijn gegeven. De verdachte heeft verder, evenals aangever, van meet af aan verzocht om een (foto)confrontatie. Een (foto)confrontatie heeft echter nooit plaatsgevonden. Aangever – die altijd heeft verklaard dat hij de drie daders zou herkennen – heeft de verdachte echter wel ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 10 maart 2020 in de zittingszaal zien zitten en toen geroepen dat hij de verdachte niet kende. Verder kunnen de verklaringen van getuige [getuige 1] niet bijdragen aan het bewijs, nu de verbatim-uitwerkingen van de verhoren te zeer afwijken van de naar aanleiding van die verhoren uitgeschreven processen-verbaal en de verklaringen van deze getuige dermate wisselend, tegenstrijdig, in strijd met andere bewijsmiddelen en vol eigen invullingen zitten dat deze verklaringen van de getuige niet betrouwbaar zijn te achten.
Voor wat betreft de verklaringen van aangever [slachtoffer] heeft de raadsvrouw bepleit dat deze niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat hij de verdachte herhaaldelijk expliciet heeft ontlast. Ook de telecomgegevens kunnen niet de conclusie dragen dat het telefoonnummer [telefoonnummer] aan de verdachte toebehoorde, noch dat hij binnen in de loods is geweest en één van de schutters was. Ten slotte heeft de raadsvrouw bepleit dat er geen sprake is geweest van voorbedachte raad, opzet op de dood van het slachtoffer en medeplegen.
Het oordeel van het hof
Het hof is met de verdediging en anders dan de advocaat-generaal van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen van poging moord (primair), dan wel doodslag (subsidiair) op [slachtoffer] te komen. Het hof heeft bij dit oordeel het volgende betrokken.
Het hof stelt allereerst vast dat alleen [getuige 1] de verdachte aanwijst als één van de drie daders die als eerste de loods binnen zou zijn gekomen en een wapen zou hebben gehad. Althans, [getuige 1] verklaart in dit kader over ‘ [verdachte] ’, waarmee volgens het politieonderzoek de verdachte zou worden bedoeld. De verklaringen van getuige [getuige 1] acht het hof echter dermate onbetrouwbaar dat deze verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Het hof heeft daarbij onder meer gelet op het feit dat de getuige in eerste instantie de naam [verdachte] niet heeft genoemd, later de naam [verdachte] wel noemt waarbij de getuige deze [verdachte] eerst in de loods plaatst, terwijl hij [verdachte] in latere verklaringen weer buiten de loods plaatst, dat de getuige wisselend verklaart over de nationaliteit van [verdachte] , over zijn kleur jas, maar ook verklaart dat het slachtoffer (van Somalische afkomst) samen met de drie mannen in een vreemde taal sprak die hij niet kende, terwijl deze drie mannen van Marokkaanse dan wel Turkse nationaliteit zouden zijn. In combinatie met het feit dat de getuige ook op andere punten zeer inconsistent en wisselend, innerlijk tegenstrijdig en in strijd met andere stukken in het politiedossier heeft verklaard, acht het hof de verklaringen van [getuige 1] onvoldoende betrouwbaar om tot het bewijs te kunnen dienen. Het hof heeft hierbij mede acht geslagen op de inhoud van de verbatim-uitwerkingen van de verklaringen die bij de processtukken zijn gevoegd. In dat kader overweegt het hof dat een aantal van de verhoren van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] in hoger beroep verbatim zijn uitgewerkt aan de hand van de beschikbare audioregistraties. Met de raadsvrouw constateert het hof dat er meerdere verschillen zijn te vinden in de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] zoals uitgewerkt in de processen-verbaal van verhoor enerzijds en de verbatim-uitwerkingen daarvan anderzijds. Deze verschillen maken dat extra voorzichtigheid is geboden bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van die verklaringen.
Wat betreft de verklaring van aangever [slachtoffer] overweegt het hof voorts dat hij de verdachte niet aanwijst of noemt als een van de daders. In tegendeel, hij heeft verklaard dat hij geen [verdachte] kent en hij heeft ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 10 maart 2020, na het zien van de verdachte, geroepen dat hij hem niet kende. Bij zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris op 1 juni 2022 heeft hij het voorgaande nogmaals bevestigd. De politie koppelt de verklaring van aangever [slachtoffer] echter aan de verdachte middels het door [slachtoffer] gegeven signalement van de vijf daders. De politie stelt dat de door aangever [slachtoffer] gegeven beschrijving van de daders 1 en 2 passen in de signalementen van de verdachten [verdachte] en [betrokkene 1] (proces-verbaal d.d. 8 april 2019, p. 760). Het hof overweegt dienaangaande allereerst dat de politie niet aangeeft welk signalement van de verdachte hier wordt bedoeld, nu de verdachte pas ruim twee jaar na het tenlastegelegde feit is aangehouden (persoonsdossier verdachte, p. 493) en het dossier ook alleen een ID-staat met daarop een foto van de verdachte bevat gedateerd op 24 januari 2019 (persoonsdossier verdachte, p. 461). Alhoewel de verdachte mogelijk in het door [slachtoffer] gegeven signalement van man 1 zou kunnen passen, is dat in het licht van al het voorgaande naar het oordeel van het hof in dit geval onvoldoende om als wettig en overtuigend bewijs van daderschap te kunnen dienen.
Ten slotte is het hof met de verdediging van oordeel dat uit het onderzoek van de politie met betrekking tot de telecomgegevens – waaruit onder meer blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer] als enige van de potentiële telefoonnummers van verdachten contact heeft gehad met [betrokkene 2] , met [betrokkene 3] , [medeverdachte] en meerdere telefoonnummers waarvan de tenaamstellingen Turkse namen zijn, waaronder [getuige 6] – niet volgt dat dit telefoonnummer aan de verdachte toebehoorde. Ook de omstandigheid dat getuige [getuige 6] “een [verdachte] kent vanuit de PI Arnhem” is daarvoor onvoldoende, nu het hof vaststelt dat de getuige die naam niet heeft gekoppeld aan het betreffende telefoonnummer, de verdachte niet in de PI Arnhem gedetineerd heeft gezeten en de getuige op 23 januari 2023 bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij de persoon op de foto die hem werd getoond (foto ID-staat verdachte) niet kende. Dat de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer] volgens de politie vermoedelijk op de plaats delict is geweest, maakt evenmin dat dit telefoonnummer dus aan de verdachte toebehoorde. Uit het dossier volgt immers dat er veel meer mensen op de plaats delict zijn geweest ten tijde van het schietincident.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op 11 januari 2017 binnen in de loods op [locatie] in Heerlen is geweest en op aangever [slachtoffer] heeft geschoten. Het hof zal de verdachte derhalve integraal vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Derhalve zal het hof het voorwaardelijk verzoek van de verdediging onbesproken laten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 80.638,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 196,00 aan ziekenhuisdaggeldvergoeding;
€ 442,50 aan huishoudelijke hulp, en
€ 80.000,00 aan smartengeld.
De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 5.169,00 – bestaande uit € 169,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade – en te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Daarbij heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij en deze kosten begroot op nihil.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
Nu het hof de verdachte vrijspreekt van het tenlastegelegde en aldus aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte. Deze proceskosten zijn tot op heden begroot op nihil.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
heft op het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 16 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.V. Pelsser is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.