3.2.In overweging 3.1 tot en met 3.8. van het tussenvonnis heeft de rechter in eerste aanleg vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze feiten zijn niet betwist en vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds voldoende gemotiveerd gesteld en anderzijds niet (voldoende gemotiveerd) betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze feiten voor zover relevant in hoger beroep.
3.2.1.[persoon A] (hierna: [persoon A] ) was vanaf medio 2008 werkzaam bij de gemeente, tot en met eind 2016 als hoofd van de Interne Dienst.
3.2.2.In november 2016 is bij de gemeente melding gemaakt van mogelijk door [persoon A] gepleegde fraude. Naar aanleiding daarvan zijn gesprekken gevoerd tussen [persoon A] , de gemeentesecretaris en de coördinator Integriteit van de gemeente. In die gesprekken heeft [persoon A] in eerste instantie ontkend, maar uiteindelijk erkend dat hij zich met behulp van leveranciers zaken heeft toegeëigend die door de gemeente zijn betaald.
3.2.3.Begin 2017 heeft de gemeente PricewaterhouseCoopers Advisory NV (Hierna: PwC) verzocht om een onderzoek in te stellen. Daaruit kwam naar voren dat [persoon A] bij bedrijven
goederen en/of diensten bestelde en geleverd kreeg. Deze bedrijven stuurden facturen naar
leveranciers van de gemeente die deze kosten betaalden en aan de [gemeente A] doorbelastten. [persoon A] deed het bij deze bedrijven voorkomen alsof hij een belang had in de leverancier van de [gemeente A] of een vordering op die leverancier had.
Jegens de leverancier van de [gemeente A] deed [persoon A] het voorkomen alsof hij op deze wijze gemakkelijker goederen en/of diensten voor de gemeente kon bestellen zonder dat hij de procedures voor aanbesteding hoefde te volgen. Ook [appellant] werd in het rapport genoemd.
3.2.4.In december 2016 heeft de gemeente aangifte bij de politie gedaan van verduistering in dienstbetrekking, diefstal, plichtsverzuim en oplichting door [persoon A] . Naar aanleiding van de aangifte van de gemeente is de politie een onderzoek gestart.
3.2.5.Op 5 april 2019 is [persoon A] door de rechtbank veroordeeld voor, kort gezegd, oplichting, een gewoonte maken van het plegen van witwassen, valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd, opzettelijk gebruik maken van een vals en/of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, en diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk.
3.2.6.[appellant] heeft een klusbedrijf genaamd Projectadviesburo [XX] . Begin jaren '00 leerden [persoon A] en [appellant] elkaar kennen toen zij elkaars buurman waren in [plaats A] . Zij gingen privé met elkaar om. [appellant] was getuige op het huwelijk van [persoon A] en zijn toenmalig echtgenote. [appellant] heeft een bedrag van € 50.000 aan hen geleend in verband met een kasteel te [plaats B] . [appellant] werd (via [persoon A] ) door de gemeente ingehuurd.
[appellant] heeft met zijn eenmanszaak over de jaren 2013 tot en met 2016 bijna een miljoen euro (exact: € 985.291,63) aan de gemeente gefactureerd welke facturen de gemeente heeft betaald.
De procedure in eerste aanleg
3.3.1.In eerste aanleg vorderde de gemeente samengevat om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat [appellant] onrechtmatig ten opzichte van haar heeft gehandeld;
b. [appellant] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [appellant] , op te maken bij staat;
c. voor recht te verklaren dat zij onverschuldigd aan [appellant] heeft betaald;
d. [appellant] te veroordelen tot betaling aan haar van het onverschuldigd door haar aan [appellant] betaalde bedrag, op te maken bij staat;
e. voor recht te verklaren dat [appellant] ongerechtvaardigd ten opzichte van haar is verrijkt;
f. [appellant] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag, voor zover redelijk, ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden, lijdt en nog zal lijden tot het bedrag van de verrijking van [appellant] , op te maken bij staat,
met veroordeling van [appellant] in de proces- en nakosten met rente.
3.3.2.[appellant] vorderde in eerste aanleg in reconventie om bij vonnis,
uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat de gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld;
b. de gemeente te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag ter vergoeding
van de schade die hij heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van het
onrechtmatig handelen van de gemeente, op te maken bij staat, met veroordeling van de gemeente in de proces- en nakosten met rente.
