ECLI:NL:GHSHE:2025:1469

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
20-000898-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake seksuele misdrijven tegen kwetsbare slachtoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met twee slachtoffers, waarvan één slachtoffer, [slachtoffer 2], in een staat van lichamelijke onmacht verkeerde en een verstandelijke handicap had. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] in de periode van 1 juni 2022 tot en met 17 juli 2022. De verdachte heeft de lichamelijke en geestelijke integriteit van het kwetsbare slachtoffer op onaanvaardbare wijze geschonden. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1095 dagen, waarvan 297 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren en bijzondere voorwaarden zoals ambulante behandeling en beschermd wonen. Het hof heeft het eerdere vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van een ander tenlastegelegd feit, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was. De zaak benadrukt de kwetsbaarheid van slachtoffers met een verstandelijke beperking en de verantwoordelijkheid van de verdachte in het kader van hun bescherming.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000898-23
Uitspraak : 27 mei 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 maart 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-185094-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [adres 1]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard, die feiten gekwalificeerd als ‘
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd’ (feit 1)en
‘met iemand van wie hij weet dat hij in staat van lichamelijke onmacht verkeert en aan een zodanige verstandelijke handicap lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd’ (feit 2), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van 5 jaren. Voorts heeft de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden verbonden.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met aanvulling en verbetering van de gronden en met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 11 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede aan de verdachte zal opleggen de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige kamer in de rechtbank Limburg.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 januari 2022 in de gemeente Weert, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [slachtoffer 1] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoeningen/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] .
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 17 juli 2022 in de gemeente Weert, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [slachtoffer 2] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
-
het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
-
het duwen/brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
-
het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 2] en/of
-
het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 2] en/of
-
het betasten van en/of knijpen in de borsten van die [slachtoffer 2] en/of
-
het betasten van en/of strelen van de billen van die [slachtoffer 2] en/of
-
het met zijn, verdachtes, penis duwen tegen en/of bewegen tussen de billen van die [slachtoffer 2] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Het hof acht, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Gelet op de bevindingen van [deskundige 1] in diens rapportage van 2 mei 2024, betreffende een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] waarin deze aangeeft dat [slachtoffer 1] in staat moet worden geacht haar wil kenbaar te maken en daarnaast onderbouwd vraagtekens plaatst bij het verhaal van [slachtoffer 1] dat de vaginale seks op het moment dat het plaatsvond tegen haar wil was, in combinatie met het tijdstip van de aangifte van [slachtoffer 1] , namelijk een half jaar nadat de seks was gestopt, maar kort nadat de verdachte en [slachtoffer 1] hun relatie hadden verbroken en de verdachte direct aansluitend een relatie was aangegaan met [slachtoffer 2], ontbreekt bij het hof de overtuiging dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde. Het hof zal de verdachte derhalve van het onder 1 tenlastegelegde vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juni 2022 tot en met 17 juli 2022 in de gemeente Weert, meermalen, met [slachtoffer 2] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van lichamelijke onmacht verkeerde en aan een zodanige verstandelijke handicap leed dat deze onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
-
het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] en
-
het duwen/brengen van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] en
-
het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 2] en
-
het betasten van en/of knijpen in de borsten van die [slachtoffer 2] en
-
het betasten van en/of strelen van de billen van die [slachtoffer 2] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
(…)
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 ten laste is gelegd. Daartoe is – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – onder andere aangevoerd:
dat [slachtoffer 2] wel degelijk in staat was haar wil omtrent de seksuele handelingen te bepalen en bovendien instemde met de handelingen van de verdachte, zodat zij hiertegen geen weerstand wilde en dus ook niet hoefde te bieden. In zoverre is er volgens de verdediging dus ook geen sprake van geestelijke of fysieke onmacht, zodat artikel 243 (oud) van het Wetboek van Strafrecht toepassing mist.
