ECLI:NL:GHSHE:2025:1862

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
20-001672-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het verweer van de verdediging strekkende tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en vrijspraak van het medeplegen van witwassen door een rechtspersoon

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 21.000,- voor het medeplegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon. De verdediging heeft in hoger beroep primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het strafrechtelijk onderzoek zou zijn gestart om informatie te verkrijgen voor de Belastingdienst, wat zou wijzen op misbruik van bevoegdheid. Daarnaast werd er een schending van het una via-beginsel ingeroepen, omdat er al bestuurlijke boetes waren opgelegd aan de medeverdachte. Het hof heeft echter geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen sprake is van misbruik van strafvorderlijke bevoegdheden. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en geconcludeerd dat de verdachte niet schuldig is aan het tenlastegelegde, waardoor zij werd vrijgesproken. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van het medeplegen van witwassen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001672-21
Uitspraak : 3 juli 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 24 juni 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-997566-16 tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘het medeplegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon’ veroordeeld tot een geldboete van € 21.000,-.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake het medeplegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, zal veroordelen tot een geldboete van € 19.500,-.
Namens de verdachte is primair niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Subsidiair is vrijspraak bepleit. Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging
A. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet tot strafvervolging van de verdachte over had mogen worden gegaan. Daartoe is in de kern – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – het volgende aangevoerd.
A.1. Misbruik van bevoegdheid
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte wegens schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, meer bijzonder het beginsel van zuiverheid van oogmerk. Gelet op het chronologische verloop van de gang van zaken is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het strafrechtelijk onderzoek op 7 juli 2016 door het Openbaar Ministerie is gestart om informatie te verkrijgen ten behoeve van de Belastingdienst. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie zich voor de omzeiling van de wettelijke controlebevoegdheden door de Belastingdienst heeft laten gebruiken. Door op deze wijze te acteren heeft het Openbaar Ministerie misbruik gemaakt van haar strafvorderlijke bevoegdheden.
A.2. Schending una via-beginsel
De verdediging heeft daarnaast bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte wegens schending van het una via-beginsel van artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 255, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Aan de wettelijk vertegenwoordiger en (indirect) directeur-grootaandeelhouder van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , zijn navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met vergrijpboetes ingevolge artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opgelegd. Uit het controlerapport van de Belastingdienst van 31 oktober 2018 volgt dat de voornoemde navorderingsaanslagen en vergrijpboetes zijn gebaseerd op de Zwitserse bankrekening ten name van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). Op basis van die bankrekening is een berekening gemaakt van de netto-inkomsten die medeverdachte [medeverdachte] met de handel van paarden heeft verdiend. Dit is volgens de verdediging hetzelfde feitencomplex als centraal staat in het onderhavige witwasonderzoek met belastingfraude als gronddelict. Daarmee is volgens de verdediging sprake van strijd met het una via-beginsel.
B. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en verwijst ter ondersteuning van dit standpunt naar de overwegingen van de rechtbank in het beroepen vonnis.
C. Het oordeel van het hof
Grotendeels conform de rechtbank overweegt het hof met betrekking tot de door de verdediging gevoerde verweren als volgt.
C.1. Misbruik van bevoegdheid
Het hof stelt op basis van het procesdossier vast dat reeds in juni 2015 een boekenonderzoek omzetbelasting ingevolge artikel 47 van de AWR is gestart bij de verdachte en [bedrijf 2] over het tijdvak 1 september 2013 tot en met 31 augustus 2015. Uit een e-mailbericht van belastingambtenaar [betrokkene 1] van 22 juni 2016 (DOC-054, p. 959) volgt dat medeverdachte [medeverdachte] herhaaldelijk is gevraagd om volledige openheid van zaken te geven en dat van de zijde van medeverdachte [medeverdachte] geen nadere voorwaarden door de Belastingdienst worden geaccepteerd [1] . De informatie die in het e-mailbericht van 22 juni 2016 door [betrokkene 1] wordt gevraagd, te weten inzicht in de financiële situatie van 2004 tot en met 22 juni 2016, houdt verband met de gesprekken op 13 en 16 juni 2016, waarbij medeverdachte [medeverdachte] ook aanwezig was. Uit het gespreksverslag dat is gevoegd bij AMB-072 volgt dat tijdens het gesprek van 16 juni 2016 door [betrokkene 1] is aangegeven dat hij ‘eerst alles wil zien en daarna wil besluiten’. Het hof leidt uit het gespreksverslag af dat dit ‘besluit’ van [betrokkene 1] ziet op de vraag of medeverdachte [medeverdachte] in Nederland als binnenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt. De door de Belastingdienst gevraagde informatie diende uiterlijk vrijdag 1 juli 2016 om 12:00 uur beschikbaar te zijn op het kantoor van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ). Een reactie van de zijde van medeverdachte [medeverdachte] is niet gekomen. Adviseur [betrokkene 2] van [bedrijf 3] heeft op 30 juni 2016, 18:09 uur, gereageerd dat de betrokkenheid van [bedrijf 3] is geëindigd, dat [bedrijf 3] niet langer als gemachtigde voor medeverdachte [medeverdachte] optreedt en dat correspondentie rechtstreeks moet worden verstuurd. Deze e-mail is door [betrokkene 2] doorgezonden naar onder andere [betrokkene 3] en [betrokkene 4] (destijds stable-manager) (DOC-054, p. 958). Vervolgens heeft boetefraudecoördinator [betrokkene 5] op 1 juli 2016, 09:13 uur – in reactie op een e-mail van [betrokkene 1] van 30 juni 2016, 18:23 uur – gereageerd dat zij het dossier verder oppakken. De zaak is vervolgens aangemeld voor strafrechtelijke afdoening. Anders dan door de verdediging is betoogd, is dus wel degelijk gebruik gemaakt van de fiscale mogelijkheden van de AWR (te weten het boekenonderzoek in combinatie met informatieverzoeken), maar medeverdachte [medeverdachte] heeft gedurende dit onderzoek geweigerd volledige openheid van zaken te geven. Het stond de Belastingdienst dan ook vrij om de zaak vervolgens aan te melden voor strafrechtelijke afdoening. Van enig misbruik van strafvorderlijke bevoegdheden door het Openbaar Ministerie is het hof niets gebleken.
