ECLI:NL:GHSHE:2025:1505

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
20-002837-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor eenvoudige belediging en smaadschrift

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de Rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor eenvoudige belediging en smaadschrift. De verdachte, geboren in 1977 en wonende te [adres], heeft op zijn Twitteraccount uitlatingen gedaan die als beledigend zijn aangemerkt. De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. De benadeelde partij, [benadeelde], is in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, terwijl de raadsvrouw van de verdachte heeft gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en vrijspraak van de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de klacht van de benadeelde partij niet tijdig is ingediend, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging voor de meeste tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de uitlating die als beledigend werd aangemerkt, omdat deze niet als zodanig kon worden aangemerkt in de gegeven context. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002837-22
Uitspraak : 30 mei 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het Gerechtshof

‘s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 12 december 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-169440-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘eenvoudige belediging, meermalen gepleegd’ (feit 1) en ‘smaadschrift, meermalen gepleegd’ (feit 2 primair) veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is de benadeelde partij [benadeelde] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair bepleit dat het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging vanwege schending van het gelijkheidsbeginsel, onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek (artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hierna: Sv) en het niet voldoen aan de klachttermijn als bedoeld in artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd. Tot slot heeft de raadsvrouw het hof verzocht de benadeelde partij [benadeelde] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 april 2018 tot en met 18 november 2020 te Best en/of Heeswijk Dinther, althans in Nederland, opzettelijk [benadeelde] , in het openbaar bij geschrift en/of bij afbeelding, heeft beledigd, door op zijn, verdachtes, Twitteraccount een of meerdere berichten en/of reacties te plaatsen met de inhoud:
  • “Complimenten voor jullie FANTASTISCHE MEDEWERKER: [benadeelde] . Bevorder die man en versterk de #angstcultuur”,
  • “Dank voor je inspiratie [benadeelde] . Jij met je wanhopige, koddige berichtjes en foute vriendjes vertegenwoordigen het allerslechtste wat Defensie te bieden heeft. NOW GO FUCK YOURSELF”,
  • “Iedere #klokkenluiderszaak kent zijn [benadeelde] ’s: de veroorzaker(s). Die moeten de aandacht krijgen die ze verdienen. Veroorzakers van #klokkeluiders zaken zijn de rotste appels van onze maatschappij, in staat het meest abjecte gedrag”,
  • “Zoals u leest zijn het praktijken die in de DDR niet hadden misstaan # [benadeelde] ”,
  • “In de oorlog zou het duidelijk zijn bij welke partij [benadeelde] in 1940 aangesloten zou zijn”,
  • “Beoefenaar van Stasipraktijken, DDR-praktijken, Oost-Duitse praktijken, [benadeelde] DDR”,
  • “ [benadeelde] die niet vies is van praktijken waar ze in de DDR nog een puntje aan konden zuigen. #stasipraktijken, wil iets zeggen”,
  • “ [benadeelde] hoeder van de defensie angst cultuur en veroorzaker van de klokkenluiders zaak [werkgever] verstuurde geheime mails in mijn afwezigheid”,
  • “Het wachten is op de duiding door [benadeelde] . Ach we weten in ieder geval bij welke partij [benadeelde] zich in 1940 zou hebben aangesloten”,
  • “ [benadeelde] een van de hoofdrolspelers en veroorzaker van de klokkenluiderszaak. Een klassieke geïndoctrineerde griezel, type “fout in de oorlog”. Een oplossing voor deze kwestie is nauwelijks voorstelbaar zonder zijn strafontslag”,
  • “ [benadeelde] wil kennelijk graag dat zijn Oost-Duitse praktijken breed in de media worden uitgemeten” en/of
  • “De veroorzaker van de klokkenluiderszaak en liefhebber van stasipraktijken [benadeelde] heeft een mening.. Het soort #foutindeoorlog”,