dat er aanleiding is te veronderstellen dat [slachtoffer 2] wel degelijk instemde met het seksuele contact met de verdachte, maar pas na de gesprekken met haar mentor, [mentor] , op andere gedachten is gebracht en daardoor heeft verklaard dat zij zich misbruikt voelde en niet wilde dat de verdachte de ten laste gelegde seksuele handelingen bij haar verrichtte.
dat de verklaring van [slachtoffer 2] niet tot bewijs mag dienen, nu de verdediging [slachtoffer 2] niet als getuige heeft kunnen horen, terwijl deze verklaring ‘
sole and decisive’is voor het bewijs. Nu [slachtoffer 2] is overleden en er geen mogelijkheden zijn om de verdediging daarvoor te compenseren, dient haar verklaring te worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Partiële vrijspraak
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en [slachtoffer 2] tussen 1 juni 2022 en 17 juli 2022 een relatie met elkaar hebben gehad. Tijdens deze relatie vonden er tussen hen seksuele handelingen plaats. Er is volgens het hof voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte zijn penis in de vagina van [slachtoffer 2] heeft gebracht, zijn vingers in haar vagina heeft gebracht, zijn penis in haar mond heeft gebracht alsmede haar borsten en billen heeft betast. Voor de overige tenlastegelegde gedragingen is naar oordeel van het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
Ad 1.
Op grond van de verklaringen van [mentor] en [betrokkene] , alsook gelet op de checklist kwetsbare getuigen, constateert het hof dat [slachtoffer 2] lijdt aan postanoxische encephalopathie, waardoor zij een ernstige spastische atactische tetraparese heeft (verlamming van alle vier de ledematen als gevolg van een sterk verhoogde spierspanning). Zij heeft hierdoor spasmes in al haar ledematen, waardoor zij niet kan lopen en moeizaam spreekt. [slachtoffer 2] is niet mobiel genoeg om zich te verweren, aldus de gedragskundige. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een lichamelijke toestand, zoals die van [slachtoffer 2] hiervoor omschreven, kan worden aangemerkt als ‘lichamelijke onmacht’ in de zin van artikel 243 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. Door haar fysieke toestand is [slachtoffer 2] weerloos. Zij heeft op geen enkele wijze weerstand kunnen bieden aan de seksuele handelingen van de verdachte.
Voorts constateert het hof gelet op de genoemde verklaringen van [mentor] en [betrokkene] , alsook gelet op de checklist kwetsbare getuigen, dat [slachtoffer 2] een ernstig cognitieve beperking heeft en een sociaal emotioneel vermogen heeft van een kind van 6 tot 8 jaar. [slachtoffer 2] functioneert in sociaal emotionele zin op het niveau van een jong kind en kan de gevolgen van een beslissing niet overzien. Ze is te beperkt om problemen te doorgronden. Om deze reden is het hof met de rechtbank van oordeel dat de verstandelijke beperking van [slachtoffer 2] kan worden aangemerkt als een ‘zodanige verstandelijke handicap dat zij onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden’ in de zin van artikel 243 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. Gezien deze beperking was [slachtoffer 2] niet voldoende in staat om ten aanzien van de seksuele handelingen van de verdachte haar wil te bepalen, kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Ten slotte volgt nog uit het dossier dat de verdachte nadrukkelijk door de begeleidster van [slachtoffer 2] is geïnformeerd over deze kwetsbaarheden van [slachtoffer 2] en dat daarom is afgesproken dat verdachte en [slachtoffer 2] alleen onder toezicht contact mochten hebben. De verdachte was van de kwetsbaarheid van [slachtoffer 2] op de hoogte, daarover heeft hij zelf ook bij de politie verklaard, en heeft de afspraak die haar tegen deze kwetsbaarheid moest beschermen willens en wetens geschonden.
Ad 2.