C.2. Schending una via-beginsel
Het verweer van de verdediging faalt. Artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 255, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat er aan in de weg dat na oplegging van een bestuurlijke boete dezelfde persoon voor hetzelfde feit opnieuw in rechte wordt, behoudens in geval van nieuwe bezwaren (vgl. Hoge Raad 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:364). De genoemde boetes ex artikel 67e AWR – welke overigens naar aanleiding van een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Belastingdienst zijn verminderd – zijn niet opgelegd aan de verdachte, maar aan medeverdachte [medeverdachte] . Ook overigens faalt het betoog van de verdediging, omdat hetgeen de verdachte in de onderhavige strafzaak wordt verweten, te weten (gewoonte)witwassen, een handeling vereist die losstaat van de handeling die het vermeende basisdelict vormt, zelfs al wordt dit (gewoonte)witwassen gedaan door de dader van dat basisdelict. Deze handeling houdt onder meer in de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een criminele activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen (vgl. HvJ EU 2 september 2021, C-790/19, ECLI:EU:C:2021:661
). Gelet hierop is het hof van oordeel dat, anders dan door de verdediging is betoogd, geen sprake is van ‘hetzelfde feit’.
Het hof overweegt dat het ook overigens geen grondslag ziet om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 12 september 2013 tot en met 29 juli 2016, te Valkenswaard en/of te Eindhoven en/of (elders) in Nederland en/of Zwitserland en/of Spanje en/of Monaco,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) dan verdachte, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (krachtens voornoemde gewoonte)
van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer paarden (met een totale waarde van 445.000,00 euro of daaromtrent) (zaakdossier 1, paragraaf 2.9, p. 60 e.v. / AMB-068)
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat paard(en) was/waren en/of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had(den)
en/of
(telkens) bovenomschreven paard(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt,
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) telkens wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat paard(en) - onmiddellijk of middellijk- geheel of gedeeltelijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof is gelet op de verklaring van de (indirect) directeur-grootaandeelhouder van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , van oordeel dat sprake is van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aangaande de herkomst van de tenlastegelegde voorwerpen. Deze verklaring houdt in dat medeverdachte [medeverdachte] geld heeft verdiend met de in- en verkoop van paarden, het trainen van paarden en de advisering daaromtrent.
Aldus kan worden aangenomen dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen afkomstig zijn van of gefinancierd zijn met opbrengsten uit de paardenbusiness. Dat is op zichzelf niet strafbaar en in die zin zou dan dus sprake zijn van een legale bron. Uit het dossier komt echter naar voren dat medeverdachte [medeverdachte] in de tenlastegelegde periode geen aangifte heeft gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, niet in Nederland en ook niet in enig ander land. De vraag die het hof thans dient te beantwoorden is of medeverdachte [medeverdachte] in de tenlastegelegde periode belastingplichtig was in Nederland en, zo ja, of hij zich dan schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf, te weten het opzettelijk niet doen van belastingaangifte, en de aldus verschuldigde en niet-betaalde belasting heeft witgewassen. Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde paarden is het voor het hof niet komen vast te staan dat deze te relateren zijn aan een misdrijf, te weten de voornoemde belastingontduiking door medeverdachte [medeverdachte] . Ten aanzien van het de verdachte tenlastegelegde moet derhalve vrijspraak volgen.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. C.A. van Roosmalen en mr. A.M.F. Geerling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. van Middelkoop, griffier,
en op 3 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.F. Geerling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hiermee wordt kennelijk gedoeld op de voorwaarde dat medeverdachte [medeverdachte] niet als binnenlands belastingplichtige wordt aangemerkt, zie gespreksverslag 16 juni 2016: “Eerst wordt vastgesteld dat hij (medeverdachte [medeverdachte] ) geen Nederlander is en daarna geeft hij alle informatie die er is.”.