ECLI:NL:GHSHE:2025:133

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
20-000779-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling en eenvoudige belediging aan ambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling en eenvoudige belediging van politieambtenaren. De feiten vonden plaats op 28 juni 2021 in Vlissingen, waar de verdachte een politieambtenaar, [slachtoffer 1], bedreigde met een mes en hem bij de hals greep. Tevens beledigde hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] tijdens hun rechtmatige uitoefening van hun functie. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van poging tot doodslag, maar had wel andere feiten bewezen verklaard. In hoger beroep heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 maanden, met aftrek van voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte schadevergoeding moet betalen voor immateriële schade aan de slachtoffers. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000779-22
Uitspraak : 22 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 31 maart 2022, in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-171031-21 en 02-047176-20, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder parketnummer 02-171031-21 onder 1 primair ten laste gelegde (poging tot doodslag). De rechtbank heeft het onder parketnummer 02-171031-21 (feit 1 subsidiair en feit 2) en onder parketnummer 02-047176-20 (feit 1 en feit 2) bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (eendaadse samenloop)’ (parketnummer 02-171031-21, feit 1 subsidiair en feit 2);
  • ‘mishandeling’ (parketnummer 02-047176-20, feit 1), en
  • ‘eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd’ (parketnummer 02-047176-20, feit 2),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem te dien aanzien veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] (parketnummer 02-171031-21), [slachtoffer 2] (parketnummer 02-171031-21) en [slachtoffer 3] (parketnummer 02-047176-20).
Ten slotte heeft de rechtbank het inbeslaggenomen mes onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder parketnummer 02-171031-21 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en het onder parketnummer 02-041176-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en het mes verbeurd zal verklaren.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00 respectievelijk € 15.000,00 en te bepalen dat de vorderingen voor het overige deel niet-ontvankelijk zijn, telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder parketnummer
02-171031-21 onder feit 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde en ten aanzien van het onder parketnummer 01-047176-20 onder 1 tenlastegelegde. Zij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft het onder parketnummer 02-171031-21 onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde en ten aanzien van het onder parketnummer 01-047176-20 onder 2 tenlastegelegde.
Voorts heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft de raadsvrouw primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gevorderde schadevergoeding gematigd dient te worden. Voor wat betreft de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zij bepleit dat de vordering kan worden toegewezen conform de rechtbank.
Ten slotte heeft de raadsvrouw verzocht de vordering tot gevangenneming van de verdachte af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat :
Zaak met parketnummer 02-171031-21:1.
hij op of omstreeks 28 juni 2021 te Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (politieambtenaar van de politie Zeeland- West-Brabant) opzettelijk van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] bij de nek/hals heeft gegrepen en/of achterover heeft getrokken en/of daarbij/vervolgens een mes op/tegen/in de nek/hals heeft gezet/geduwd en/of daarbij in het Arabisch en/of Engels te schreeuwen en/of te roepen "schiet me dood dan" en/of "schiet me dood, schiet me dood", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het voorgaande niet tot veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 juni 2021 te Vlissingen, [slachtoffer 1] (politieambtenaar van de politie Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] bij de nek/hals te grijpen en/of achterover te trekken en/of daarbij/vervolgens een mes op/tegen/in de nek/hals te zetten/duwen en/of daarbij in het Arabisch en/of Engels te schreeuwen en/of te roepen "schiet me dood dan" en/of "schiet me dood, schiet me dood", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 28 juni 2021 te Vlissingen, [slachtoffer 2] (politieambtenaar van de politie Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door de zich in de nabijheid van die [slachtoffer 2] bevindende [slachtoffer 1] bij de nek/hals te grijpen en/of achterover te trekken en/of daarbij/vervolgens een mes op/tegen/in de nek/hals te zetten/duwen en/of daarbij in het Arabisch en/of Engels te schreeuwen en/of te roepen "schiet mij dood dan" en/of "schiet me dood, schiet me dood", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Zaak met parketnummer 02-047176-20 (gevoegd):1.
hij op of omstreeks 22 februari 2020 te Middelburg, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of te stoten;
2.
hij op of omstreeks 22 februari 2020 te Middelburg, opzettelijk meerdere, althans een, ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (respectievelijk hoofdagent en/of aspirant van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: "You fucking motherfuckers" en/of "You racist pigs", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-171031-21 onder 1 subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 02-047176-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 02-171031-21:
1. Subsidiair
2.
hij op 28 juni 2021 te Vlissingen, [slachtoffer 2] (politieambtenaar van de politie Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door de zich in de nabijheid van die [slachtoffer 2] bevindende [slachtoffer 1] bij de hals te grijpen en achterover te trekken en vervolgens een mes op/tegen de hals te zetten en daarbij in het Arabisch en/of Engels te schreeuwen "schiet mij dood dan" en/of "schiet me dood, schiet me dood", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
Zaak met parketnummer 02-047176-20:
1. hij op 22 februari 2020 te Middelburg, W. Michielsen heeft mishandeld door deze meermalen tegen het hoofd te slaan;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Zaak met parketnummer 02-171031-21:
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland- West-Brabant, district Zeeland, districtsrecherche Zeeland, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3] , brigadier van politie, registratienummer PL2000-20211168231, gesloten d.d. 28 september 2021, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 143. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juli 2021, dossierpagina’s 58 tot en met 63, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord of mededeling van de aangever
O: Opmerking verbalisanten
A: Op 28 juni 2021 had ik dienst met mijn collega [slachtoffer 2] . (…) Wij waren belast met de algehele politietaak binnen het district Walcheren. Wij verplaatsten ons in een opvallend dienstvoertuig en waren beiden in politie-uniform gekleed.