3.3.3.De rechtbank heeft bij tussenvonnis vastgesteld dat [appellant] in opdracht van [persoon A] aan de gemeente diensten en/of zaken heeft geleverd en daarvoor facturen aan de gemeente heeft gestuurd die de gemeente heeft voldaan. De rechtbank heeft de gemeente opgedragen om te bewijzen dat [appellant] in de periode 2013 t/m 2016 facturen aan de gemeente heeft gestuurd die door de gemeente zijn betaald maar waarvoor [appellant] aan de gemeente geen diensten en/of zaken heeft geleverd. In dat geval heeft [appellant] door die handelwijze een onrechtmatige daad gepleegd jegens de gemeente die hem kan worden toegerekend.
In het eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de gemeente het bewijs heeft geleverd, de primaire vordering van de gemeente toegewezen, de reconventionele vordering van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. Daartoe overwoog de rechtbank samengevat het volgende.
De rechtbank over de maandelijkse facturen met vaste bedragen
3.3.4.[appellant] heeft over de jaren 2013 tot en met (de eerste helft van) 2016 voor een bedrag van circa € 450.000 gefactureerd aan de gemeente met maandelijkse facturen met vaste bedragen (in 2013 ging het om maandelijkse facturen van € 10.894,44, in 2014 om maandelijkse facturen van € 11.678,33, in 2015 om maandelijkse facturen van € 10.224,58 en over de eerste helft van 2016 om maandelijkse facturen van € 8.179,60). De omschrijving op deze facturen was:
- in 2013 en 2014: “schoonmaakactiviteiten en algemene werkzaamheden [gemeente A]”;
- in 2015: “Facilitaire activiteiten zoals ondersteuning huismeester, schoonmaak en onderhoudswerkzaamheden”;
- in 2016: “uitgevoerde huismeesteractiviteiten t.b.v. de [gemeente A]”.
De gemeente heeft voldoende aangetoond dat [appellant] in deze periode geen werkzaamheden voor de gemeente heeft verricht die daarvoor aanleiding zouden kunnen vormen. Daarbij zijn in aanmerking genomen de salarisbetalingen door [appellant] en de getuigenverklaring van [persoon B] , projectmedewerker interne dienst en met name verantwoordelijk voor de huisvesting en dienstverlening die derden voor de gemeente verrichtten:
“
Ik werk op dit moment bij de gemeente […] en ook […] van 2013 tot 2016, was ik werkzaam bij de gemeente […]. Mijn functie was en is projectmedewerker interne dienst.
Samen met nog twee collega’s was ik verantwoordelijk voor allerlei facilitaire zaken.
Ik was met name verantwoordelijk voor de huisvesting en dienstverlening die derden voor ons verrichtten. […] We hebben verschillende panden in beheer. […]
Het team waarin ik werkzaam was, was als volgt opgebouwd: de afdelingsmanager was [persoon A] , daarnaast waren er drie projectmedewerkers. […]. Daarnaast waren er nog enkele mensen verantwoordelijk voor de administratieve ondersteuning. Ook waren er nog twee huismeesters werkzaam binnen ons team. […] Deze huismeesters waren verantwoordelijk voor alle werkzaamheden binnen de panden en die werkzaamheden werden door hen onderling verdeeld of in samenspraak met mij. […] De huismeesters verrichten met name allerlei routinematige activiteiten die voor het merendeel vaststonden. Daarnaast hadden zij een ondersteunende rol bij het uitvoeren van projecten. Ik had zoals gezegd een uitvoerende en een coördinerende rol. Ik vertaalde de zaken die gedaan moesten worden naar de werkvloer. Ik had zelf een bureau in het stadskantoor en ook de huismeesters waren daar gevestigd. […] Op een gegeven moment is de gemeente gebruik gaan maken van de diensten van het bedrijf van [appellant] . In de jaren van 2006 tot 2010 is dat maar mondjesmaat geweest. Daarna is dat gebruik gaan toenemen.Onder andere wanneer er een huismeester ziek werd, werd het bedrijf van [appellant] ingeschakeld en ook bij projecten waarbij extra handjes nodig waren, werd het bedrijf van [appellant] steeds meer ingeschakeld. […] Het geven van opdrachten gebeurde telefonisch. Ook door mij. […] Op uw vraag op wat voor basis de extra handjes van [appellant] werden ingehuurd, antwoord ik dat ze werden ingehuurdop onregelmatige basis. Er waren geen vaste momenten aan te wijzen dat ze aanwezig waren.