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 april 2018 tot en met 18 november 2020 te Best en/of Heeswijk Dinther, althans in Nederland, opzettelijk de eer en/of de goede naam van [benadeelde] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door op zijn, verdachtes, Twitteraccount een of meerdere berichten en/of reacties te plaatsen met de inhoud:
  • “Personeel wees gewaarschuwd. [benadeelde] kan ook over u schrijven. Hij zal dat doen in uw afwezigheid. Wat hij schrijft zal hij voor u geheim houden. Hoor- en wederhoor is voor hem een scheldwoord. De inhoud van zijn schrijfsels spreekt voor zich”,
  • “Morgen zal ik in een draadje de tijdslijn schetsen in de periode dat mijn medische dossier werd vervalst. Daaruit zal volkomen duidelijk blijken dat [benadeelde] medeplichtig is aan de vervalsing”,
  • “Ik acht [benadeelde] medeplichtig aan de vervalsing van mijn medisch dossier” en/of
  • “Een week daarna terwijl ik nog op vakantie was, werd mijn medisch dossier vervalst. De betrokkenheid van [benadeelde] daarbij is evident”,
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 april 2018 tot en met 18 november 2020 te Best en/of Heeswijk Dinther, althans in Nederland, opzettelijk [benadeelde] , in het openbaar bij geschrift en/of bij afbeelding, heeft beledigd, door op zijn, verdachtes, Twitteraccount een of meerdere berichten en/of reacties te plaatsen met de inhoud:
  • “Personeel wees gewaarschuwd. [benadeelde] kan ook over u schrijven. Hij zal dat doen in uw afwezigheid. Wat hij schrijft zal hij voor u geheim houden. Hoor- en wederhoor is voor hem een scheldwoord. De inhoud van zijn schrijfsels spreekt voor zich”,
  • “Morgen zal ik in een draadje de tijdslijn schetsen in de periode dat mijn medische dossier werd vervalst. Daaruit zal volkomen duidelijk blijken dat [benadeelde] medeplichtig is aan de vervalsing”,
  • “Ik acht [benadeelde] medeplichtig aan de vervalsing van mijn medisch dossier” en/of
  • “Een week daarna terwijl ik nog op vakantie was, werd mijn medisch dossier vervalst. De betrokkenheid van [benadeelde] daarbij is evident”,
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Bij akte van 13 december 2022 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 12 december 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-169440-21. Dit hoger beroep is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de beslissing van de politierechter tot vrijspraak van de verdachte van delen van de aan hem tenlastegelegde feiten. Die beslissing tot vrijspraak betreft de volgende onderdelen van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 1 (van boven naar beneden gelezen: het vijfde, zesde, zevende en elfde gedachtestreepje):
  • “In de oorlog zou het duidelijk zijn bij welke partij [benadeelde] in 1940 aangesloten zou zijn”,
  • “Beoefenaar van Stasipraktijken, DDR-praktijken, Oost-Duitse praktijken, [benadeelde] DDR”,
  • “ [benadeelde] die niet vies is van praktijken waar ze in de DDR nog een puntje aan konden zuigen. #stasipraktijken, wil iets zeggen”,
  • “ [benadeelde] wil kennelijk graag dat zijn Oost-Duitse praktijken breed in de media worden uitgemeten.
Ten aanzien van feit 2 (van boven naar beneden gelezen: het eerste gedachtestreepje):
- “ “Personeel wees gewaarschuwd. [benadeelde] kan ook over u schrijven. Hij zal dat doen in uw afwezigheid. Wat hij schrijft zal hij voor u geheim houden. Hoor- en wederhoor is voor hem een scheldwoord. De inhoud van zijn schrijfsels spreekt voor zich”.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte is het hof van oordeel dat zowel ten aanzien van feit 1 als ten aanzien van feit 2 sprake is van een impliciet cumulatieve tenlastelegging. Daarbij acht het hof van belang dat het tegen de achtergrond van de inhoud van het procesdossier de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging is geweest om in de tenlastelegging aan de verdachte het verwijt te maken dat hij op verschillende momenten de onder 1 en 2 tenlastegelegde uitingen op zijn Twitteraccount heeft geplaatst en daarmee tot uitdrukking gebracht dat aan deze uitingen telkens een afzonderlijk wilsbesluit ten grondslag heeft gelegen, zodat iedere uiting als een apart, losstaand feit dient te worden aangemerkt.
Artikel 404, vijfde lid, Sv bepaalt, kort gezegd, dat indien in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechter zijn onderworpen, de verdachte alleen hoger beroep kan instellen tegen die gevoegde zaken waarin hij niet van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken.
