ECLI:NL:GHSHE:2025:1345

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
200.348.496_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en echtscheiding tussen man en vrouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de echtscheiding tussen hem en de vrouw is uitgesproken, evenals de vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie. De man heeft op 21 november 2024 hoger beroep ingesteld, waarin hij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen over de echtscheiding, de kinderalimentatie en de partneralimentatie. De vrouw heeft in haar verweerschrift van 14 februari 2025 verzocht het beroep van de man ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 april 2025 zijn beide partijen gehoord, maar de vrouw is niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw het erover eens zijn dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de echtscheiding, maar verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek met betrekking tot de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. Tevens wijst het hof het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud af, omdat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij behoeftig is. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 mei 2025
Zaaknummer: 200.348.496/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/400929 / FA RK 24-307
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F.G.T. Meershoek,
tegen
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw
advocaat: mr. P.J. van den Hoogen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 21 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 21 november 2024, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de man verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de beslissingen over de echtscheiding, de kinderalimentatie en de partneralimentatie en opnieuw rechtdoende:
- de echtscheiding uit te spreken van het tussen partijen op 13 september 1994 in [plaats] (Irak) voltrokken huwelijk;
- bepalen dat de man gehouden is een bijdrage te leveren in de kosten van [jongmeerderjarige] ten bedrage van € 781,- per maand, welk bedrag de man maandelijks, telkens voor de eerste van de maand, rechtstreeks aan [jongmeerderjarige] zal voldoen, met ingang van het moment dat de echtscheiding tussen partijen is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en de man de gezamenlijke woning feitelijk heeft verlaten;
- het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud alsnog af te wijzen;
althans een dusdanige beslissing te nemen als het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift van 14 februari 2025, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum heeft de vrouw verzocht het beroep van de man ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- de brief van 25 november 2025, van de advocaat van de man, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 31 maart 2024, van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum
- het V6-formulier van 2 april 2025, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 4 april 2025.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 april 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en voor wie als tolk heeft opgetreden A.R. Izadkhast (tolknummer 2781);
- de advocaat van de vrouw.
2.4.1.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. [jongmeerderjarige] is opgeroepen. Hij is evenmin verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
De man en de vrouw zijn met elkaar getrouwd op 13 september 1994 in [plaats] , Iran.
3.2.
De man en de vrouw zijn de ouders van [jongmeerderjarige] , geboren op
[geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] . [jongmeerderjarige] is na het wijzen van de bestreden beschikking
(op [geboortedatum] 2024) meerderjarig geworden.
3.3.
De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in deze procedure van belang:
- de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken;
- bepaald dat de man € 500,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige] , met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaald dat de man € 1.000,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.5.
De man kan zich met de beslissing over de echtscheiding, de kinderalimentatie en de partneralimentatie niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
De echtscheiding
3.6.
De man voert met zijn eerste grief, samengevat, aan dat de rechtbank de echtscheiding ten onrechte heeft uitgesproken. Er is (nog) geen sprake van een duurzame ontwrichting, omdat partijen op een minnelijke wijze samenleven. Op enig moment dient de echtscheiding te worden uitgesproken en alsdan dienen nevenvoorzieningen te worden getroffen.
3.7.
De vrouw voert, samengevat, het volgende aan. De vrouw is al in het bezit van een verklaring van non-appel. Het bevreemdt de vrouw dat de man in hoger beroep opnieuw verzoekt de echtscheiding uit te spreken waartegen hij ook ageert.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Gebleken is dat de rechtbank ten onrechte een verklaring van non-appel heeft afgegeven. De rechtbank heeft de advocaat van de vrouw hiervan in kennis gesteld. De echtscheidingsbeschikking is echter nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.8.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 Brussel II-ter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
3.8.3.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 april 2025 heeft het hof vastgesteld dat de vrouw en de man het erover eens zijn dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft in hoger beroep verzocht om de echtscheiding uit te spreken en beoogt daarmee geen ander dictum dan de rechtbank heeft beslist ten aanzien van de echtscheiding. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de echtscheiding bekrachtigen.
Kinderalimentatie
3.9.
De man heeft bij brief van 4 april 2025 zijn verzoek in hoger beroep ten aanzien van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige] ingetrokken. De man heeft zijn grief ten aanzien van deze onderhoudsbijdrage niet gehandhaafd. Dit betekent dat het hof de man ten aanzien van het verzoek met betrekking tot de onderhoudsbijdrage van [jongmeerderjarige] niet-ontvankelijk zal verklaren.
Partneralimentatie
3.10.
De man heeft in hoger beroep verzocht het verzoek van de vrouw tot vaststelling van
een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud alsnog af te wijzen.
3.10.1.
De man heeft hiertoe, samengevat, aangevoerd dat de huwelijksgerelateerde behoefte
van de vrouw vastgesteld dient te worden op € 2.810,- per maand. De vrouw is niet behoeftig
enige bijdrage aan partneralimentatie van de man te ontvangen. De vrouw heeft recent een
auto gekocht om taxi-werkzaamheden te kunnen verrichten en is in staat in haar eigen
behoefte te voorzien. Voor zover er al enige behoefte zou zijn aan de zijde van de vrouw dan
ontbreekt het de man aan draagkracht om een bijdrage te voldoen. Bovendien zijn van de
kant van de vrouw geen stukken ingediend om een deugdelijke berekening te kunnen maken.
3.11.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.1.
Nu de Nederlandse rechter heeft rechtsmacht over het verzoek tot echtscheiding heeft
hij op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december
2008) ook rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie.
Het Nederlands recht is van toepassing op grond van artikel 3 van het Protocol van
23 november 2007, omdat de onderhoudsgerechtigde de gewone verblijfplaats in Nederland
heeft.
3.11.2.
Het hof stelt vast dat de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van
de man om het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar
levensonderhoud alsnog af te wijzen. De advocaat van de vrouw heeft dit tijdens de
mondelinge behandeling bij het hof desgevraagd bevestigd. Daar komt bij dat de vrouw niet
met financiële stukken heeft onderbouwd wat de hoogte van haar huwelijksgerelateerde
behoefte is en ook niet heeft toegelicht in hoeverre zij daarin niet zelf kan voorzien. Het hof is daarom niet in staat enige berekening te maken en acht de vrouw in staat om in haar eigen behoefte te kunnen voorzien. Het hof zal het verzoek van de man dan ook toewijzen.
3.11.3.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure en het feit dat partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek met betrekking tot de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige] ;
bekrachtigt de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 21 augustus 2024 ten aanzien van de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding tussen de man en de vrouw;
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bedrag als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M.J. Peters, E.P. de Beij en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 15 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.