In […] de periode tussen 2013 en 2016, verrichtten met name [persoon C] (de naam weet ik niet precies) en [persoon D] namens [appellant] werkzaamheden. De zoon van [appellant] heeft ook weleens werkzaamheden verricht voor ons, maar dat was maarsporadisch. […] In de periode waar we het hier over hebben, waren er alleen mannen die namens [appellant] werkzaamheden voor ons hebben verricht. [appellant] zelf heeft ook weleens werkzaamheden verricht. Ook dit was sporadisch.Ik denk dat hij in deze tijd misschien vier of vijf keer is geweest. […]
Op uw vraag of ik bekend ben met mensen van het bedrijf van [appellant] die gedurende de periode 2013-2016 permanent aanwezig zijn geweest voor het verrichten van huismeesters-activiteiten, dat wil zeggen één iemand gedurende de hele week en één iemand op de donderdagen en de vrijdagen, antwoord ik dat er volgens mij niet iemand drie jaar lang permanent aanwezig is geweest. Het kan ook niet zo zijn dat er wel iemand aanwezig was en ik daarvan niet op de hoogte was. Zoals gezegd was ik op de hoogte van alles wat er speelde en bovendien was er een dagelijks koffiemomentje met de huismeesters en als die op de een of andere manier ondersteund werden, dan was dat dan bekend geworden. Ook was het volgens mij zo dat als er mensen van [appellant] waren die huismeestersactiviteiten verrichtten, zij bij het koffiemoment aanwezig waren.”
3.3.5.Met de getuigenverklaringen van de heren [persoon E] en [persoon F] heeft [appellant] volgens de rechtbank het bewijs van de gemeente niet ontzenuwd. Hun verklaringen zien slechts op een beperkt deel van de relevante periode. De getuigenverklaring van [persoon C] bevestigt eerder het bewijs van de gemeente:
“
Op uw vraag wat mijn band is met [appellant] antwoord ik dat ik voor hem heb gewerktin de periode van 2012 tot 2015. Ik werkte toen op basis van een nul uren contract en ik ben begonnen met [appellant] met het wassen van de ramen van panden van de gemeente […].Ik werkte de ene week 10 a 20 uur per week en dan soms een week weer niet. Het aantal uren dat ik werkte was dus wisselend. Dat is eigenlijk de hele periode zo geweest toen ik werkzaam was bij [appellant] .[…] Ik denk dat ik een half jaar tot een jaar glasbewassing heb gedaan. Terwijl ik de glasbewassing deed werd ik af en toe gevraagd om te helpen bij huismeesterwerkzaamheden. Later, ongeveer na een jaar, namen die huismeesterwerk-zaamheden meer toe. […] De glasbewassingswerkzaamheden deed ik zelf ongeveer een
keer per week. […] Zoals ik hiervoor al heb gezegd ben ik na ongeveer een jaar met name huismeesterwerkzaamheden gaan verrichtten. Die opdracht kreeg ik van [appellant] . In eerste instantie ter vervanging van iemand. Later vroeg [persoon B] of ik meer werkzaam-heden kon verrichtten. Dat heb ik toen kortgesloten met [appellant] en dat was soms wel een probleem en soms niet.Het ging dus niet om structurele werkzaamheden die ik elke week verrichtte, maar als ik werkzaamheden verrichtte als huismeester was dat naar aanleiding van vragen van [persoon B] . […] In de tijd dat ik huismeesterwerkzaamheden verrichtte was ik in de ochtend ook aanwezig bij het werkoverleg. Daarbij was ook [persoon B] aanwezig.”
3.3.6.Uit de salarisbetalingen door [appellant] blijkt dat hij [persoon E] maandelijks tussen de € 1.300 en € 1.800 heeft uitbetaald en [persoon C] om en nabij de € 220 per maand. Daarmee wordt bij lange na niet gekomen aan het bedrag van de maandelijkse facturen voor vaste bedragen van dhr. [appellant] aan de gemeente.