Zoals hiervoor is aangegeven, is namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 12 december 2022. Dit betekent dat het hoger beroep mede is gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van de verdachte van de hiervoor weergegeven onderdelen van de tenlastelegging. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, Sv, zodat het hof de verdachte in zoverre niet ontvankelijk zal verklaren in het namens hem ingestelde hoger beroep.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist, heeft slechts betrekking op dat gedeelte van het vonnis van de politierechter dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging
De raadsvrouw van de verdachte heeft (primair) bepleit dat het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging vanwege schending van het gelijkheidsbeginsel, onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek (artikel 359a Sv) en het niet voldoen aan de klachttermijn als bedoeld in artikel 66, eerste lid, Sr.
Het hof zal allereerst ingaan op het verweer, strekkende tot niet-ontvankelijk(verklaring) van het Openbaar Ministerie op grond van artikel 66, eerste lid, Sr, en overweegt dienaangaande als volgt.
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd, kort gezegd, dat hij [benadeelde] meermaals heeft beledigd. Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd, kort gezegd, dat hij zich meermaals schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift jegens [benadeelde] .
Belediging en smaadschrift, strafbaar gesteld in respectievelijk artikel 266 en artikel 261, tweede lid, Sr, zijn klachtdelicten (artikel 269 Sr). Dit betekent dat vervolging enkel plaatsvindt na een klacht van degene tegen wie het feit is begaan (artikel 64 Sr). De klacht kan worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit (artikel 66, eerste lid, Sr).
Uit het dossier, [1] in het bijzonder het proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie d.d. 18 november 2020, volgt dat [benadeelde] op 18 november 2020 een klacht heeft ingediend waarin hij (het Openbaar Ministerie) uitdrukkelijk verzoekt tot vervolging van de verdachte ter zake van smaad, laster en/of belediging. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 november 2020, waaruit volgt dat aangever op 18 november 2020 ook de aangifte deed, maakt duidelijk dat voornoemde klacht betrekking heeft op de uitlatingen, geplaatst op het Twitteraccount van de verdachte, zoals die onder 1 en 2 zijn tenlastegelegd.
In de hiervoor genoemde aangifte is onder meer het volgende opgenomen, als (kort en zakelijk weergegeven) verklaring van aangever [benadeelde] :
“Sinds 2017 uit de verdachte zijn uitingen steeds meer publiekelijk op onder andere
zijn Twitteraccounts [accountnaam 1] , [accountnaam 2] en [accountnaam 3] en ook op zijn website te weten [website] .
Sinds 2018 richten zijn uitingen zich ook steeds meer persoonlijk op mij. Deze worden sinds april 2020 steeds erger. In eerste instantie reageerde ik tot april 2020 op zijn uitlatingen richting mij. Van mijn werkgever moest ik daar mee stoppen.
Desondanks voelt verdachte zich nog steeds genoodzaakt mij, vaak onder vermelding van mijn volledige naam valselijk te beschuldigen. En omdat Twitter openbaar is kan een ieder de berichten lezen.
De verdachte noemt mij op zijn openbaar Twitter bij mijn naam en noemt ook mijn
twitteraccount, te weten @ [benadeelde] .”
Gelet op de inhoud van deze verklaring stelt het hof vast dat [benadeelde] de uitingen die in de tenlastegelegde periode op het Twitteraccount van de verdachte werden geplaatst, (op de voet) volgde en dus telkens op de datum van plaatsing van een uiting op het Twitteraccount van de verdachte, van die uiting kennisnam. Uit de klacht of aangifte blijkt ook niet anders.
Zoals hiervoor onder “Ontvankelijkheid van het hoger beroep” is overwogen, heeft het hof iedere onder 1 en 2 tenlastegelegde uiting aangemerkt als aparte, van elkaar losstaande feiten. Dit betekent dat per tenlastegelegde uiting de klachttermijn (van drie maanden) is aangevangen op het moment dat aangever [benadeelde] van de plaatsing van die uiting op het Twitteraccount van de verdachte heeft kennisgenomen.
