ECLI:NL:GHSHE:2025:198

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
20-001451-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met gewijzigde sanctie in hoger beroep inzake verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 16 mei 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1998, was eerder veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid en verkrachting. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar wijzigde de opgelegde sanctie. In plaats van terbeschikkingstelling met voorwaarden, legde het hof een gevangenisstraf op van 900 dagen, waarvan 528 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ernstige zedendelicten waarbij hij geweld had gebruikt tegen de slachtoffers, met wie hij een relatie had. Het hof hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die een autismespectrumstoornis heeft, en de noodzaak van behandeling. De bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf zijn verbonden, zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard. Het hof oordeelde dat de opgelegde maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht passend was, gezien het recidiverisico en de ernst van de feiten. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de maatregelen van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde sanctie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001451-24
Uitspraak : 29 januari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 16 mei 2024, in de strafzaak met parketnummer 01-247118-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezen verklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid’ (feit 1),
  • ‘verkrachting’ (feit 2),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank ter zake van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft de maatregel van tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard. Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde is daarnaast een contactverbod met [slachtoffer 1] ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van drie jaren opgelegd, met een vervangende hechtenis van 2 weken per overtreding van de maatregel, tot een maximum van zes maanden. Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde is een contactverbod met [slachtoffer 2] ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van drie jaren opgelegd, met een vervangende hechtenis van 2 weken per overtreding van de maatregel, tot een maximum van zes maanden. De maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard. Voorts is de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf doch met inbegrip van de opgelegde maatregelen, in die zin dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden zal opleggen, met aftrek van het voorarrest.
Door en namens de verdachte is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde sanctie, doch met handhaving van de door de rechtbank opgelegde maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) alsmede de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr, met aanvulling met de maatregel ex artikel 38z Sr, en verbetering van de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest, alsmede een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden zoals door de deskundigen geadviseerd. Daartoe is -kort gezegd- naar voren gebracht dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Hij is gestart met behandelingen en is ook gemotiveerd om de behandeling te laten slagen. Dit volgt ook uit de door verdachte opgestelde doelen in het behandelplan dat is opgesteld bij [zorginstelling] d.d. 31 december 2024. Het daarnaast opleggen van een maatregel ex artikel 38z Sr is niet nodig, als er een proeftijd van 3 jaren aan het voorwaardelijk strafdeel zal worden verbonden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van slachtoffer [slachtoffer 1] en verkrachting van slachtoffer [slachtoffer 2] , waarbij hij fysiek geweld heeft gebruikt jegens de slachtoffers. Gedurende de bewezenverklaarde feiten had de verdachte een relatie met de slachtoffers. Beide aangeefster hebben voorafgaand aan het bewezenverklaarde te kennen gegeven geen seks te willen met de verdachte. Desalniettemin heeft verdachte, niettegenstaande de uitdrukkelijke wil van de slachtoffers, met fysiek geweld de slachtoffers gedwongen seksuele handelingen te ondergaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. De verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de slachtoffers en op dat moment alleen gedacht aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen daar nog lange tijd nadelige psychische gevolgen van ondervinden, hetgeen ook is gebleken uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring door slachtoffer [slachtoffer 2] . Daaruit volgt dat het slachtoffer nog regelmatig met angstige gevoelens kampt en paniekaanvallen krijgt. Ze staat op een wachtlijst voor behandelingen bij een psycholoog en wordt beperkt in haar dagelijkse leven door het bewezenverklaarde.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2024 waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij in behandeling is en dat hij daar veel baat bij heeft. Hij heeft geaccepteerd dat hij een autismespectrumstoornis heeft en daardoor signalen heeft gemist. De tenlastegelegde gedragingen vonden plaats binnen een voor hem verwarrende sfeer van boosheid, verdriet en dan weer gezellig samenzijn waardoor hij handelingen heeft verricht die anders zijn overgekomen dan hij bedoelde, en waardoor hij signalen bij de ander heeft gemist of verkeerd geïnterpreteerd. Nu ziet hij het kwalijke van zijn handelen in en heeft hij daarvoor excuses gemaakt.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de rapportages betreffende de persoon van de verdachte.
Het hof heeft onder meer kennisgenomen van de pro Justitia-rapportages die op respectievelijk 15 februari 2024 en 2 februari 2024 door psycholoog [psycholoog] en psychiater [psychiater] zijn opgesteld.
Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling. De deskundigen zijn van mening dat van deze stoornis ook sprake was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten en dat de stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde beïnvloedde. Beide deskundigen adviseren het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Het hof schaart zich achter deze conclusies en zal de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekenen en daar in de strafoplegging rekening mee houden.
De deskundigen schatten het recidiverisico in als matig tot hoog en achten het nodig dat de verdachte wordt behandeld. Psycholoog [psycholoog] adviseert enerzijds een kader waarbij een ambulante forensische behandeling in de vorm van een bijzondere voorwaarde kan worden opgelegd, waarbij een forse voorwaardelijke detentie een voldoende stok achter de deur is om zich aan de voorwaarden te houden. Anderzijds wordt overwogen dat een alternatief is dat de ambulante behandeling plaatsvindt binnen het kader van de tbs met voorwaarden. Psychiater [psychiater] concludeert dat er een matig-hoog risico bestaat op nieuwe zedendelicten en adviseert eveneens om de behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een zo groot mogelijk voorwaardelijk strafdeel met een zo lang mogelijke proeftijd, gecombineerd met een maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht en reclasseringstoezicht. Indien voorgaande niet voldoende zou worden geacht, resteert behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden.