De rechtbank over de facturen met variabele bedragen
3.3.7.Aan losse facturen (variabele bedragen) heeft [appellant] in de jaren 2013 t/m 2016 aan de gemeente in totaal circa € 550.000 gefactureerd met omschrijvingen als
schilder-, schoonmaak- en glasbewassingswerkzaamheden. De gemeente heeft voldoende aangetoond dat in deze periode t/m 2016 door of namens [appellant] niet of nauwelijks schilder-, schoonmaak- en glasbewassingswerkzaamheden voor de gemeente zijn verricht, aldus nog steeds de rechtbank. Daarbij zijn in aanmerking genomen de facturen van andere ingehuurde bedrijven die schilder-, schoonmaak- en glasbewassingswerkzaamheden voor de gemeente hebben verricht en de getuigenverklaring van [persoon B]:
“
Ten aanzien van glasbewassing heeft het bedrijf van [appellant] geen werkzaamheden verricht in die periode. In die periode hadden wij namelijk een overeenkomst met [bedrijf A] voor deze werkzaamheden. Ook firma [YY] heeft in die periode op basis van een overeenkomst periodiek de glazen gewassen van de entree van een viertal panden.
Ook heeft het bedrijf van [appellant] geen schoonmaakwerkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden waren namelijk uitbesteed aan GOM. Dit gold zowel voor de dagelijkse schoonmaakwerkzaamheden als voor extra schoonmaakwerkzaamheden.
Ten aanzien van schilderwerkzaamheden aan de binnenkant van de gebouwen heeft het bedrijf van [appellant] evenmin werkzaamheden verricht. Alle schilderwerkzaamheden werden verricht door bedrijven uit [plaats C]. Dit organiseerden we in principe zelf.Als het om grote projecten ging, dan schakelden we de afdeling vastgoed in die dat coördineerden.
U vraagt hoe het komt dat ik zo zeker weet dat het bedrijf van [appellant] de hiervoor genoemde werkzaamheden niet verrichtte. Hierop antwoord ik dat ik bij al deze werkzaamheden ben betrokken. Als er zaken moesten gebeuren, kwam dat altijd via mijn bureau. Bovendien hadden we met de huismeesters elke ochtend een koffiemomentje om de dag door te nemen. Op die manier wist ik precies wat er speelde.”
3.3.8.[appellant] heeft dit bewijs volgens de rechtbank niet ontzenuwd. [persoon E] heeft verklaard geen glasbewassing- schoonmaak- of schilderwerkzaamheden te hebben verricht (behalve incidenteel als er iets was omgegooid of beschadigd) en ook niet te hebben gezien dat andere door [appellant] ingehuurde personen dat hebben gedaan. [persoon F] heeft verklaard met name in het kader van een grote verhuizing huismeesterwerkzaamheden te hebben verricht en op de vraag wat die werkzaamheden inhielden niet gerept over schilder-, schoonmaak- en/of glasbewassingswerkzaamheden. [persoon C] heeft verklaard zelf geen schoonmaakwerkzaamheden te hebben verricht en niet te weten of andere door [appellant] ingeschakelde personen dat hebben gedaan. Hij heeft verklaard in 2012 te zijn begonnen, het eerste half jaar tot jaar glasbewassingswerkzaamheden te hebben gedaan en daarna niet meer. Hij heeft verklaard zelf geen schilderwerkzaamheden te hebben verricht. In eerste instantie heeft hij verklaard dat in 2012 mensen van [appellant] deuren groen hebben geschilderd en dat zij op een later moment nog schilderwerkzaamheden hebben verricht in de kantine van de gemeente. Daarna heeft hij verklaard dat de schilderwerkzaamheden zijn verricht door het bedrijf van [persoon G] en niet te weten wie dat bedrijf heeft ingehuurd. De verklaring van [persoon C] staat op zichzelf en nergens blijkt uit dat [appellant] [persoon G] heeft ingehuurd.
Deze door de gemeente bewezen feiten en/of omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat [appellant] in de periode vanaf 2013 tot en met 2016 facturen aan de gemeente heeft gestuurd die door de gemeente zijn betaald maar waarvoor [appellant] aan de gemeente geen diensten en/of zaken heeft geleverd, aldus de rechtbank. Het beroep van [appellant] op eigen schuld omdat de interne organisatie van de gemeente niet deugde en de gemeente nooit navraag heeft gedaan naar de facturen, doet aan de onrechtmatigheid van de handelwijze niet af. Dit verweer raakt hooguit aan de omvang van de schadevergoedingsplicht jegens de gemeente en kan in de schadestaat-procedure aan de orde komen.