De politie heeft gerelateerd dat zij op 17 juli 2022 omstreeks 14:30 uur een melding kregen om te gaan naar de [adres 2] te Weert, alwaar een bewoonster met het verstandelijk vermogen van een 6-jarige – te weten [slachtoffer 2] – vermist zou zijn. [slachtoffer 2] zou door de moeder van de verdachte, die een locatieverbod voor de zorginstelling had, zonder toestemming van de begeleiding zijn meegenomen. De politie trof de verdachte vervolgens aan op de [adres 3] te Weert, waarna zij naar diens woning aan de [adres 4] te Weert zijn gegaan. Dit betrof een loods vol goederen. Achter een stapel goederen stond [slachtoffer 2] in haar rolstoel verstopt. Vanwege de zorgen omtrent de situatie/relatie van [slachtoffer 2] en de verdachte en naar aanleiding van voornoemde gebeurtenis is er door [mentor] , de bewindvoerder en mentor van [slachtoffer 2] , namens [slachtoffer 2] op 19 juli 2022 aangifte gedaan van grensoverschrijdend gedrag in een niet gelijkwaardige relatie.
[slachtoffer 2] is hierover vervolgens op 10 augustus 2022 door de politie in een kindvriendelijke verhoorstudio gehoord. Tijdens dit verhoor verklaart [slachtoffer 2] zo gedetailleerd mogelijk over de gebeurtenissen en de seksuele handelingen die tussen haar en de verdachte in de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden. Zo verklaart [slachtoffer 2] onder andere dat de verdachte op vier verschillende momenten seksuele handelingen bij haar heeft verricht die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Tevens beaamt [slachtoffer 2] in het verhoor dat zij op 17 juli 2022 door de moeder van de verdachte is opgehaald, waarna zij naar het huis van de verdachte is gebracht. Aldaar heeft de verdachte [slachtoffer 2] in diens bed getild, haar kleren en incontinentieluier uitgetrokken, haar op haar rug gelegd zodat zij en de verdachte ‘buik tegen buik lagen’, haar borsten betast, op haar benen gedrukt waardoor deze een stuk uit elkaar gingen staan en seks met haar gehad. [slachtoffer 2] heeft gezegd dat de seksuele handelingen op verzoek van de verdachte waren, dat ze er kramp in haar darmen van kreeg en dat dit op enig moment ook pijn aan haar benen deed. Ze heeft verklaard dat ze niet durfde te zeggen dat ze het niet leuk vond en dat ze ook wel heeft gezegd dat ze het niet wilde, maar dat de verdachte dan toch doorging.
Het hof is op de eerste plaats van oordeel dat de aangifte van [mentor] , een logisch gevolg is van de hierboven beschreven zorgen en gebeurtenissen op 17 juli 2022 daaraan voorafgaand. Voorts stelt het hof vast dat [mentor] aangifte deed in algemene bewoordingen, te weten namelijk van grensoverschrijdend gedrag in een niet gelijkwaardige relatie. Ook heeft het hof – gelet op de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien en het feit dat [slachtoffer 2] bij de politie consistent en naar vermogen gedetailleerd heeft verklaard – geen aanwijzingen in het dossier aangetroffen die erop duiden dat (onderdelen van) de verklaring van [slachtoffer 2] niet haar eigen gevoelens en/of haar eigen waarnemingen betreffen, maar ingefluisterde dan wel gestuurde woorden zijn. Dat niet bekend is wat er tussen [mentor] en [slachtoffer 2] besproken is in de periode gelegen tussen de aangifte door [mentor] en het verhoor van [slachtoffer 2] bij de politie, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] , nu zij door de politie uitgebreid is gehoord en deze verklaring buiten de aanwezigheid van die [mentor] is afgelegd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte de bewezenverklaarde seksuele handelingen waarvan [slachtoffer 2] spreekt bovendien heeft bekend.
Ad 3.