Blijkens het maatregelenrapport d.d. 9 april 2024 werd het basisrisico op recidive als matig-hoog ingeschat en het risico op letselschade als gemiddeld tot hoog. Het handelen van betrokkene richtte immers veel schade aan bij de slachtoffers en gezien het
hoge risico op recidive was dit op het moment van afnemen de inschatting. De reclassering adviseert de reclassering voorzichtig positief over het opleggen van de maatregel tbs met voorwaarden.
Uit het rapport van de reclassering d.d. 13 januari 2025 blijkt dat – nadat de voorlopige hechtenis van de verdachte door het hof was geschorst – er een start is gemaakt met de
behandeling bij de [zorginstelling] waarin onder andere gestart is met psycho-educatie (autisme), systeemgesprekken en een delictanalyse. Dit alles bevindt zich in de opstartfase. Ingeschat wordt dat het nader kennismaken met elkaar en daadwerkelijk inhoudelijk vormgeven van het reclasseringstoezicht en de behandeling langere tijd in beslag zal nemen. Het betrekken van het netwerk bij het toezicht door hen aan te laten sluiten bij de behandelplanbesprekingen en door het plaats laten vinden van huisbezoeken is van essentieel belang om enig zicht te gaan krijgen op het functioneren van betrokkene en de eventuele risico’s. Daarbij zullen ouders het vertrouwen in betrokkene weer op moeten bouwen en zal betrokkene sociale situaties aan moeten gaan. Als positief wordt genoemd dat betrokkene binnen afzienbare tijd weer werk heeft gevonden omdat juist het hebben van werk een beschermende factor is.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mw. [reclasseringsmedewerker] te kennen gegeven dat intensief toezicht en een behandeling belangrijk zijn, waarbij de vorm van de behandeling niet uitmaakt. De reclassering heeft de opdracht gekregen om te kijken of de vorm van tbs met voorwaarden passend kan zijn en daaraan is de conclusie verbonden dat de reclassering gematigd positief is.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Anders dan de rechtbank zal het hof echter, gelet op de inmiddels opgestarte behandeling en begeleiding alsmede de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de verminderde toerekeningsvatbaarheid en zijn hernieuwde motivatie om zich te laten behandelen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarvan de duur gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. De verdachte hoeft dan ook niet terug naar de gevangenis.
Het hof ziet geen aanleiding om de door de rechtbank opgelegde maatregel van tbs met voorwaarden aan de verdachte op te leggen, nu de deskundigen in de eerste plaats hebben geadviseerd om een ambulante behandeling in de vorm van een bijzondere voorwaarde aan de verdachte op te leggen. Het hof heeft ook ter terechtzitting in hoger beroep bij de verdachte een motivatie gezien om zijn behandeling te laten slagen. Het hof is van oordeel dat het recidiverisico door middel van een ambulante behandeling binnen het kader van een voorwaardelijk opgelegd strafdeel kan worden verminderd. Het hof is wel, met de deskundigen en de verdediging, van oordeel dat een forse voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is als stok achter de deur zodat de verdachte zich niet nogmaals schuldig zal maken aan het plegen van soortgelijke strafbare feiten, maar ook als stok achter de deur voor de verdachte om zich maximaal in te spannen om te komen tot een (uiteindelijk) goede afronding van zijn behandeling en begeleiding. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof zal de bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk opgelegde strafdeel verbinden die de reclassering in de rapportages van 9 april 2024 en 13 januari 2025 heeft geadviseerd. Het hof houdt er – gelet op de hiervoor genoemde rapporten van de psychiater, psycholoog en de reclassering – ernstig rekening mee dat de verdachte, zonder behandeling, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof zal dan ook bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Het hof zal, op grond van het bepaalde in artikel 14b tweede lid Sr, de aan het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf verbonden proeftijd vaststellen op een duur van 5 jaren, nu het hof er ernstig rekening mee houdt dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Anders dan de verdediging maar met de deskundigen is het hof van oordeel dat, ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen, oplegging van de maatregel ex artikel 38z Sr passend en geboden is. Het hof overweegt daartoe dat, nu het hof een (gedeeltelijk voorwaardelijke) gevangenisstraf aan de verdachte heeft opgelegd wegens misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel is voldaan. Met deze maatregel wordt de mogelijkheid gecreëerd om, na afloop van de proeftijd de verdachte onder toezicht te stellen teneinde dreigende recidive te kunnen signaleren en daarop te kunnen acteren. Op die manier is een langdurig reclasseringstoezicht gewaarborgd en kunnen eventueel tijdens het voorwaardelijke deel aangevangen behandelingen zonodig worden voortgezet in het kader van deze opgelegde maatregel.
Concluderend zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 900 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr, waarvan 528 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren en daaraan verbonden dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden alsmede de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Sr. Daarnaast zal het hof het vonnis, voor zover deze ziet op de door de rechtbank opgelegde maatregelen ex artikel 38v Sr en ex artikel 36f Sr, bevestigen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 38v, 38w, 38z, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde sanctie, (
met uitzondering van de door de rechtbank opgelegde maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht alsmede de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
900 (negenhonderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
528 (vijfhonderdachtentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 5 (vijf) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat gedurende de proeftijd:
- de verdachte zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- de verdachte een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen, verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering;
- de reclassering aanwijzingen kan geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden, verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- verdachte meewerkt aan huisbezoeken;
- verdachte de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- verdachte zich zonder toestemming van de reclassering niet vestigt op een ander adres;
- verdachte meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
- als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, verdachte
voor een time-out kan worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum
(FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte
deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging
met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
- verdachte niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der
Nederlanden gaat, zonder toestemming van de reclassering;
- verdachte laat zich behandelen door [zorginstelling] of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de opgelegde bijzondere voorwaarde en het uit te oefenen toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaaris.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Heft op het op 30 september 2024 geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. L. Feraaune, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach, griffier,
en op 29 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.