Op grond van de bijlagen bij het proces-verbaal van aangifte stelt het hof vast dat:
- de onder 1 achter het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde uiting “Complimenten voor jullie FANTASTISCHE MEDEWERKER: [benadeelde] . Bevorder die man en versterk de #angstcultuur” volgens (de bijlagen bij) de aangifte op 19 april 2018 op het Twitteraccount van de verdachte zou zijn geplaatst en de aangever op diezelfde datum daarvan kennisnam, zodat de klachttermijn ten aanzien van dit feit op 20 april 2018 is aangevangen;
- de onder 1 achter het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde uiting “Dank voor je inspiratie [benadeelde] . Jij met je wanhopige, koddige berichtjes en foute vriendjes vertegenwoordigen het allerslechtste wat @Defensie te bieden heeft. NOW GO FUCK YOURSELF” volgens (de bijlagen bij) de aangifte op 19 april 2018 op het Twitteraccount van de verdachte zou zijn geplaatst en de aangever op diezelfde datum daarvan kennisnam, zodat de klachttermijn ten aanzien van dit feit op 20 april 2018 is aangevangen;
  • de onder 2 achter het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde uiting “Morgen zal ik in een draadje de tijdslijn schetsen in de periode dat mijn medische dossier werd vervalst. Daaruit zal volkomen duidelijk blijken dat [benadeelde] medeplichtig is aan de vervalsing” volgens (de bijlagen bij) de aangifte op 6 april 2020 op het Twitteraccount van de verdachte zou zijn geplaatst en de aangever op die datum daarvan kennisnam, zodat de klachttermijn ten aanzien van dit feit op 7 april 2020 is aangevangen;
  • de onder 2 achter het vierde gedachtestreepje tenlastegelegde uiting “Een week daarna terwijl ik nog op vakantie was, werd mijn medisch dossier vervalst. De betrokkenheid van [benadeelde] daarbij is evident” volgens (de bijlagen bij) de aangifte op 3 april 2020 op het Twitteraccount van de verdachte zou zijn geplaatst en de aangever daarvan kennisnam, zodat de klachttermijn ten aanzien van dit feit op 4 april 2020 is aangevangen.
Ten aanzien van de hiervoor genoemde feiten valt de klacht van [benadeelde] , die op 18 november 2020 is ingediend, telkens (ruim) buiten de klachttermijn van drie maanden als bedoeld in artikel 66, eerste lid, Sr. Het hof zal het Openbaar Ministerie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ter zake van deze feiten (artikel 269, eerste lid, en artikel 66, eerste lid, Sr).
Voorts stelt het hof vast dat ten aanzien van:
  • de onder 1 achter het derde gedachtestreepje tenlastegelegde uiting “Iedere #klokkenluiderszaak kent zijn [benadeelde] ’s: de veroorzaker(s). Die moeten de aandacht krijgen die ze verdienen. Veroorzakers van #klokkeluiders zaken zijn de rotste appels van onze maatschappij, in staat het meest abjecte gedrag”;
  • de onder 1 achter het achtste gedachtestreepje tenlastegelegde uiting “ [benadeelde] hoeder van de defensie angst cultuur en veroorzaker van de klokkenluiders zaak [werkgever] verstuurde geheime mails in mijn afwezigheid”;
  • de onder 1 achter het negende gedachtestreepje tenlastegelegde uiting “Het wachten is op de duiding door [benadeelde] . Ach we weten in ieder geval bij welke partij [benadeelde] zich in 1940 zou hebben aangesloten”
  • de onder 1 achter het tiende gedachtestreepje tenlastegelegde uiting “ [benadeelde] een van de hoofdrolspelers en veroorzaker van de klokkenluiderszaak. Een klassieke geïndoctrineerde griezel, type “fout in de oorlog”. Een oplossing voor deze kwestie is nauwelijks voorstelbaar zonder zijn strafontslag”
  • de onder 1 achter het twaalfde gedachtestreepje tenlastegelegde uiting “De veroorzaker van de klokkenluiderszaak en liefhebber van stasipraktijken @ [benadeelde] heeft een mening.. Het soort #foutindeoorlog” en;
  • de onder 2 achter het derde gedachtestreepje tenlastegelegde uiting “Ik acht [benadeelde] medeplichtig aan de vervalsing van mijn medisch dossier”
op grond van de bijlagen bij het proces-verbaal van aangifte niet met (voldoende) zekerheid kan worden vastgesteld op welke datum deze uitingen op Twitter zijn geplaatst. Weliswaar heeft [benadeelde] in de bijlagen bij enkele uitingen een opmerking met daarin een datum van plaatsing geplaatst, maar het hof acht dit onvoldoende, omdat het op grond van de overige stukken in het dossier noch anderszins kan controleren en objectief kan vaststellen of de desbetreffende uitingen ook daadwerkelijk op die door [benadeelde] genoemde data zijn geplaatst.