Het uit artikel 6, derde lid, sub d, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
(hierna: EVRM)voortvloeiende ondervragingsrecht houdt het recht in om getuigen à charge te (doen) ondervragen, waarbij de verdachte een ‘adequate and proper opportunity’ moet worden geboden om ‘practical and effective’ deze getuigen te kunnen ondervragen, ter toetsing van diens ‘reliability’ en ‘credibility’. Dat recht is echter niet absoluut. Ook zonder een dergelijke ondervragingsgelegenheid kunnen belastende verklaringen voor het bewijs worden gebruikt zonder dat dan sprake is van een oneerlijk strafproces. Het gebruik van belastende verklaringen voor het bewijs is in overeenstemming met het in artikel 6, eerste lid, EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, mits voldaan wordt aan het door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
(hierna: EHRM)ontwikkelde toetsingskader (vgl. EHRM (Grote Kamer) 15 december 2011, appl. Nos. 26766/05 & 22228/06, Al-Khawaja & Tahery vs. Verenigd Koninkrijk en EHRM (Grote Kamer) 15 december 2015, appl. No. 9154/10, Schatschaschwili vs. Duitsland). Dat toetsingskader houdt de drie volgende beoordelingsaspecten in, die met elkaar verbonden zijn en samengenomen bepalen of een procedure als geheel eerlijk is geweest:
bestond er een goede reden voor het ontbreken van een behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid en bijgevolg voor het gebruik van de in het vooronderzoek afgelegde belastende, niet door de verdediging via een ondervraging getoetste, verklaring van de getuige voor het bewijs?
Is de veroordeling uitsluitend of in beslissende mate gestoeld op de verklaring van de belastende getuige (‘sole or decisive rule’)?
Is de verdediging in voldoende mate gecompenseerd voor het ontbreken van die effectieve en behoorlijke ondervragingsgelegenheid?
Toepassing van dit door het EHRM ontwikkelde toetsingskader op het onderhavige geval brengt het hof tot de volgende beoordeling.
In hoger beroep is door de verdediging verzocht om [slachtoffer 2] als getuige te horen. Dit verzoek is door het hof ter terechtzitting van 6 november 2023 toegewezen, waarbij is bepaald dat [slachtoffer 2] in de verhoorstudio zou worden gehoord door de raadsheer-commissaris. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 17 april 2024 volgt echter dat aan deze opdracht niet kon worden voldaan, omdat [slachtoffer 2] op 7 april 2024 is overleden. Daarmee is de ‘goede reden’ voor het ontbreken van de ondervragingsgelegenheid als bedoeld hierboven onder 1 gegeven. Dat betekent dat het hof na zal dienen te gaan of de verklaring van [slachtoffer 2]
‘sole or decisive’aan een eventuele veroordeling ten grondslag ligt en of er sprake is van voldoende andere factoren die het niet horen van de getuige compenseren zodat het proces als geheel een eerlijk proces is.
Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat een bewezenverklaring van het tenlastegelegde niet sole or decisive is, dus niet uitsluitend of in doorslaggevende mate is gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer 2] . Het hof verwijst daartoe naar het bewijs dat hierboven reeds is opgenomen, te weten het proces-verbaal van bevindingen van 17 juli 2022, de aangifte van [mentor] van 19 juli 2022, het verhoor van getuige [betrokkene] van 31 augustus 2022, de Checklist verhoor kwetsbare getuigen m.b.t. [slachtoffer 2] en de (deels) bekennende verklaringen van de verdachte op 22 augustus 2022 en 23 augustus 2022.
Bovendien is het hof van oordeel dat er sprake is van compensatie voor de onmogelijkheid om [slachtoffer 2] als getuige te horen, nu de verdediging de mogelijkheid heeft gekregen om de AVR-bestanden van het studioverhoor van [slachtoffer 2] van 14 augustus 2022 te beluisteren en desgewenst onderdelen daarvan op de terechtzitting in hoger beroep te laten afspelen. De verdediging heeft voorafgaand aan de terechtzitting van 13 mei 2025 aan het hof laten weten er geen behoefte aan te hebben delen van de AVR-registratie van het verhoor van [slachtoffer 2] ter terechtzitting af te spelen. Daarnaast heeft het hof op de terechtzitting van 6 november 2023 ambtshalve bepaald dat de raadsheer-commissaris een rechtspsycholoog benoemt, teneinde te onderzoeken of op basis van het strafdossier een uitspraak kan worden gedaan over de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] . Vervolgens is er door [deskundige 1] een rapportage opgesteld betreffende een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] . Uit de rapportage van de deskundige volgt dat er volgens de deskundige geen redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] . Het hof neemt dit over.