Wij reden over de Bloemenlaan te Vlissingen en zien in tegenovergestelde richting op de andere rijbaan een fietser
(het hof begrijpt: getuige [getuige 1] )rijden. Hij rijdt in de richting van de Paul Krugerstraat. [slachtoffer 2]
(het hof begrijpt telkens: aangever [slachtoffer 2] )ziet dat deze jongen een mobiele telefoon in zijn hand had. De jongen fietst de Jozef Israëlslaan in. Wij besluiten om deze jongen te laten stoppen en hem een bekeuring aan te zeggen. (…) Ik ben toen uitgestapt en stond meteen bij die jongen. [slachtoffer 2] stapte uit en kwam bij mij en die jongen staan. Dan sta ik met mijn gezicht naar die jongen toe en [slachtoffer 2] staat aan de andere kant van die jongen. Het was een normaal bekeuringsgesprek.
Ik hoor op een gegeven moment gestommel van voetstappen van iemand die nadert, die dichterbij komt. (…) Het was er ineens.
Dan hoor ik meteen een buitenlandse taal, een tekst, gepraat in een buitenlandse taal die ik herken als Arabisch. Ik herken dit vanuit mijn werk. Het was wel hard, bijna schreeuwen. Ik krijg niet meer de kans om achter mij te kijken. Ik voel ineens een druk in mijn rug. Ik word achterover getrokken. Ik voel dat ik aan mijn strot achterover getrokken wordt, terwijl er iemand achter mij staat. Ik voelde en wist meteen dat ik in een heel foute situatie terecht was gekomen. Dan zie ik een glimmend iets voorbij komen. Ik zie in een flits dat het een mes was. Ik voel meteen dat er een scherp mes op mijn hals gezet wordt. Ik voelde dat er met een scherp voorwerp in mijn hals werd geprikt. Dit was op de linkerzijde van mijn gezicht onder mijn kaaklijn. Ik voelde dat het op mijn hals was, ik weet dat daar mijn halsslagader loopt.
Op dat moment zakt alles uit mijn lijf. Het allereerste waar ik toen aan dacht was: ‘Nu is het klaar!’. Ik bedoel daarmee dat ik geloofde dat mijn hoofd eraf gesneden zou worden. Ik was daarvan overtuigd. Ik wist vanaf de allereerste seconde van de manier zoals ik was vastgepakt en dat ik in politie-uniform gekleed was, dat het helemaal verkeerd was. Ik dacht toen aan de situatie van collega’s in Frankrijk die dit hadden meegemaakt, een doelbewuste aanval met een mes, het Arabisch geschreeuw, een aanval vanuit het niets en hoe het dan dus slecht afloopt. Ik stond echt te wachten op het moment dat het mes mijn keel in zou gaan. Dat schiet allemaal door je hoofd, wanneer valt mijn hoofd eraf en valt mijn hoofd op de stoep. Ik zag toen mijn leven in een flits voorbij komen.
Ik kan op dat moment zelf echter niet bewegen omdat dat mes op mijn hals zit. Ik voelde dat mes ook echt prikken in mijn hals.
Ik was er echt van overtuigd dat ik dood zou gaan. Ik probeer zo rustig mogelijk te blijven. Ik hoorde dan schoten. Ik besef dat mijn collega op die man schiet.
Ineens ben ik los van die man. Ik stap dan bij die man weg en ik zie een mes op de stoep liggen bij een fiets en een tas. Ik schrok van dat mes, ik zag dat het een groot vleesmes was. Het mes was volgens mij in totaal 30 centimeter lang.
Ik hoor die man schreeuwen. Ik hoor de Engelse taal.
2.
Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD HvB/WB/Zeeland, met als bijlagen foto’s van de hals van aangever [slachtoffer 1] , d.d. 29 juni 2021, dossierpagina’s 64 tot en met 70:
Onderzoekgegevens
Naam [slachtoffer 1]
Datum letselonderzoek 28-06-2021 te 21.35 uur
Onderzoek lichamelijk onderzoek halsgebied: kleine oppervlakkige huidwond van enkele millimeters lengte, niet meer bloedend, verder gevoel van stijve nek resterend na het gebeuren.
3.
Het proces-verbaal onderzoek wapens en munitie d.d. 19 juli 2021, dossierpagina’s 128 en 129, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 4] :
Op 28 juni 2021 werd na het incident aan de Jozef Israëlslaan in Vlissingen een mes aangetroffen.
Dit voorwerp betreft een keukenmes waarbij het lemmet maximaal circa 5,5 centimeter breed is en circa 19 centimeter lang is. De totale lengte van het mes is circa 32 centimeter.
