ECLI:NL:GHSHE:2025:1191

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
200.348.542_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hoger beroep wijziging kinderalimentatie met onvoldoende onderbouwing van de man

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wijziging van kinderalimentatie. De man, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht om de kinderalimentatie te verlagen van € 200,- per kind per maand naar € 25,- per kind per maand, met terugwerkende kracht naar 3 juli 2023. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft hiertegen verweer gevoerd en de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn stellingen over de ingangsdatum en zijn draagkracht onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij hij de ingangsdatum van de alimentatie wijziging en zijn draagkracht aanvoert. Het hof oordeelt dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over gewijzigde omstandigheden, zoals arbeidsongeschiktheid. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.348.542/01
zaaknummers rechtbank : C/03/328716 FA RK 24-1042 en C/03/328797 FA RK 24-1075
beschikking van de meervoudige kamer van 24 april 2025
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] (België),
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.A. Wijnands,
tegen
[de vrouw],
wonende op een geheim adres in [regio] , in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van haar advocaat,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman,

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 26 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 25 november 2024 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking van de rechtbank.
2.2.
De vrouw heeft op 20 december 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 21 maart 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 22 augustus 2024;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 28 februari 2025;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de man van 11 maart 2025.

3.De feiten

3.1.
Uit de vrouw is geboren:
- [minderjarige 1] (hierna:
), in [geboorteplaats] (België), op [geboortedatum] 2014.
Na geboorte van [minderjarige 1] hebben de ouders een affectieve relatie met elkaar gekregen. Tijdens deze relatie is geboren:
- [minderjarige 2] (hierna:
), in [geboorteplaats] (Malta), op [geboortedatum] 2019.
De man heeft beide kinderen erkend en de vrouw heeft alleen het gezag over hen.
In 2020 hebben de ouders hun relatie verbroken.
3.2.
Bij beschikking van 14 februari 2024 heeft de rechtbank de bijdrage van de man in de verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: de kinderalimentatie) met ingang van 3 juli 2023 vastgesteld op € 200,- per kind per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De man heeft de rechtbank verzocht, zoals blijkt uit zijn inleidend verzoekschrift (ingekomen bij de rechtbank op 8 maart 2024) en aangevuld op de mondelinge behandeling (zie proces-verbaal van 22 augustus 2024), om wijziging van de kinderalimentatie in die zin dat de man slechts gehouden wordt om maandelijks een bedrag van € 25,- per kind per maand aan de vrouw te voldoen, welke wijziging ingaat met ingang van 14 februari 2024, althans met ingang van datum indiening verzoekschrift.
Als voorlopig oordeel hangende deze bodemprocedure heeft de man de rechtbank verzocht te bepalen dat hij niet verplicht is te voldoen aan de alimentatieverplichting als genoemd in de beschikking van 14 februari 2024 tot het voldoen van € 200,- per kind per maand, onder opschorting van die verplichting totdat in de bodemzaak is beslist.
4.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking is met wijziging van de beschikking van 14 februari 2024, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen als volgt vastgesteld:
  • voor de periode van 14 februari 2024 tot 2 mei 2024 op € 101,50 per kind per maand;
  • met ingang van 2 mei 2024 op € 94,50 per kind per maand.
De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
4.3.