Naar het oordeel van het hof kan de verklaring van [slachtoffer 2] dan ook voor het bewijs worden gebezigd en is de procedure in zijn geheel eerlijk geweest.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
met iemand van wie hij weet dat zij in staat van lichamelijke onmacht verkeert en aan een zodanige verstandelijke handicap lijdt dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof, in geval het hof komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde, verzocht om de verdachte – gelet op diens persoonlijke omstandigheden – een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de periode die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast een voorwaardelijk deel op te leggen met daaraan gekoppeld de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is – kort gezegd – bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 1 juni 2022 tot en met 17 juli 2022 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] , die alstoen in een zodanige lichamelijke onmacht verkeerde en bij wie sprake was van een zodanige verstandelijke handicap, dat zij onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Hoewel [slachtoffer 2] niet goed heeft kunnen vertellen/of onder woorden heeft kunnen brengen wat de impact van de gebeurtenissen op haar is geweest, blijkt uit het studioverhoor wel dat zij zich door de verdachte misbruikt voelde en niet wilde dat de verdachte de tenlastegelegde seksuele handelingen bij haar verrichtte. De verdachte heeft door de bewezenverklaarde handelingen de lichamelijke en geestelijke integriteit, waardigheid en de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] – een zeer kwetsbaar slachtoffer – op volstrekt onaanvaardbare wijze geschonden. De verdachte heeft enkel prioriteit gegeven aan de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens en seksuele behoeftes. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 februari 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een zedendelict (namelijk voor ontucht met zijn minderjarige dochter). Deze veroordeling is van langer geleden zodat het hof die zaak niet in strafverzwarende zin bij de straftoemeting zal betrekken, maar het heeft de zorgen van het hof over een mogelijk gevaar van herhaling, zoals ook door de reclassering geconcludeerd, wel vergroot.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof is namens en door de verdachte aangevoerd dat er bij hem autisme is gediagnostiseerd, dat zijn vader is overleden en hij momenteel geen contact heeft met zijn dementerende moeder, dat zijn dagbesteding bestaat uit het verzamelen en onderhouden van spullen in zijn loods en dat hij €150,00 aan leefgeld ontvangt.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte volgt uit het actualisatierapport psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 16 april 2024 van de deskundige [deskundige 2] (klinisch psycholoog), dat er bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en van een ongespecificeerde parafiele stoornis. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was dit het geval. De mate van doorwerking van deze twee stoornissen kon volgens de deskundige bij de verdachte echter, gelet op de deels ontkennende opstelling van de verdachte, niet worden vastgesteld. Wel was de verdachte volgens de deskundige ondanks diens gediagnosticeerde autismespectrumstoornis ten volle in staat de wensen van [slachtoffer 2] waar te nemen, die naar waarde te schatten en daarnaar te handelen. Daarnaast was de verdachte naar diens zeggen in de mate van het mogelijke op de hoogte van de beperkingen van [slachtoffer 2] en had hij hierover ook contact met de medewerkers van de afdeling waar zij woonde. De stoornissen van de verdachte kleurden naar de mening van de deskundige deze wetenschap niet, althans zijn er door de deskundige tijdens het psychologisch onderzoek geen gerichte aanwijzingen aangetroffen die doen vermoeden dat de verdachte deze door [slachtoffer 2] en door de medewerkers van de afdeling aangereikte informatie niet waarnam, ontkende en/of vervormde.