De rechtbank over de reconventionele vordering
3.3.9.Dat de goede naam van [appellant] is aangetast door een onrechtmatige handelwijze van de gemeente jegens hem volgt volgens de rechtbank uit niets. De gemeente heeft geen dossierstukken, waaronder de rapportage van PwC openbaar gemaakt en de gemeente heeft door het enkel laten uitvoeren van een onderzoek naar fraude niet onrechtmatig gehandeld.
De procedure in hoger beroep
3.4.1.[appellant] heeft in hoger beroep 14 grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van de gemeente en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
3.4.2.De gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest.
3.4.3.Met grief 1 betoogt [appellant] dat de gemeente ten onrechte is toegelaten tot bewijslevering want onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat [appellant] facturen heeft gestuurd waarvoor hij geen diensten en/of zaken aan de gemeente heeft geleverd. De grief richt zich voldoende kenbaar tegen het oordeel daaromtrent van de rechtbank in het tussenvonnis. Het hof verwerpt het bezwaar van de gemeente dat in het petitum niet expliciet tot vernietiging van dat tussenvonnis is geconcludeerd. Dit volgt naar het oordeel van het hof voldoende uit de grief zelf. De grieven 2 tot en met 13 richten zich tegen de gehanteerde bewijswaarderingsmaatstaf en de bewijswaardering. Grief 14 betreft de reconventionele vordering. Het hof zal eerst de grieven 1 tot en met 13 gezamenlijk behandelen.
3.4.4.Met de verklaring van [persoon B] dat het bedrijf [appellant] in de periode 2013 - eind 2016 niet permanent aanwezig is geweest om huismeesterswerkzaamheden te verrichten en geen glasbewassings- schilder- of schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht, heeft de gemeente die stelling voldoende onderbouwd. [persoon B] was binnen de gemeente verantwoordelijk voor de werkzaamheden die [appellant] binnen de panden van de gemeente verrichtte. Daar komt bij dat de gemeente deze stelling nader heeft onderbouwd met contracten en facturen van andere bedrijven die deze werkzaamheden hebben uitgevoerd.
Vast staat dat [persoon A] is veroordeeld als fraudeur en oplichter en dat hij met valse facturen en opdrachtbrieven de gemeente heeft laten betalen aan derden voor zaken of diensten die niet aan de gemeente zijn geleverd. [persoon A] is een goede bekende van [appellant] en heeft er belang bij dat de vaststelling van de omvang van de fraude zo klein mogelijk blijft. Met de opdrachtbrieven die [persoon A] aan [appellant] heeft gestuurd en de verklaring van [persoon A] , heeft [appellant] daarom onvoldoende betwist dat hij facturen heeft gestuurd en betaald gekregen waarvoor hij niets heeft geleverd aan de gemeente. Om dezelfde reden is onvoldoende dat [persoon A] , althans de gemeente de uren moet hebben bijgehouden, en zij zulks niet (adequaat) zou hebben gedaan. Dat de gemeente niet over een dergelijke urenregistratie beschikt is niet in geschil. Dit argument speelt wellicht een rol wanneer het gaat om de omvang van de schade, omdat vast staat dat bepaalde gefactureerde werkzaamheden wel degelijk zijn verricht, maar is onvoldoende voor de conclusie dat voor alle facturen is geleverd. [appellant] heeft toegelicht helemaal geen administratie meer te hebben omdat hij alles heeft weggegooid. Dit komt echter voor zijn risico. Bovendien doet die omstandigheid op zichzelf niets af aan de door de gemeente voldoende onderbouwde stelling dat is gefactureerd voor niet geleverde diensten en zaken. [appellant] heeft zijn verweer op dit punt onvoldoende handen en voeten gegeven. Zo zou hij ten minste de namen hebben kunnen noemen van de personen die volgens hem de werkzaamheden als vaste kracht hebben uitgevoerd in de periode 2013 tot eind 2016. Dat heeft [appellant] onvoldoende gedaan, hetgeen het hof hierna nader zal toelichten.
3.4.5.[appellant] heeft tijdens het op 21 april 2017 gehouden politieverhoor het volgende verklaard rond de maandelijkse facturen met vaste bedragen:
“
Dat is een maandelijks terugkerend bedrag(…)
Ik heb altijd in oktober en november van elke jaar een gesprek gehad met [persoon A] . Dit bedrag is inclusief BTW. [persoon A] heeft dit bedrag bepaald. Dit is in onderling overleg met mij gedaan. Ik moest vast één vast man leveren. Die was er dan van maandag tot vrijdag van 8 tot 16 uur daar. Dat was dan 40 uur per week. De donderdag en vrijdag voor de gehele dag. Het ging dan om één man erbij. Dan heb ik het over 16 uur per week.”
