ECLI:NL:GHSHE:2025:1281

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
200.346.020_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en vaststelling kinderalimentatie in co-ouderschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de wijziging van de zorgregeling en de vaststelling van kinderalimentatie tussen de man en de vrouw, die beiden ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De man heeft op 5 september 2024 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juni 2024. De vrouw heeft op 11 november 2024 een verweerschrift ingediend, waarin zij tevens incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de procedure hebben beide partijen overeenstemming bereikt over de zorgregeling, waarbij zij een co-ouderschapsregeling hebben afgesproken. De kinderen blijven ingeschreven bij de vrouw, die ook recht heeft op de kinderbijslag en het kindgebonden budget. De man is verplicht om een bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, met een totaalbedrag van € 3.500,00, waarvan hij € 2.500,00 uiterlijk op 1 juni 2025 en € 1.000,00 uiterlijk op 1 juni 2026 moet betalen. Daarnaast zal hij vanaf 1 januari 2025 € 75,00 per kind per maand betalen. Het hof heeft de verzoeken van de man om een van de kinderen op zijn adres in te schrijven niet-ontvankelijk verklaard. De gemaakte afspraken zijn opgenomen in de beschikking, die op 8 mei 2025 is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.346.020/01
zaaknummer rechtbank : C/01/398453/ FA RK 23-4581
beschikking van de meervoudige kamer van 8 mei 2025
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.M.G. Senssen-Franssen te Cuijk,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.L.A. Cox te Nijmegen.
Deze zaak gaat over de wijziging van de zorgregeling en het vaststellen van een kinderalimentatie voor:
  • [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008;
  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011.
Voor wat betreft de zorgregeling merkt het hof als informant aan:
Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in (incidenteel) hoger beroep

2.1.
De man is op 5 september 2024 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 7 juni 2024.
2.2.
De vrouw heeft op 11 november 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De man heeft op 24 december 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- het procesdossier in eerste aanleg, bestaande uit producties A-I, overgelegd door
mr. Senssen-Franssen bij brief van 9 september 2024;
  • een afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 23 april 2024, ingekomen op 3 oktober 2024;
  • het V6-formulier van mr. Cox van 20 maart 2025 met producties 2 en 3;
  • het V6-formulier van mr. Senssen-Franssen van 21 maart 2025, met producties 13-16;
  • het V6-formulier van mr. Senssen-Franssen van 26 maart 2025, met productie 17;
  • het V9-formulier met bijlage van mr. Senssen-Franssen van 3 april 2025;
  • het V8-formulier van mr. Cox van 3 april 2025.
2.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot de verzoeken, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden.

3.De beoordeling

3.1.
Uit voormelde berichten van 3 april 2025 volgt dat de ouders volledige overeenstemming hebben bereikt over hetgeen hen in hoger beroep verdeeld hield.
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
“Partijen hebben de zorgregeling gewijzigd in die zin dat er thans sprake is van een co-ouderschapregeling. De kinderen blijven bij de vrouw ingeschreven staan en aan haar komt dan ook de kinderbijslag en kindgebonden budget toe.
Partijen spreken af dat de man thans nog een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen tot 1 januari 2025 aan de vrouw verschuldigd is ten bedrage van € 3.500,00. De man betaalt de vrouw uit hoofde hiervan uiterlijk 1 juni 2025
€ 2.500,00 en uiterlijk 1 juni 2026 de resterende € 1.000,00.
De man voldoet, bij vooruitbetaling, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen vanaf 1 januari 2025 € 75,00 per kind per maand aan de vrouw, alsmede de kosten van het kickboksen.
Over de kleding van de kinderen hebben partijen afgesproken dat de vrouw kleedgeld betaalt aan de kinderen, waarmee de kinderen hun eigen kleding kunnen aanschaffen en daarmee ook een einde is gekomen aan de discussie over de (aanschaf van de) kleding.”
3.2.
Uit voormelde berichten van 3 april 2025 volgt dat de man zijn verzoek tot inschrijving van een van de kinderen op zijn adres intrekt. Het hof maakt hieruit op dat deze grieven niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit verzoek in hoger beroep.
3.3.
Partijen verzoeken het hof de overeenstemming op te nemen in een beschikking. Het hof zal de gemaakte afspraken opnemen in het dictum, voor zover de afspraken zich daar voor lenen. Het hof begrijpt uit de overeenstemming die partijen hebben bereikt dat de man en de vrouw de verzoeken over en weer hebben gewijzigd conform hetgeen partijen zijn overeengekomen.
3.4.
Het hof zal op grond van het voorgaande beslissen zoals hierna in het dictum vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep om een van de kinderen op zijn adres in te schrijven;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juni 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de reguliere zorgregeling zoals die tussen de ouders geldt en bepaalt dat er sprake is van een co-ouderschapsregeling;
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen tot 1 januari 2025 aan de vrouw verschuldigd is een bedrag van in totaal € 3.500,00, uit hoofde waarvan de man uiterlijk 1 juni 2025 een bedrag van € 2.500,00 aan de vrouw zal voldoen en uiterlijk 1 juni 2026 het resterend bedrag van € 1.000,00 aan de vrouw zal voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2025 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 75,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, G.M. Goes en M.J.C. van Leeuwen en is op 8 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.