De verdachte had tevens een adequaat en voldoende genuanceerd beeld van de toestandsbeelden van [slachtoffer 2] . De autismespectrumstoornis heeft hierbij volgens de deskundige ongetwijfeld gezorgd voor enige rechtlijnigheid in de interpretatie van de informatie waarover de verdachte toen beschikte, maar niet in die mate dat zijn oordeel over de situatie waarin hij verkeerde én zijn beeld van het toestandsbeeld van [slachtoffer 2] , daardoor in betekenisvolle mate werd beïnvloed.
Tevens heeft het hof acht geslagen op het door Reclassering Nederland te [plaats] opgestelde reclasseringsadvies d.d. 2 mei 2025. Daaruit komt als conclusie naar voren dat, wanneer er rekening wordt gehouden met de huidige psychologische en sociale gesteldheid van de verdachte, het recidiverisico als gemiddeld wordt ingeschat. Met name de aanwezigheid van seksuele deviantie, gevoelens van slachtofferschap, isolement, beperkte coping en mogelijke vrouwvijandigheid verhogen het risico. Deze factoren zijn theoretisch beïnvloedbaar, maar vereisen volgens de reclassering intensieve en specialistische behandeling. Verder ziet de reclassering dat de verdachte moeilijkheden ervaart op meerdere levensgebieden, zoals financiën, familiecontacten en communicatie met de begeleiders. Hij lijkt regelmatig beperkt vermogen te tonen om problemen zelfstandig het hoofd te bieden. Daarnaast is er volgens de reclassering sprake van buitenproportioneel gevoel van wrok en slachtofferschap, wat de kans op acting-out gedrag in stressvolle situaties kan vergroten.
Voorts blijkt uit de rapportage dat de verdachte sinds zijn schorsing op 15 januari 2025 binnen de beschermde [woonvorm] verblijft en dat hij in dat kader structureel begeleiding heeft. Ook is de ambulante behandeling vanuit de [instelling] gecontinueerd en heeft de verdachte structureel gesprekken met zijn toezichthouder van de reclassering. Volgens voornoemde rapportage komt de verdachte zijn afspraken na en staat hij in de kern ook positief tegenover interventies en begeleiding, maar wordt hij vanuit een bepaalde eigenwijsheid of weerbarstigheid die inherent is aan zijn diagnostiek ook in staat geacht om de hulpverlening abrupt af te kappen, waardoor een strafrechtelijk kader in de zin van bijzondere voorwaarden is geïndiceerd.
Naar het oordeel van het hof kan in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles overwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 1095 dagen, waarvan 297 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van 5 jaren, passend en geboden. Dit betekent dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof, naast de algemene voorwaarden – waaronder de voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit – de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd in het advies van de reclassering van 2 mei 2025 te weten: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang alsmede een locatieverbod voor zorginstellingen die geen onderdeel uitmaken van zijn, verdachtes, forensisch traject.
Het hof zal de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu er gelet op de aard van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Aangezien het hof tevens aan de voorwaarden een proeftijd van lange duur zal verbinden, ziet hij voor het opleggen van de maatregel ex artikel 38z, Wetboek van Strafrecht, geen aanleiding.
Voorlopige hechtenis
Het hof acht termen aanwezig om het tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Mitsdien zal het hof hierna overeenkomstig beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 243 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1095 (duizend vijfennegentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
297 (tweehonderdzevenennegentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 5 (vijf) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de veroordeelde zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit arrest, dient te melden bij Reclassering Nederland via telefoonnummer [telefoonnummer] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen door forensische psychiatrische polikliniek [instelling] , of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • dat de veroordeelde binnen [woonvorm] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang verblijft, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet binnen zorginstellingen die geen onderdeel uitmaken van zijn forensisch traject bevindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de opgelegde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaaris.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
heft ophet tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. drs. J.J. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 27 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. drs. M.C.C. van de Schepop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.