De man heeft in zijn hoger beroepschrift, zoals vermeerderd op de mondelinge behandeling, verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de ingangsdatum van de gewijzigde alimentatieverplichting te bepalen op 3 juli 2023 in plaats van 14 februari 2024 en de nieuwe, gewijzigde omstandigheden van de man mee te nemen zodat het bedrag aan kinderalimentatie met ingang van 26 augustus 2024 althans 25 november 2024 wordt vastgesteld op € 25,- per kind per maand onder compensatie van de proceskosten.
4.4.
De vrouw heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De man voert in hoger beroep twee grieven aan tegen de beschikking van de rechtbank: grief 1 gaat over de ingangsdatum (5.2.) en grief 2 gaat over zijn draagkracht met ingang van de periode na de bestreden beschikking (5.3.).
I
ngangsdatum
5.2.1.
De man voert aan dat de rechtbank ten onrechte de ingangsdatum niet heeft aangepast
naar de wijziging van het alimentatiebedrag, waardoor de man van 3 juli 2023 tot 14 februari 2024 nog steeds een bedrag van € 200,- per kind per maand moet betalen. De wijziging toont aan dat de man dit niet kan en nooit heeft kunnen betalen. De man wordt hierdoor geconfronteerd met een betalingsachterstand. De man heeft in de periode van 23 juli 2023 tot 14 februari 2024 niets betaald aan de vrouw, maar hij kan er wel mee leven als de kinderalimentatie in deze periode op € 101,50 per kind per maand of € 94,50 per kind per maand wordt vastgesteld. Dat is eigenlijk nog wel te hoog (de man kan dit niet betalen), maar het is nog altijd beter dan € 200,- per kind per maand. Wellicht was zijn verzoek ten aanzien van de ingangsdatum in eerste instantie niet helder, maar het is altijd de bedoeling van de man geweest om de datum voor de ingang van wijziging van de kinderalimentatie vast te stellen op 3 juli 2023 om niet geconfronteerd te worden met een alimentatieverplichting waar hij financieel niet voldoende aan kan voldoen. Het klopt dat de man tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft verzocht om de ingangsdatum op 14 februari 2024 vast te stellen, maar dat was een vergissing. De man herstelt deze fout in hoger beroep.
5.2.2.
De vrouw brengt hier tegenin dat het volledig voor rekening van de man komt dat hij niet helder is geweest in zijn verzoek. Het gaat er bovendien om vanaf welke datum de man bekend was met het verzoek tot vaststelling van de alimentatie en het verzoekschrift van de vrouw dateert van 30 juni 2023. De vrouw vindt het alleszins redelijk dat de rechtbank in de beschikking van 14 februari 2024 als ingangsdatum 3 juli 2023 heeft gekozen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking uitgelegd waarom is gekozen voor deze datum: dat is de datum dat de rechtbank de beschikking heeft afgegeven en dat is dus de datum van de te wijzigen beschikking.
Het hof overweegt als volgt.
5.2.3.
Het hof stelt voorop dat de man geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 14 februari 2024. In het verzoek in eerste aanleg heeft de man verzocht om de kinderalimentatie te wijzigen met ingang van 14 februari 2024. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen voor wat betreft de ingangsdatum. In hoger beroep verzoekt de man alsnog de ingangsdatum met terugwerkende kracht vast te stellen op 3 juli 2023. Het staat de man vrij om zijn oorspronkelijke verzoek in hoger beroep op deze manier te vermeerderen. De man legt hieraan ten grondslag dat hij vanaf 3 juli 2023 geen, althans heel weinig, draagkracht had om kinderalimentatie te betalen. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, heeft de man deze stelling vervolgens niet nader onderbouwd. In zoverre faalt de grief. Voor zover de man in hoger beroep betoogt dat er inmiddels sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden vanwege zijn arbeidsongeschiktheid, overweegt het hof het volgende.
Draagkracht van de man
5.3.1.
De man stelt dat er meteen na de bestreden beschikking is gebleken van gewijzigde omstandigheden, omdat hij is geopereerd aan zijn handen en hierdoor arbeidsongeschikt is geworden. De problemen aan zijn handen zijn ontstaan vanaf 26 augustus 2024. De man heeft inmiddels twee operaties gehad. Hij werkt in de bouw en dat kan hij nu niet. De man is bezig met het regelen van een uitkering (het wordt € 1.500,- per maand), maar hij heeft daarvan nog niets op papier. De man verwacht dat deze situatie van arbeidsongeschiktheid en zijn afhankelijkheid van ziekengeld langdurig zal aanhouden aangezien hij een lang herstel tegemoet gaat. De man is dus niet in staat zijn voormalige loon uit arbeid geheel te gelde te maken.