[appellant] heeft toegelicht dat [persoon C] , [persoon E] en [persoon F] de werkzaamheden hebben uitgevoerd waarvoor de maandelijkse facturen met vaste bedragen zijn verstuurd. Niet in geschil is dat [persoon E] van 6 maart 2015 tot eind 2016 fulltime voor de gemeente huismeesterwerkzaamheden heeft verricht en bij [appellant] in dienst was. Verder staat vast dat [persoon C] de hele periode van 2013 tot eind 2016 op basis van een nulurencontract heeft gewerkt voor [appellant] . Tijdens het getuigenverhoor heeft hij verklaard de ene week 10 à 20 uur per week te hebben gewerkt en dan weer een week niet. Uit de salarisadministratie blijkt dat [persoon E] tussen de € 1.300 en € 1.800 per maande verdiende en dat [persoon C] rond de € 220 euro per maand verdiende. [persoon F] was in 2016 vijf maanden fulltime werkzaam voor de gemeente vanuit [appellant] . Volgens de getuigenverklaring van [persoon F] uit 2022 was dat ongeveer zes jaar geleden toen een grote interne verhuizing plaatsvond. Dit duidt op 2016, hetgeen strookt met de verklaring van [appellant] bij de politie uit 2017 dat [persoon F] het jaar ervoor even bij hem heeft gewerkt en het feit dat in juli/augustus 2016 een grote interne verhuizing heeft plaatsgevonden. [persoon F] heeft dus van ongeveer april 2016 tot september 2016 gewerkt voor de gemeente.
3.4.6.Hiermee is niet toegelicht welke personen vanuit [appellant] vast, voor 56 uur per week voor de gemeente hebben gewerkt in de periode vanaf 2013 tot maart 2015. Van [appellant] had mogen worden verwacht dat hij desgevraagd in 2017, maar ook nu, ten minste had kunnen toelichten wie gedurende deze periode van twee jaar en drie maanden fulltime vanuit [appellant] voor de gemeente heeft gewerkt.
Op de zitting in hoger beroep heeft [appellant] toegelicht dat “als er niemand anders was hij zelf de werkzaamheden heeft uitgevoerd”. De gemeente heeft met een beroep op de twee-conclusie-regel bezwaar gemaakt tegen het innemen van deze stelling. Het hof verwerpt dat bezwaar. De stelling bouwt voort op hetgeen [appellant] heeft aangevoerd in grief 5, namelijk dat hij veelvuldig werkzaamheden voor de gemeente heeft verricht en in grief 7, dat de rechtbank rekening had moeten houden met de arbeidsinzet van [appellant] .
[appellant] heeft echter zoals hiervoor weergegeven bij de politie verklaard dat hij een vaste man leverde die er 40 uur per week was en een man erbij voor 16 uur per week. Dat strookt niet met zijn stelling dat hij zelf hetgeen waarvoor de maandelijkse facturen met vaste bedragen zijn gestuurd heeft uitgevoerd. Bovendien strookt de stelling dat hij zelf (meer dan) 40 uur voor de gemeente werkte in de periode 2013 tot maart 2015 niet met de getuigenverklaring van [persoon C] . [persoon C] heeft daarover verklaard:
“
Ik heb ook gezien dat dhr. [appellant] persoonlijk werkzaamheden verrichtte voor de [gemeente A]. Hoe vaak dat precies was weet ik niet meer. Hij was er wel vaak en bij verhuizingen was hij er altijd. (…)
Op uw vraag of dhr. [appellant] zelf vaak aanwezig was bij de [gemeente A] antwoord ik dat bij grotere projecten, zoals verhuizingen hij van de 10 keer er zeker 7 keer bij aanwezig was. Als het ging om de reguliere werkzaamheden was hij er ook regelmatig. Vaak was hij er aan het begin van die werkzaamheden, maar hij bleef er niet de hele periode”.
Daar komt bij dat de gemeente aan de hand van de facturen van [appellant] heeft toegelicht dat 80% van zijn facturen aan andere opdrachtgevers dan de gemeente werden gestuurd en dat [appellant] zich daarmee ook moest bezighouden, hetgeen niet strookt met een fulltime inzet bij de gemeente. Dat voor werkzaamheden bij derden anderen zouden zijn ingezet blijkt ook niet uit de salarisadministratie van [appellant] en anders dan [appellant] op de zitting in hoger beroep heeft betoogd ook niet uit de winst- en verliesrekening.
