ECLI:NL:GHSHE:2025:1230

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
20-001100-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Op 29 april 2025 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, en voor een andere bedreiging. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van 31 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en had hem vrijgesproken van een andere tenlastelegging. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij vrijspraak bepleitte en stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden. Het hof heeft het hoger beroep voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen hoger beroep openstond tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met aanvulling van de gronden. De verdachte had aangevoerd dat hij geen eerlijk proces had gehad omdat een DVD met bewijsstukken niet in het dossier zat. Het hof oordeelde echter dat de relevante geluidsopnames wel deel uitmaakten van het dossier en dat er geen sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces. De bedreigingen die de verdachte had geuit, werden door het hof als zodanig gekwalificeerd dat bij de bedreigde personen redelijke vrees kon ontstaan voor hun leven.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001100-24
Uitspraak : 29 april 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 april 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-032947-22 en 02-039307-22, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
postadres: [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd’ (parketnummer 02-032947-22) en ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (parketnummer 02-039307-22 onder feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen, met aftrek van voorarrest. De politierechter heeft de verdachte vrijgesproken van het onder parketnummer 02-039307-22 onder feit 1 tenlastegelegde.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdachte heeft – zo begrijpt het hof – vrijspraak bepleit. Tevens heeft de verdachte primair bepleit dat het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren en subsidiair dat de zaak zal worden teruggewezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het onder parketnummer 02-039307-22 onder feit 1 tenlastegelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en zal dit derhalve bevestigen, met aanvulling van de gronden waarop dit berust.
Aanvullende overwegingen met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof het Openbaar Ministerie – zo begrijpt het hof – op de voet van artikel 359a Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaart. Daartoe heeft de verdachte aangevoerd dat een DVD geen onderdeel uitmaakt van het dossier. De verdachte brengt naar voren dat hij slechts een kopie van de gesprekken heeft gekregen. Hij wenst tekst en uitleg te ontvangen over de DVD. Voorgaande dient, wegens een schending van het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, primair te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, aldus de verdachte. Subsidiair dient de zaak op die grond te worden teruggewezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet volledig duidelijk geworden over welke DVD de verdachte telkens spreekt. Voor zover de verdachte doelt op de DVD met daarop de tapegesprekken van [datum] tussen de verdachte en de medewerker van de politie, overweegt het hof dat deze geluidsopnames deel uitmaken van het dossier. Bovendien is het tapegesprek van [datum] door verbalisant [verbalisant] uitgewerkt in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. De verdachte betwist niet dat hetgeen in dat ambtsedig opgemaakt proces-verbaal juist is, hij voert slechts aan dat de DVD geen onderdeel zou uitmaken van het dossier. Voor zover de DVD al geen onderdeel zou uitmaken van het dossier, kan dat gelet op het voorgaande niet leiden tot het oordeel dat de verdachte geen eerlijk proces heeft gehad, nu de verdachte niet uitdrukkelijk heeft betwist dat hetgeen in het ambtsedig proces-verbaal is opgenomen overeenkomt met hetgeen te horen is op de tapegesprekken op DVD.
Voor zover de verdachte doelt op een DVD van zijn verhoor bij de politie, overweegt het hof dat het verhoor van de verdachte bij de politie niet gebezigd wordt tot het bewijs, waardoor het ontbreken van de DVD niet kan leiden tot het oordeel dat de verdachte geen recht op een eerlijk proces heeft gehad.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Het hof verwerpt het verweer van de verdachte. Het hof zal de zaak ook niet terugwijzen naar de rechtbank.
Aanvulling van de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen
Bewijsmiddelen
Het hof zal de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen aanvullen met het navolgende bewijsmiddel:
Ten aanzien van parketnummer 02-032947-22 en 02-039307-22 feit 2:
1.
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof d.d. 15 april 2025:
U, voorzitter, vraagt mij naar het tenlastegelegde feit, gepleegd op [datum] , inhoudende dat ik zou hebben gebeld met een medewerker van de politie en dat ik zou hebben gezegd dat ik een collega ga lynchen. Ik heb een filmpje gemaakt van de wijkagent. Ik heb dat inderdaad gezegd.
U, voorzitter, vraagt mij naar het tenlastegelegde feit, gepleegd op [datum 2] , inhoudende dat ik zou hebben gebeld met een medewerker van de Raad van Discipline. Ik heb gezegd dat ik munitie heb, dat die munitie al in mijn koffer zit en dat ik een zitting wil. Dat ging over [betrokkene] .
Bewijsoverwegingen
Het hof neemt de bewijsoverweging en beslissing van de politierechter over en maakt deze tot de zijne. Het hof vult de bewijsoverweging van de politierechter aan met het navolgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat zijn uitlatingen in de verkeerde context worden geplaatst en dat zijn uitlatingen geen strafrechtelijke bedreigingen zijn.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij of zij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
02-032947-22
Naar het oordeel van het hof kunnen de uitlatingen van de verdachte – naar objectieve maatstaven – redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan bedoeld als bedreigingen richting de medewerkers van de politie. Het hof is van oordeel dat deze woordelijke bedreigingen van dien aard waren en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij de medewerkers van de politie de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte de bedreigingen ten uitvoer zou kunnen leggen en dat de opzet van de verdachte op het veroorzaken van die vrees was gericht. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte tegen de medewerker van de politie heeft verklaard dat hij al een collega heeft gelyncht en dat hij dit op video heeft staan.
02-039307-22 feit 2
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij heeft gebeld naar de Raad van Discipline, dat hij tijdens dit gesprek een zitting heeft geëist en heeft gezegd dat hij munitie heeft. Het is het hof uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep genoegzaam duidelijk geworden dat de woorden van de verdachte gericht waren tegen [betrokkene] .
Naar het oordeel van het hof kunnen de uitlatingen van de verdachte – naar objectieve maatstaven – redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan bedoeld als bedreigingen richting [betrokkene] . Het hof is van oordeel dat de woordelijke bedreigingen van dien aard waren en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij [betrokkene] de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte de bedreigingen ten uitvoer zou kunnen leggen en dat de opzet van de verdachte op het veroorzaken van die vrees was gericht.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-039307-22 onder feit 1 tenlastegelegde;
bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Benschop, griffier,
en op 29 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.