Het mes is voorzien van 1 snijkant met een scherpe punt. Het mes is voorzien van een metalen heft dat is ingetapet met bruin plakband, mogelijk met als doel om meer grip te hebben.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 juni 2021, dossierpagina’s 80 en 81, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Op 28 juni 2021 reed ik over de Bloemenlaan
(toevoeging hof: te Vlissingen)op de fiets en zette muziek op mijn telefoon en sloeg af richting de Jozef Israëlslaan. Ik hoorde een auto voorbij rijden en zag dat het een politieauto was. Ze deden het raam open en stopten en ik stopte ook. Ik had een gesprek met de politie over het gsm in mijn hand houden en dat ik mijn ID niet bij me had. Ik zou een bekeuring krijgen voor de gsm en het gesprek was rustig. Het was een oudere en een jongere politieagent.
De oudere was aan het schrijven of noteren. Hij stond op het trottoir met zijn gezicht richting mij op straat. Ik zag een manspersoon, groter dan ik (ik ben 1.78 meter), hij was getint, aan komen lopen vanuit de richting Jacob Marislaan over de Jozef Israëlslaan. Ik zag dat hij zijn hand op de schouder van de politieman legde. Ik zag dat hij ineens een soort houdgreep deed en een mes in zijn hand had. Het was een soort vleesmes/steakmes. Het was allemaal erg naar. Het ging heel snel, ik stapte snel een paar passen naar achteren.
Ik hoorde dat de man Engels sprak.
De man was best stevig en fors.
5.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 1 juli 2021, dossierpagina’s 71 tot en met 75, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van bedreiging. Ik werk bij de politie eenheid Zeeland-West-Brabant.
Op 28 juni 2021 surveilleerden mijn collega [slachtoffer 1] en ik door Vlissingen.
Ik denk dat het om 18.50 uur was dat ik door de Bloemenlaan reed. We zeiden eigenlijk tegelijkertijd tegen elkaar dat er aan de andere zijde van de weg een jongen op zijn fiets reed en dat hij zijn telefoon vasthield. Ik zei tegen [slachtoffer 1]
(het hof begrijpt telkens: aangever [slachtoffer 1] )dat ik hem wel even achterna zou rijden en [slachtoffer 1] kon hem dan aanspreken vanuit de politieauto. Die jongen was best aan het slingeren, waardoor we besloten om hem een bekeuring te geven. Op de T-splitsing met de Jozef Israëlslaan en de Bloemenlaan was de weg breed genoeg zodat ik er met de politieauto snel en veilig langs die jongen kon rijden. Toen [slachtoffer 1] was uitgestapt ben ik ook uitgestapt. De afstand tussen mij en de jongen betrof 2 meter en tussen de jongen en [slachtoffer 1] ook 2 meter. Ik stond dus 4 meter van [slachtoffer 1] vandaan. We stonden alle drie op het trottoir.
Ik zag dat er vanuit de Irislaan, vanaf de rechterkant, een man de hoek om kwam. Deze man kwam onze richting in gelopen. Ik schat die man op 1,90 à 2,00 meter lang, negroïde huidskleur, hij had een fors postuur. Hij had allebei zijn handen in de zakken van zijn winterjas. Ik zag dat de man steeds dichterbij kwam. Ik dacht dat de man ons voorbij zou lopen.
Toen de man, die ik vanaf nu verdachte zal noemen, een halve meter achter [slachtoffer 1] stond hoorde ik hem iets Arabisch zeggen. (…) Vrijwel direct zie ik dat de verdachte [slachtoffer 1] achterover trekt. Hij pakte met zijn linkerhand/linkerarm [slachtoffer 1] vast aan zijn rechterschouder. Ik zag dat [slachtoffer 1] ook meteen met zijn bovenlichaam naar achteren werd getrokken. [slachtoffer 1] was totaal uit balans. Ik zag dat de verdachte in zijn rechterhand een mes vast had en dat hij deze bij [slachtoffer 1] op zijn keel zette. Ik schrok me helemaal kapot. Ik wist niet wat ons overkwam. Ik dacht dit is het einde voor ons. Ik moest denken aan die Parijse toestanden waarbij agenten worden doodgestoken op straat. Ik dacht echt dat hij [slachtoffer 1] zijn keel zou opensnijden en dat hij daarna op mij af zou komen en mij neer zou steken. Ik dacht we gaan allebei dood. Toen ik dat mes met het snijvlak op [slachtoffer 1] zijn keel zag dacht ik echt dat we eraan zouden gaan. Toen de verdachte dat mes op de keel van [slachtoffer 1] zette, keek de verdachte mij aan. Ik zag een blik die ik kan omschrijven als pure haat, vol woede en een enorme agressieve uitstraling. Ik dacht echt dat deze man uit was op moord.
De verdachte had [slachtoffer 1] op dat moment nog altijd vast. Ik zag dat de man het mes nog altijd op de keel van [slachtoffer 1] had. Ik heb de verdachte aangeroepen dat hij [slachtoffer 1] los moest laten en dat hij zijn mes moest laten vallen. Ik heb enkele waarschuwingsschoten gelost. Ik heb de man ook horen roepen: ‘schiet me dan dood’, hierbij keek hij mij aan.
Op het moment dat [slachtoffer 1] loskwam hoorde ik dat de verdachte tegen mij riep ‘schiet me dood, schiet me dood’.