Gelet op het feit dat het hof niet kan vaststellen op welke datum de hiervoor genoemde uitingen op Twitter zijn geplaatst, kan het ook niet vaststellen op welke datum (per afzonderlijk feit) de klachttermijn als bedoeld in artikel 66, eerste lid, Sr is aangevangen. Omdat het hof gelet op (de context van) het dossier en op basis van het onderzoek ter terechtzitting niet onaannemelijk acht dat de door [benadeelde] ingediende klacht tot vervolging niet is ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop hij kennis heeft genomen van de hiervoor genoemde uitingen/feiten, zodat niet is voldaan aan de klachttermijn als bedoeld in artikel 66, eerste lid, Sr, zal het hof het Openbaar Ministerie ook ter zake van deze feiten niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.
Tot slot stelt het hof op grond van de bijlagen bij het proces-verbaal van aangifte vast dat de onder 1 aanhef en achter het vierde gedachtestreepje tenlastegelegde uiting “Zoals u leest zijn het praktijken die in de DDR niet hadden misstaan # [benadeelde] ” op 3 november 2020 op het Twitteraccount van de verdachte is geplaatst en de aangever op diezelfde datum daarvan kennisnam, zodat de klachttermijn ten aanzien van dit feit op 4 november 2020 is aangevangen. Dit betekent dat, ten aanzien van dit feit, de door [benadeelde] op 18 november 2020 ingediende klacht tot vervolging is gedaan binnen de klachttermijn van drie maanden als bedoeld in artikel 66, eerste lid, Sr. Het Openbaar Ministerie kan ter zake van dit feit dan ook in de vervolging worden ontvangen.
Met het oog op de door het hof genomen bewijsbeslissing ten aanzien van het hiervoor genoemde feit, een en ander zoals hierna onder “Vrijspraak” is weergegeven, ziet het hof aanleiding om niet (nader) in te gaan op de overige verweren van de raadsvrouw, strekkende tot niet-ontvankelijkheid(verklaring) van het Openbaar Ministerie.
Vrijspraak
Het hof stelt voorop dat een (op het internet gedane, schriftelijke) uitlating als beledigend in de zin van artikel 266, eerste lid, Sr moet worden beschouwd, als zij de strekking heeft een ander aan te randen in zijn eer of goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is, zal bij woorden, waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.
Het hof is van oordeel dat de op het Twitteraccount van de verdachte geplaatste uitlating “Zoals u leest zijn het praktijken die in de DDR niet hadden misstaan # [benadeelde] ” op zichzelf noch in de context waarin deze uitlating is gedaan, zonder meer als beledigend kan worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande, zal het hof de verdachte van dit feit, zoals tenlastegelegd onder 1 aanhef en achter het vierde gedachtestreepje, vrijspreken.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de deelvrijspraken ter zake van het onder 1 achter het (van boven naar beneden gelezen) vijfde, zesde, zevende en elfde gedachtestreepje tenlastegelegde en het onder 2 achter het (van boven naar beneden gelezen) eerste gedachtestreepje tenlastegelegde;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van het onder 1 achter het (van boven naar beneden gelezen) eerste, tweede, derde, achtste, negende, tiende en twaalfde gedachtestreepje tenlastegelegde en het onder 2 achter het (van boven naar beneden gelezen) tweede, derde en vierde gedachtestreepje tenlastegelegde;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 aanhef en achter het (van boven naar beneden gelezen) vierde gedachtestreepje tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
mr. M.M. Koevoets, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kerssies, griffier,
en op 30 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W.F. Koolen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam De Kempen, registratienummer PL2100-2020252950, gesloten d.d. 23 april 2021, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , agent van politie (aantal niet-doorgenummerde pagina’s: 112). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.