De inzet van [appellant] zelf was dus niet structureel en past niet bij de maandelijkse facturen met vaste bedragen. Dat betekent dat [appellant] onvoldoende heeft betwist en na bewijslevering onvoldoende heeft ontzenuwd dat voor de maandelijkse facturen met vaste bedragen over de periode 2013 tot maart 2015 geen werkzaamheden zijn uitgevoerd.
3.4.7.Naast het feit dat [appellant] onvoldoende heeft toegelicht wie fulltime voor de gemeente heeft gewerkt in de periode 2013 tot maart 2015, geldt dat de fulltime inzet van [persoon E] vanaf maart 2015 plus de fulltime inzet van [persoon F] vanaf april 2016 niet de maandelijkse facturen met vaste bedragen (plus de losse facturen over deze periode) kan verklaren.
De inzet van [persoon E] vanaf maart 2015 strookt niet met het feit dat de vaste maandelijkse facturen die [appellant] aan de gemeente stuurde juist in bedrag omlaag gingen (van € 11.678,33 in 2014 naar EUR € 10.224,58 in 2015). In 2016 ging het vaste bedrag nog verder omlaag naar € 8.179,60 per maand, terwijl in 2016 [persoon F] er nog fulltime bij kwam gedurende vijf maanden.
[appellant] is in deze periode bovendien gemiddeld (bijna) wekelijks aan de gemeente variabele facturen gaan sturen voor “(extra) inzet medewerkers”, met vaak een verwijzing naar huismeestertaken of -werkzaamheden, soms met daarbij een weeknummer. Over de 36 weken in 2016 bedroegen de variabele facturen gemiddeld € 3.829 per week. Ook blijkt uit deze facturen dat [appellant] voor de inzet van 40 uur afgerond € 1.700 per week in rekening bracht. Dat betekent dat hij gemiddeld meer dan twee man fulltime heeft ingezet bij de gemeente in 2016, hetgeen past bij de inzet van [persoon E] over deze periode en de inzet van [persoon F] een gedeelte van deze periode. Dit duidt erop dat [appellant] hun inzet met de variabele facturen bij de gemeente in rekening heeft gebracht. Voor zover dat anders zou zijn en hun inzet wel onder de vaste facturen zou vallen, heeft [appellant] de in rekening gebrachte losse facturen voor extra inzet medewerkers over deze periode onvoldoende verklaard.
Voor zover [appellant] ook voor deze periode stelt dat hij zelf de geleverde vaste man was die er van maandag tot vrijdag van 8 tot 16 uur heeft gewerkt, strookt dat niet met de verklaringen van [persoon E] en [persoon F] . [persoon F] heeft verklaard [appellant] geregeld, maar niet elke dag te hebben gezien. [persoon E] heeft verklaard dat de werkzaamheden van [appellant] wisselend waren, soms elke dag en soms twee à drie dagen per week. Waarom bij de beoordeling van de inzet van vaste mensen rekening zou moeten worden gehouden met het incidenteel inzetten van zoon Swen, heeft [appellant] niet nader toegelicht zodat het hof daaraan in dit kader voorbij gaat.
3.4.8.Dat betekent dat de gemeente met de getuigenverklaringen en de salarisadministratie voldoende heeft onderbouwd en heeft bewezen dat [appellant] geen werkzaamheden heeft verricht voor de maandelijkse facturen met vaste bedragen over de periode 2013 tot maart 2015. Voor de periode daarna staat vast dat de gemeente voldoende heeft onderbouwd en bewezen dat [appellant] niet voor zowel de maandelijkse vaste facturen als alle variabele facturen werkzaamheden heeft verricht.
Daarbij hanteert het hof de in het civiele recht geldende bewijswaarderingsmaatstaf dat de feiten in voldoende mate zijn komen vast te staan. Bewijsmateriaal dat redelijkerwijs van [appellant] verwacht mocht worden, ontbreekt. De betwisting door [appellant] is te algemeen en daarmee te vaag en hij heeft het door de gemeente geleverd bewijs niet ontzenuwd. De personen die volgens [appellant] de vaste werkzaamheden hebben verricht en die hij als getuigen heeft laten horen betreffen slechts een kleiner deel van de hele periode en hun inzet is onvoldoende om zowel de variabele facturen als de maandelijkse vaste facturen te verklaren. Daarmee geconfronteerd noemt [appellant] zichzelf “als het niet iemand anders was dan was ik het”, hetgeen eveneens onvoldoende concreet is en bovendien niet past bij de overige bewijsmiddelen.