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik me enorm bedreigd heb gevoeld, pure angst dat ik en [slachtoffer 1] vermoord zouden worden door die verdachte.
Ik zag dat [slachtoffer 1] op zijn kaaklijn een klein wondje had, op de plek waar de punt van het mes gezeten had.
6.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, d.d. 11 februari 2022, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige:
U
(het hof begrijpt: de raadsman van de verdachte)vraagt mij of ik heb gezien dat de verdachte mijn collega vastpakte. Ja.
U vraagt mij hoe het mes op de keel stond. De punt van het mes werd op de hals gedrukt van mijn collega met de snijzijde.
U vraagt mij wat er met het mes gebeurde. Dat mes werd tegen de keel gedrukt. Er werd geen grote beweging mee gemaakt in die zin dat er werd gezwaaid of werd gesneden. Het was wel zichtbaar dat er druk werd gezet met het mes. Ik weet wel zeker dat er contact was met het mes. Ik weet zeker dat de wond in de nek van mijn collega is veroorzaakt door het mes.
U vraagt mij of de wond ook met iets anders kan zijn veroorzaakt. Nee.
U vraagt mij wat ik de verdachte heb horen zeggen. Tijdens het hele incident en op het moment dat hij mijn collega vastpakte hoorde ik dat hij iets riep, in vermoedelijk Arabisch. Op het moment dat ik aan het verplaatsen was om de situatie heen, had ik voortdurend oogcontact met de verdachte. Ik hoorde hem toen een keer zeggen: ‘Shoot me’.
7.
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, d.d. 2 juli 2021, toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
U zegt mij waarvan ik word verdachte en vraagt mij of ik daar iets over wil zeggen. Ik zei dat ze de mensen lastig aan het vallen waren en dat ze die met rust moesten laten. Ik had een jas aan en het mes zat in mijn mouw.
U vraagt mij of ik hem wel bij zijn nek heb vastgepakt. Ja, ik heb hem wel vastgehouden want hij viel een andere man die zwart is lastig. Ik wilde hem een beetje laten afschrikken. Ik vloog op hem en heb hem vastgehouden.
8.
Het proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg d.d. 17 maart 2022, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Verdachte verklaart:
Feit 1 en feit 2, parketnummer 02-171031-21:
Ik heb een fout begaan. Ik heb uit frustratie een agent vastgepakt. Op de desbetreffende dag
(op 28 juni 2021, toevoeging hof)zag ik een man met een donkere huidskleur staan. Ik heb bepaalde aannames gemaakt en ik dacht niet helder na. Ik reageerde best wel impulsief. Ik pakte [slachtoffer 1] vast omdat ik hem wilde laten zien hoe ik mij voelde. Ik heb mijn handen op hem gelegd. Ik doe voor hoe ik hem vasthield (verdachte houdt zijn handen om zijn nek heen). Ik had een mes in mijn mouw. Terwijl ik dat deed sprak ik Engels.
Ik wilde hem kleineren en angst aanjagen.
Zaak met parketnummer 02-047176-20:
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland -West-Brabant, district Zeeland, basisteam Walcheren, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2000-2020047141, gesloten d.d. 22 februari 2020, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 31. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 22 februari 2020, dossierpagina’s 3 en 4, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 3] :
Ik ben werkzaam als portier bij café [café] te Middelburg.
Op 22 februari 2020, rond 02.10 uur, hoorde ik via mijn oortje dat er een lastige klant binnen zat. (…) Ik ben naar de persoon toe gegaan en heb hem gevraagd mij te volgen. De persoon was een man. Ik zag dat hij opgefokt was.. Ik heb hem buiten gezet. Buiten sloeg hij mij 3 maal tegen de rechterzijde van mijn hoofd. Ik voelde dat ik op mijn oor en slaap werd geraakt. Ik voelde pijn en werd duizelig door de klappen die ik kreeg. Ik zag dat de politie kwam. De man werd aangehouden.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 februari 2020, dossierpagina 5, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Ik ben eigenaar van [café] te Middelburg. Ik was boven in de zaak en kreeg omstreeks 02.05 uur een app van een barmedewerker of ik naar beneden, naar de deur, wilde komen. Ik ging daarheen en er stond een man voor de deur te schreeuwen. Vervolgens zag ik dat hij met zijn armen stond te maaien in de richting van het gezicht van de portier. Ik zag dat de portier een paar keer werd geraakt op zijn hoofd en op zijn oor. Toen de politie kwam werd hij aangehouden.
3.
Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 22 februari 2020, dossierpagina’s 17 en 18, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
Op zaterdag 22 februari 2020 omstreeks 02.15 uur hielden wij op de locatie Vlasmarkt te Middelburg als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1988 in [geboorteplaats] .