5.3.2.
De vrouw is van mening dat de man niet-ontvankelijk is in deze grief. Als er al sprake is van een wijziging van omstandigheden, wat de vrouw betwist, dan dient een nieuw verzoek bij de rechtbank te worden gedaan. Dat kan niet voor het eerst in hoger beroep. De man heeft onvoldoende aangetoond dat hij is geopereerd aan zijn beide handen en hierdoor arbeidsongeschikt is geworden. De man onderbouwt zijn stellingen in het geheel niet. De mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2024. De man heeft toen niets hierover aangevoerd. Er zijn geen medische stukken over deze operatie waardoor het onmogelijk is om te verifiëren dat een dergelijke operatie zou hebben plaatsgevonden. Als deze operatie al heeft plaatsgevonden, is onduidelijk wat er precies behandeld is en hoe de man aan deze medische klachten gekomen is. Als er inderdaad een operatie heeft plaatsgevonden, is de volgende vraag in hoeverre dit heeft geleid tot een definitieve, of in ieder geval een langdurige arbeidsongeschiktheid, zoals de man dit lijkt te presenteren. Er zijn geen stukken voor handen van de uitkeringsinstantie waaruit hierover nadere informatie blijkt. De man heeft financiële stukken overgelegd die niet of nauwelijks leesbaar zijn. Tot slot weerspreekt de vrouw dat de man niet kan werken, omdat uit de brief van 27 januari 2025 blijkt dat de man is ontslagen op staande voet. Blijkbaar werkte de man toen wel en deed hij iets wat de werkgever niet tolereerde. De man is zelf verantwoordelijk voor dat ontslag en het inkomensverlies dat daaruit is voortgekomen. In dezelfde brief, inmiddels twee maanden oud, staat dat het ‘werkeloosheidsdossier’ wordt bezorgd. Dit impliceert dat een uitkering volgt. Informatie over een uitkering had er al moeten liggen.
Het hof overweegt als volgt.
5.3.3.
De man beroept zich op een wijziging van omstandigheden en verzoekt nu, voor het eerst in hoger beroep, om een lagere kinderalimentatie. Aangezien de omstandigheden waarop de man zich beroept zich volgens zijn stelling hebben voorgedaan ná de bestreden beschikking ziet het hof voldoende aanleiding deze, gelet op de ex-nunc toetsing, in de beoordeling te betrekken.
5.3.4.
Omdat de man om verlaging van de kinderalimentatie verzoekt, is het aan hem om voldoende aannemelijk te maken dat hij de draagkracht niet meer heeft om de door de rechtbank gewijzigde bijdragen te voldoen. Het hof is van oordeel dat de man ook deze stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, met onvoldoende concrete gegevens heeft onderbouwd. Op het betoog van de vrouw dat de man nog heeft gewerkt na 26 augustus 2024 en dat hij vervolgens per 27 januari 2025 op staande voet is ontslagen bij [bedrijf] B.V. (zoals ook blijkt uit de stukken) is de man niet ingegaan. Dat de man nu arbeidsongeschikt is en vanwege medische beperkingen aan zijn handen niet kan werken, is niet met nadere gegevens onderbouwd terwijl dat wel op zijn weg lag. Dat de man een uitkeringsattest heeft overgelegd van de dienst uitkeringen waaruit blijkt dat hij als vergoeding primaire arbeidsongeschiktheidsuitkeringen heeft ontvangen over de periode van 2 september 2024 tot en met 15 november 2024, is in de gegeven omstandigheden onvoldoende. Daarvoor moet de man meer duidelijkheid geven over de feitelijke situatie na 26 augustus 2023 en dient hij dit te onderbouwen met (medische) bewijsstukken. Hiermee faalt ook grief 2.
5.4.
Op grond van het vorenstaande wijst het hof het hoger beroep af en bekrachtigt het hof de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. Het hof zal de proceskosten compenseren, gelet op de aard van de zaak.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.M.E. Schulmer, C.N.M. Antens, S.P.A. Wensink-Vergunst, en is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2025 door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, de griffier.