3.4.9.Het hof gaat voorbij aan hetgeen [appellant] heeft ingebracht tegen de getuigenverklaring van [persoon B]. Dat [persoon B] werkzaam is bij de gemeente en zelf een klein onderzoek heeft uitgevoerd in de administratie van de gemeente maakt zijn getuigenverklaring niet ongeloofwaardig. Hetzelfde geldt voor de door [appellant] gestelde inconsistenties in zijn verklaring, waaronder bijvoorbeeld dat [persoon B] heeft verklaard dat hij van alles op de hoogte was. Het hof wil best aannemen dat dit in de praktijk niet altijd zo was omdat hij op zaterdagen niet aanwezig was, er gewerkt werd in meerdere gebouwen, wellicht niet iedereen altijd in de ochtend eerst koffie kwam drinken met [persoon B] en de administratie niet goed werd bijgehouden. Dat maakt echter niet dat [persoon B] niet de overtuiging had dat hij van alles op de hoogte was en laat onverlet dat hij voor het overgrote deel van de werkzaamheden wist wat er gebeurde. De verklaring van [persoon B] strookt voor zover het de maandelijkse facturen met vaste bedragen betreft bovendien met de verklaringen van [persoon E], [persoon F] , de salarisadministratie van [appellant] en hetgeen [appellant] zelf wel heeft toegelicht, maar vooral ook niet heeft toegelicht terwijl dat wel van hem verwacht mocht worden.
Verder gaat het hof voorbij aan de door [appellant] in hoger beroep overgelegde verklaring van de heer J.E.W. Wetzels, een voormalig werknemer van [appellant] , omdat die betrekking heeft op de periode van 2008 tot en met 2011. Ook uit de verklaring van [persoon H] dat hij vanaf juli 2010 regelmatig voor [appellant] werkzaamheden heeft verricht voor de gemeente, leidt het hof niet af dat dit eveneens betrekking heeft op de periode vanaf 2013.
Dat het Openbaar Ministerie (OM) [appellant] destijds niet heeft vervolgd leidt tot slot evenmin tot een ander oordeel want laat onverlet dat [appellant] met hetgeen in deze procedure is vastgesteld civielrechtelijk aansprakelijk is. Dat de door [appellant] betaalde salarissen de maandelijkse facturatie naar de gemeente zou kunnen verklaren is in een politierapport opgenomen vanuit de aanname dat alle werknemers van [appellant] inclusief [appellant] zelf enkel voor de gemeente zouden hebben gewerkt, hetgeen gezien het voorgaande juist niet vaststaat. Bovendien is de bijna wekelijkse inzet - van 40 tot in 2016 zelfs 80 uur per week - van extra mensen, zoals gefactureerd op de variabele facturen, daarmee niet verklaard. De steekproef die het OM destijds heeft uitgevoerd betreft nu juist twee opdrachten die [persoon B] zelf heeft gegeven en zegt daarmee niets over de opdrachtbrieven die [persoon A] heeft verstrekt.
3.4.10.De slotsom is dat het hof het oordeel dat [appellant] onrechtmatig jegens de gemeente heeft gehandeld door te factureren voor niet uitgevoerde werkzaamheden en de verwijzing naar de schadestaatprocedure zal bekrachtigen.
Of en in hoeverre daaronder ook variabele facturen voor glasbewassings- schilder- of schoonmaakwerkzaamheden vallen en welk deel van deze facturen dat betreft, kan in de schadestaatprocedure aan de orde komen. Dat betreft de omvang van de schade. [appellant] heeft in dit kader op de zitting in hoger beroep toegelicht dat [persoon B] niet aanwezig was bij (verhuis)werkzaamheden op zaterdagen en dat daarbij wel degelijk dergelijke werkzaamheden zijn verricht. Verder heeft [appellant] betoogd dat de gemeente zelf onduidelijke omschrijvingen op de opdrachtbrieven hanteerde en creatief omging met kostenposten, dat die omschrijvingen niet altijd de werkelijke werkzaamheden betroffen en dat de gemeente ook zelf de administratie niet bijhield of controleerde.