Wij kregen een telefonische melding dat er een mishandeling had plaatsgevonden bij café [café] aan de Vlasmarkt te Middelburg. Wij gingen ter plaatse waar de verdachte werd aangewezen als degene die klappen had uitgedeeld aan de portier van [café] . Hierop hielden wij hem aan.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 februari 2020, dossierpagina 10, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 22 februari 2020 omstreeks 02.15 uur hielden collega’s [verbalisant 7] en [verbalisant 6] verdachte [verdachte] aan ter zake mishandeling. Op genoemde datum en tijdstip kwamen wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , ook ter plaatse en assisteerden wij bij de aanhouding. Wij waren in politie-uniform gekleed en verplaatsten ons in een opvallend dienstvoertuig. Enkele minuten later waren wij belast met het overbrengen van de verdachte naar het politiearrestantencomplex Middelburg. Tijdens het vervoer bleef verdachte agressief. Wij hoorden dat hij onder andere zei: ‘You fucking racist pigs. You motherfuckers. You fucking racist’. (…) Enkele secondes later beledigde hij ons wederom met de woorden ‘You fucking motherfuckers. You racist pigs’. Tijdens zijn beledigingen keek hij ons aan.
Wij voelden ons in onze eer en goede naam aangetast en wensen dan ook nadrukkelijk strafvervolging tegen deze verdachte.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Zaak met parketnummer 02-171031-21:
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe is – op gronden als nader vermeld in de pleitnota, samengevat – aangevoerd dat het handelen van de verdachte geen aanmerkelijke kans op de dood, dan wel op zwaar lichamelijk letsel opleverde. Indien het hof dit standpunt volgt kan ook geen veroordeling volgen voor de onder 1 subsidiair en de onder 2 tenlastegelegde bedreigingen. In dat verband is nog aangevoerd dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij verbalisant [slachtoffer 1] enkel van achteren heeft vastgepakt en dat het mes dat de verdachte in zijn mouw had er mogelijk iets is uitgekomen, op basis van de verklaringen van verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de verklaring van getuige [getuige 1] en het letsel van verbalisant [slachtoffer 1] , niet terzijde kan worden geschoven.
Indien het hof de verklaring van de verdachte niet volgt, heeft de raadsvrouw zich subsidiair op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden verklaard dat sprake was van vol opzet op de dood van verbalisant [slachtoffer 1] en evenmin van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] , dan wel van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel kan worden gesproken. Derhalve kan slechts de bedreiging van verbalisant [slachtoffer 1] bewezen worden verklaard.
De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat de verdachte vrijgesproken moet worden van de onder 2 tenlastegelegde bedreiging van verbalisant [slachtoffer 2] , nu niet is gebleken dat door eventuele handelingen jegens verbalisant [slachtoffer 1] bij verbalisant [slachtoffer 2] gerede vrees kon ontstaan voor zijn leven of lichaam.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
De eerste vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet, is of de verdachte al dan niet het aangetroffen mes op de keel of hals van verbalisant [slachtoffer 1] heeft gezet.
In dat verband overweegt het hof dat aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij voelde dat hij aan zijn strot achterover werd getrokken, dat hij een glimmend iets voorbij zag komen, dat hij in een flits zag dat dat een mes was en dat hij voelde dat er een scherp mes op zijn hals werd gezet en met een scherp voorwerp in zijn hals werd geprikt. Deze verklaring van verbalisant [slachtoffer 1] vindt bevestiging in de verklaringen van verbalisant [slachtoffer 2] , die heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte verbalisant [slachtoffer 1] in een nekklem pakte en een mes op de keel zette, en in de verklaring van getuige [getuige 1] , die heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte een vleesmes/steakmes in zijn hand had. Daarnaast vindt de verklaring van aangever [slachtoffer 1] naar het oordeel van het hof bevestiging in de omstandigheid dat er direct na het voorval een (vers) huidwondje is aangetroffen in hals van verbalisant [slachtoffer 1] . Voor de stelling van de verdediging dat dit wondje op andere wijze, bijvoorbeeld door scheren of door de nagels van de verdachte, veroorzaakt kan zijn, ziet het hof in het dossier geen aanwijzingen. Ten slotte is direct na het incident een mes aangetroffen op de plaats waar het incident plaats had gevonden. Anders dan de verdediging is het hof op grond van het voorgaande van oordeel dat vastgesteld kan worden dat de verdachte, nadat hij verbalisant [slachtoffer 1] in een zogenoemde ‘nekklem’ of ‘houdgreep’ achterover had getrokken, een mes tegen de hals van verbalisant [slachtoffer 1] heeft gezet.
Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld hoe dat handelen van de verdachte gekwalificeerd dient te worden.
Primair is aan de verdachte poging tot doodslag, dan wel poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ten laste gelegd.
Voor de bewezenverklaring van een strafbare poging tot doodslag is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Het hof is onvoldoende gebleken van ‘vol opzet’ en heeft in dat kader onderzocht of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, gericht op de dood van het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het hof overweegt in dat verband dat uit de bewijsmiddelen volgt dat, nadat de verdachte het mes op de hals van verbalisant [slachtoffer 1] had gezet, zowel de verdachte als verbalisant [slachtoffer 1] geen bewegingen hebben gemaakt. Er was aldus sprake van een zogenoemde ‘statische’ situatie. Die situatie, dus tussen het moment dat de verdachte het mes op de hals van verbalisant [slachtoffer 1] heeft gezet en het moment dat verbalisant [slachtoffer 1] los kwam uit de greep van de verdachte, heeft enige tijd geduurd. Verbalisant [slachtoffer 2] heeft gedurende die situatie immers de kans gezien zijn dienstwapen ter hand te nemen en in de lucht te schieten. Gelet op deze vaststellingen – een statische situatie waarbij enige tijd een mes stil op de hals van verbalisant [slachtoffer 1] werd gehouden – komt het hof tot het oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm niet kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van verbalisant [slachtoffer 1] heeft aanvaard. Ook de aard van de verwonding, een kleine oppervlakkige huidverwonding van enkele millimeters, duidt daar niet op. Het hof komt derhalve niet tot bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet op de dood van verbalisant [slachtoffer 1] en zal de verdachte derhalve vrijspreken van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Op grond van het vorenoverwogene kan naar het oordeel van hof evenmin bewezen worden verklaard dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant [slachtoffer 1] , zodat het hof de verdachte van het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde eveneens zal vrijspreken.
