ECLI:NL:GHSHE:2025:1687

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
20-001987-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake poging doodslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging doodslag, meermalen gepleegd. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van drie jaren opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De benadeelde partijen hebben vorderingen ingesteld voor schadevergoeding, die deels zijn toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarbij de advocaat-generaal een zwaardere straf heeft gevorderd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar heeft de straf verlaagd naar drie jaren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de rechtsgang. Het hof heeft ook de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn justitiële verleden en persoonlijke situatie. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001987-20
Uitspraak : 17 juni 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 september 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-821168-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘poging doodslag, meermalen gepleegd’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is toegewezen tot een bedrag van
€ 1.550,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De verdachte is veroordeeld in de proceskosten, begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] is toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 1.550,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is veroordeeld in de proceskosten, begroot op nihil.
Ten behoeve van beide slachtoffers is aan de verdachte tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Ten aanzien van de onder de verdachte inbeslaggenomen telefoon (G1786630) is de teruggave aan de verdachte gelast. De rechtbank heeft twee inbeslaggenomen hulzen (G1790995 en G1786550) onttrokken aan het verkeer verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.023,50, bestaande uit € 473,50 aan materiële schade en € 1.550,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat de vordering ter zake van de materiële schade niet langer wordt gehandhaafd. Dit deel van de vordering (€ 473,50) is derhalve niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen. Voor het overige heeft de benadeelde partij [benadeelde partij 1] de vordering gehandhaafd.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte integraal wordt vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard en subsidiair dat het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding wordt gematigd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, met vervanging van de strafmaatoverwegingen en met aanvulling van de overwegingen met betrekking tot het beslag. Het hof zal tevens de toepasselijke wettelijke voorschriften waarop de beslissingen van de rechtbank zijn gegrond, vervangen door de hierna te noemen artikelen.
Verbetering van de bewijsmiddelen
Het hof is van oordeel dat de in het vonnis waarvan beroep bij bewijsmiddel 12.1 opgenomen paginanummers verbetering behoeven en stelt daar respectievelijk de paginanummers 312 en 313 voor in de plaats.
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
Het hof overweegt in aanvulling op de bewijsoverwegingen van de rechtbank onder het tussenkopje ‘Voorwaardelijk opzet’, opgenomen op pagina 4 van het vonnis waarvan beroep, eerste alinea, als volgt:
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat ten tijde van het schieten met het vuurwapen door de verdachte door een raam van de kajuit van de motorboot van aangever [benadeelde partij 1] er meerdere personen in die motorboot aanwezig waren.
Daarnaast overweegt het hof dat hetgeen in hoger beroep aan onderzoekshandelingen heeft plaatsgevonden naar het oordeel van het hof geen ander licht op de zaak heeft geworpen. Het hof sluit zich dan ook voor het overige aan bij de bewijsbeslissing en bewijsoverwegingen van de rechtbank.
Vervanging van de overwegingen met betrekking tot de op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van vijf personen door meermalen met een semiautomatisch vuurwapen door een raam van de kajuit van de motorboot van [aangever] te schieten, in welke boot zich op dat moment meerdere personen bevonden, en door met dat wapen op het binnenvaartschip van de verdachte in de richting van de zich daar bevindende [aangever] te schieten. Door aldus te handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers gemaakt. Dat dit niet tot dodelijke verwondingen heeft geleid, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan de verdachte te danken is. Het incident moet voor alle slachtoffers zeer beangstigend zijn geweest, hetgeen mede volgt uit de verklaringen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] ter terechtzitting in hoger beroep. Bovendien zorgen feiten als het onderhavige voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving als geheel. De verdachte heeft zich van dit alles geen rekenschap gegeven en heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep geen verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn handelen. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 maart 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Sinds de pleegdatum van het bewezenverklaarde, te weten 9 juli 2015, is de verdachte niet meer ter zake van geweldsdelicten in aanraking gekomen met politie en justitie.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft in dit verband naar voren gebracht dat hij bij zijn ouders woont en zelfstandig ondernemer is.
Naar het oordeel van het hof kan, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof zal bij het bepalen van de op te leggen straf evenwel in het voordeel van de verdachte rekening houden met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde feit een oud feit betreft en dat de verdachte nadien niet meer ter zaken van soortgelijke strafbare feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
Gelet op het vorenoverwogene zou het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden achten.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof in deze zaak evenwel nog het volgende.
Het hof heeft in aanmerking genomen dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat vanwege de Staat der Nederlanden jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Voorts heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep wordt afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in eerste aanleg met circa elf maanden is overschreden, nu de verdachte op 8 oktober 2017 in verzekering is gesteld en het vonnis waarvan beroep is gewezen op 7 september 2020.
Het hof stelt tevens vast dat de redelijke termijn in hoger beroep met twee jaren en negen maanden is overschreden, nu bij akte van 18 september 2020 namens de verdachte hoger beroep is ingesteld en het hof bij arrest van heden, te weten 17 juni 2025, einduitspraak doet. Van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen, is het hof niet gebleken.
Gelet op de omvang van de overschrijdingen van de redelijke termijn, in eerste aanleg en in het bijzonder in hoger beroep, zal het hof deze in het voordeel van verdachte verdisconteren in de straftoemeting.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 39 dagen, passend en geboden.
Aanvullende overwegingen met betrekking tot het beslag
Het hof overweegt in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank onder het kopje ‘8.1 De onttrekking aan het verkeer’, opgenomen op pagina 6 van het vonnis waarvan beroep, als volgt:
Het ongecontroleerde bezit van de inbeslaggenomen hulzen is in strijd met het algemeen belang en de wet.
Verbetering van de toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. R.G.A. Beaujean en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. A. Burgmeijer, griffier,
en op 17 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.