Het hof komt, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en het vorenoverwogene, wel tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde bedreiging.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat door de handelingen van de verdachte jegens verbalisant [slachtoffer 1] bij verbalisant [slachtoffer 2] gerede vrees kon ontstaan voor zijn leven of lichaam. Uit de verklaring van aangever [slachtoffer 2] volgt echter dat hij zich zelf enorm bedreigd voelde toen de verdachte een mes op de hals van zijn collega, verbalisant [slachtoffer 1] , zette. Hij was immers bang dat de verdachte daarna ook met het mes op hem af zou komen en hem zou neersteken, dat hij dacht dat zij allebei dood zouden gaan. Daarbij heeft verbalisant [slachtoffer 2] ook verklaard dat de verdachte hem aankeek toen hij het mes op de keel van verbalisant [slachtoffer 1] zette en dat hij pure haat zag, woede en agressie. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat ook verbalisant [slachtoffer 2] zich door de handelingen van de verdachte bedreigd heeft gevoeld.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Zaak met parketnummer 02-047176-20:
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde – op gronden als nader vermeld in de pleitnota, samengevat – vrijspraak bepleit, nu er onvoldoende wettig en/of overtuigend bewijs voorhanden is waaruit zou volgen dat de verdachte aangever [slachtoffer 3] meermalen tegen het hoofd heeft geslagen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte meermaals heeft verklaard dat hij aangever slechts heeft weggeduwd en dat de verklaring van getuige [getuige 2] , inhoudende dat hij heeft gezien dat verdachte ‘met zijn armen stond te maaien richting het hoofd van de portier, waarbij de portier een paar keer werd geraakt’, veel beter past bij het door de verdachte verklaarde duwen dan bij het tenlastegelegde slaan.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
Het verweer van de raadsvrouw dat op grond van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte aangever [slachtoffer 3] meermalen tegen het hoofd heeft geslagen, vindt zijn weerlegging in de vorenbedoelde bewijsmiddelen. De verklaring van aangever [slachtoffer 3] , inhoudende dat hij drie klappen tegen zijn hoofd kreeg van de verdachte, vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 2] . Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de zinsnede ‘dat hij met zijn armen stond te maaien in de richting van het gezicht van de portier’ naar algemeen spraakgebruik beter past bij slaan dan bij duwen. Daarbij is ook niet goed voorstelbaar hoe de verdachte – als hij aangever [slachtoffer 3] daadwerkelijk slechts had weggeduwd – aangever [slachtoffer 3] meermaals zou raken op zijn hoofd en oor, zoals door aangever en getuige [getuige 2] is verklaard.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-171031-21 onder 1 subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
de eendaadse samenloop van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in de zaak met parketnummer 02-047176-20 onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 02-047176-20 onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft, gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten, gevorderd.
De raadsvrouw heeft een straftoemetingsverweer gevoerd in die zin dat zij heeft verzocht om aan de verdachte een straf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis niet te boven gaat, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijke straf. Daartoe heeft zij – op gronden als nader vermeld in de pleitnota, samengevat – aangevoerd dat de verdachte zijn leven zo goed en zo kwaad als het gaat op de rit probeert te krijgen, dat hij een stabiel leven wil opbouwen en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onrust zou brengen met alle mogelijke gevolgen van dien. Voorts is de verdachte inmiddels al weer jaren vrij man en heeft hij geen nieuwe, soortgelijke zaken lopen. Ten slotte is de verdachte door de gevolgen van het onder parketnummer 02-171031-21 onder 1 tenlastegelegde zelf zwaar geraakt, nu hij door de verwonding door de kogel in zijn benen tot op heden met medische problemen kampt. Ten slotte heeft de raadsvrouw gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof overweegt als volgt.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstige vorm van bedreiging jegens twee politieambtenaren, die belast waren met de taak te zorgen voor de handhaving van de openbare orde en de veiligheid, door verbalisant [slachtoffer 1] tijdens een bekeuringsgesprek met betrokkene [getuige 1] onverhoeds van achteren in een houdgreep/wurggreep te nemen en daarbij een mes op de hals van die [slachtoffer 1] te zetten. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op dat moment ernstig vreesde voor zijn leven en dat hij dacht dat zijn hoofd afgesneden zou worden. Ook zijn collega, verbalisant [slachtoffer 2] , voelde zich door het handelen van de verdachte ernstig bedreigd, omdat hij bang was dat de verdachte ook op hem af zou komen en hem neer zou steken. De verdachte heeft met zijn handelen beide verbalisanten angst en vrees aangejaagd. Gezien de onderbouwing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft het handelen van de verdachte grote impact gehad op de slachtoffers. Het hof rekent het de verdachte ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Naast het plegen van voornoemde feiten heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 3] . Daarmee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die [slachtoffer 3] . Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van een tweetal politieambtenaren. Daarmee heeft de verdachte hen in de eer en goede naam aangetast. Het hof rekent het respectloze handelen van de verdachte jegens de verbalisanten, die gewoon hun werk deden, aan.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 oktober 2024, het justitieel verleden van de verdachte betreffend. Hieruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld. Voorts heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof houdt voorts rekening met het omtrent de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 3 december 2024. Daaruit volgt dat de reclassering risicoverhogende signalen constateert op verschillende leefgebieden, te weten de dagbesteding, financiën, middelengebruik, psychosociaal functioneren en de houding van de verdachte. De reclassering heeft gerapporteerd dat het beeld dat betrokkene schetst – vriendelijk, meewerkend en met de wens te integreren in de maatschappij – niet past bij de antecedenten die bij de politie bekend zijn. Hoewel de reclassering niet uitsluit dat een forensisch kader geïndiceerd is, is gelet op de houding van de verdachte en daarmee de lage mate van responsiviteit desondanks een afdoening zonder voorwaarden geadviseerd. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
Ten slotte merkt het hof op dat de verdachte meermaals heeft geweigerd mee te werken aan rapportages omtrent zijn persoon en dat de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij de noodzaak van dergelijke onderzoeken niet inziet, nu deze onderzoeken niet bedoeld waren om hem te helpen maar slechts zouden draaien om de beschuldigingen in onderhavige zaak.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in verband met een juiste normhandhaving en vanuit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met de oplegging van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor langere duur met zich brengt. Het betreft in de zaak met parketnummer 02-171031-21 een bedreiging van de meest ernstige soort tegen politieambtenaren. Anders dan de rechtbank en de raadsvrouw, maar met de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden – de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten – onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Voorts ziet het hof, mede gelet op het advies van de reclassering en de houding van de verdachte, geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de maximale duur aangewezen. Gelet op het ten tijde van het plegen van de bedreigingen geldende strafmaximum van 2 jaren, welke in verband met meerdaadse samenloop kan worden verhoogd met een derde boven het maximum, kan het hof een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden opleggen. Een gevangenisstraf van 32 maanden, met aftrek van voorarrest, acht het hof passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop in deze zaak overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld, alsmede dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Op 29 juni 2021 is de verdachte in verzekering gesteld en is jegens hem een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft vervolgens op 31 maart 2022, en aldus binnen de redelijke termijn, vonnis gewezen.
Vervolgens is op 7 april 2022 door de officier van justitie beroep ingesteld, en wijst het hof op 22 januari 2025 arrest. In hoger beroep is de redelijke termijn aldus overschreden met ongeveer 17 maanden en 15 dagen.
Als hiervoor overwogen zou, zonder schending van de redelijke termijn, een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 29 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Het onder de verdachte inbeslaggenomen mes, volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, daar het een voorwerp is met behulp van welke het in de zaak met parketnummer 02-171031-21 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 22.461,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft schriftelijk te kennen gegeven dat deze vordering in hoger beroep in volle omvang wordt gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade.
De raadsvrouw heeft primair bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding gelet op de door haar bepleite vrijspraak van het onder parketnummer 02-171031-21 onder 1 primair tenlastegelegde. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag ter vergoeding van immateriële schade gematigd dient te worden tot een bedrag van € 3.000,00.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden.
Voor het toewijzen van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat is, voor zover in dezen van toepassing, ingevolge artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, vereist dat de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte de benadeelde heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte heeft de benadeelde, tijdens het uitoefenen van zijn publieke taak, onverhoeds en zonder enige aanleiding, bij de hals gegrepen en een mes op zijn keel gezet en daarbij bewoordingen geuit waardoor de benadeelde heeft gemeend dat hij het leven zou laten. Het hof acht dit een bedreiging in haar meest ernstige vorm. In de aangifte blijkt hoe angstig de benadeelde is geweest, dat zijn keel zou worden doorgesneden en hij het leven zou laten. Naast het feit dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte enig letsel heeft opgelopen (een wondje in de rechterhals door het mes) heeft de benadeelde, zo volgt uit het medisch advies van [medisch adviesbureau] d.d. 22 september 2023, een posttraumatisch stressyndroom (PTSS) opgelopen. De benadeelde heeft hierdoor ongeveer een jaar lang ernstige klachten en beperkingen ervaren. De benadeelde partij is daarvoor onder behandeling geweest bij een psycholoog. Hoewel de PTSS op dit moment in remissie is, blijft de benadeelde partij de rest van zijn leven kans houden dat een bepaalde gebeurtenis de PTSS weer doet opleven. Daarnaast is de benadeelde partij, mede door het bewezenverklaarde feit, gestopt met zijn werk bij de politie.
Gelet op de aard en de bijzondere ernst van de bewezenverklaarde bedreiging, de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, zoals hiervoor omschreven, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van ten minste € 7.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag van € 7.500,00 zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2021, zijnde het moment waarop de schade wordt geacht te zijn ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest nog te maken kosten. Beide kostenposten worden aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 7.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft schriftelijk te kennen gegeven dat deze vordering in hoger beroep in volle omvang wordt gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding gelet op de door haar bepleite vrijspraak van het onder parketnummer 02-171031-21- onder 2 tenlastegelegde. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag ter vergoeding van immateriële schade gematigd dient te worden tot een bedrag van € 2.000,00.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden.
Voor het toewijzen van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat is, voor zover in dezen van toepassing, ingevolge artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, vereist dat de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte de benadeelde heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte heeft de collega van benadeelde, tijdens het uitoefenen van hun publieke taak, onverhoeds en zonder enige aanleiding, bij de hals gegrepen en een mes op zijn keel gezet en daarbij bewoordingen geuit, waardoor de benadeelde heeft gemeend dat zijn collega de keel zou worden doorgesneden en dat hij daarna door de verdachte zou worden doodgestoken. Het hof acht dit een bedreiging in haar meest ernstige vorm. Uit de aangifte blijkt hoe bedreigd de benadeelde zich heeft gevoeld, pure angst dat hij en zijn collega vermoord zouden worden door de verdachte.
Uit het medisch advies van [medisch adviesbureau] d.d. 1 februari 2022 blijkt dat bij de benadeelde partij een PTSS is vastgesteld. Uit de door de gemachtigde van benadeelde gegeven (schriftelijke) toelichting blijkt dat de benadeelde tot tweeënhalf jaar na het incident last heeft gehouden van hyperalertheid, welke gevoelens zijn toegenomen toen de verdachte op enig moment weer in het werkgebied van de benadeelde partij is komen wonen. De benadeelde partij stond (in ieder geval) tot april 2024 onder behandeling bij een psycholoog.
Gelet op de aard en de bijzondere ernst van de bewezenverklaarde bedreiging, de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, zoals hiervoor omschreven, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van ten minste € 5.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag van € 5.000,00 zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2021, zijnde het moment waarop de schade wordt geacht te zijn ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest nog te maken kosten. Beide kostenposten worden aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 5.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 619,00, welke vordering bestaat uit een vordering van € 119,00 ter vergoeding van materiële schade en € 500,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00 te vergoeding van immateriële schade. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft schriftelijk te kennen gegeven dat deze vordering in hoger beroep in volle omvang wordt gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 150,00 ter vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, aldus de advocaat-generaal.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding gelet op de door haar bepleite vrijspraak van het onder parketnummer 02-047176-20 onder 1 tenlastegelegde. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag ter vergoeding van immateriële schade gematigd dient te worden tot een bedrag van € 150,00, en de benadeelde in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor materiële schade, bestaande uit kosten voor de reparatie van een telefoonscherm is het hof van oordeel dat uit het dossier onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van een causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de materiële schade. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Het hof heeft bewezen geacht dat de verdachte de benadeelde heeft mishandeld door hem meermalen te slaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de benadeelde drie maal heeft geslagen tegen de rechterzijde van het hoofd. In de toelichting bij het schadeformulier is naar voren gebracht dat de benadeelde als gevolg van de klappen een zwelling heeft opgelopen aan de rechterzijde van het gezicht en dat hij hiervan enkele dagen flink last heeft gehad.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde vergoeding voor immateriële schade ter zake van de onderhavige mishandeling derhalve onder het bereik van artikel 6:106 aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek valt, nu de benadeelde hierdoor lichamelijk letsel heeft opgelopen. De vordering is voorts voldoende onderbouwd.
Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor hem, zoals uit de stukken blijkt, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op € 150,00. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag van € 150,00 zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2020, zijnde het moment waarop de schade wordt geacht te zijn ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest nog te maken kosten. Beide kostenposten worden aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 3] is toegebracht tot een bedrag van € 150,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 55, 57, 63, 266, 267, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Voorlopige hechtenis
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof bij arrest de gevangenneming van de verdachte zal bevelen.
De raadsvrouw heeft verzocht het door de advocaat-generaal gevorderde bevel gevangenneming af te wijzen, nu de verdachte in de afgelopen tweeënhalf jaar dat hij uit de gevangenis is heeft laten zien dat hij het goed wil doen. Van recidivegevaar is aldus niet gebleken. Voorts kan na verloop van tijd niet meer van een geschokte rechtsorde worden gesproken.
Het hof ziet thans, evenals de raadsvrouw, onvoldoende redenen de gevangenneming van de verdachte te bevelen. De vordering van de advocaat-generaal strekkende tot gevangenneming van de verdachte zal derhalve worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-171031-21 onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-171031-21 onder 1 subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 02-047176-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 02-171031-21 onder 1 subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 02-047176-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
29 (negenentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
* 1 STK steekwapen (mes), PL2000-2021168231-2349255;
vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-171031-21 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt dat de vordering ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-171031-21 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 juni 2021;
vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-171031-21 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt dat de vordering ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-171031-21 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 juni 2021;
vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-047176-20 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-047176-20 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 februari 2020;
wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 22 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.