ECLI:NL:GHSHE:2025:1132

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
20-002631-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval tussen fietsers met zware gevolgen door alcoholgebruik

Op 5 augustus 2021 vond er een verkeersongeval plaats op een fietspad in Eindhoven, waarbij de verdachte, als bestuurder van een fiets, in botsing kwam met het slachtoffer, ook op een fiets. De verdachte fietste samen met een vriend en was onder invloed van alcohol, met een bloedalcoholgehalte van 0,99 milligram per milliliter bloed. Het ongeval resulteerde in een zware verwonding voor het slachtoffer, die een hoge incomplete dwarslaesie opliep. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld door onvoldoende rechts te houden en hard te fietsen op een onoverzichtelijke plek. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding toegewezen, waarbij het hof de materiële en immateriële schade vaststelde op in totaal € 244.366,93. De uitspraak benadrukt de ernst van het rijden onder invloed en de gevolgen van verkeersovertredingen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002631-23
Uitspraak : 22 april 2025
VERSTEK (onip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 8 september 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-335836-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1978,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde (overtreding van artikel 6 respectievelijk artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994).
Voorts heeft de rechtbank de verdachte ter zake van ‘overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 2) veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 100,00, subsidiair 2 dagen hechtenis.
Ten slotte heeft de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en de benadeelde partij veroordeeld in de proceskosten, tot op dat moment begroot op nihil.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1
(het hof begrijpt: primair)en onder 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 augustus 2021 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmede rijdende over de weg (de [locatie 1] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden na het gebruik van alcohol en/of softdrugs (marihuana) en/of
- onvoldoende aandacht te hebben voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij met een hoge snelheid gereden en/of
- ( vervolgens) onvoldoende rechts aan te houden op het fietspad en/of
- tegen een tegemoetkomende fietser te botsen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een niet volledige dwarslaesie, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het voorgaande niet tot veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 augustus 2021 te Eindhoven, als bestuurder van een voertuig (fiets), daarmee rijdende op de weg, de [locatie 1] ,
- heeft gereden na gebruik van een hoeveelheid alcohol en/softdrugs (marihuana) en/of
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij met een hoge snelheid gereden en/of
- ( vervolgens) heeft hij onvoldoende rechts aangehouden op het fietspad en/of
- tegen een tegemoetkomende fietser heeft gebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 5 augustus 2021 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig (fiets) dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte in verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,99 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 5 augustus 2021 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmede rijdende over de weg (de [locatie 1] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend
- te rijden na het gebruik van alcohol en
- onvoldoende aandacht te hebben voor de verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij met een hoge snelheid gereden en
- ( vervolgens) onvoldoende rechts aan te houden op het fietspad en
- tegen een tegemoetkomende fietser te botsen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een niet volledige dwarslaesie, werd toegebracht,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op 5 augustus 2021 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig (fiets), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,99 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Feiten 1 en 2
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, Afdeling Infrastructuur, Team Verkeer Verkeersongevallen Afhandeling Tactische Opsporing, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie, registratienummer PL2100-2021173209, gesloten d.d. 25 november 2021, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 66. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 21 november 2021, dossierpagina’s 3 tot en met 9, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Locatie ongeval:
Datum : 5 augustus 2021
Omstreeks : 07:45 uur
Adres : [locatie 1]
Plaats : Eindhoven
Nadere plaatsaanduiding : Nabij in- en uitgang fietstunnel. T.h.v. overgang [locatie 2]
Soort weg : een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg, ingericht als tweerichtingen fietspad
Lichtgesteldheid : daglicht
Weersgesteldheid : droog
Toestand van het wegdek : droog
Wegverlichting : niet brandend (in tunnel wel brandend)
Wegsituatie : bocht
Bijzonderheden : fietstunnel/viaduct.
Vermoedelijke toedracht:
Betrokkene 1: [verdachte] , bestuurder van een fiets.
Betrokkene 2: [slachtoffer] bestuurder van een fiets.
Betrokkene 1 fietste over het fietspad genaamd [locatie 1] te Eindhoven en was
gaande in de richting van het fietspad genaamd [locatie 2] .
Betrokkene 2 fietste over het fietspad genaamd [locatie 2] en was gaande in de richting
van het fietspad genaamd [locatie 1] .
Nabij de ingang van de aldaar gelegen fietstunnel botsten beide betrokkenen tegen elkaar en
kwamen ten val.
Betrokkene 2 liep daarbij zeer ernstig letsel op in de vorm van een dwarslaesie.
Betrokkene 1 liep daarbij een lichte hoofdwond op.
Betrokkene 1 [verdachte] bleek onder invloed te zijn van alcohol. Uitslag bloedonderzoek
0,99 milligram ethanol per milliliter bloed (430 Ug/l).
2.
Proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict d.d. 10 augustus 2021, dossierpagina’s 10 tot en met 21, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
1.2.
Beknopte ongevalsbeschrijving
Op donderdag 5 augustus 2021, omstreeks 07.45 uur, had er op het fietspad van het [locatie 1] , aan het begin van de fietstunnel, noordzijde van de [straatnaam] te Eindhoven een verkeersongeval plaatsgevonden tussen twee fietsers. Beide fietsers kwamen ten val. Een fietser (dhr. [verdachte] ) liep licht lichamelijk letsel op. Een fietser (dhr. [slachtoffer] ) liep zwaar lichamelijk letsel op.
2. Opnemen plaats ongeval
2.1
Rijrichting
In dit proces-verbaal wordt uitgegaan van de rijrichting van dhr. [slachtoffer] , rijdende over het fietspad ( [locatie 2] ), gaande in de richting van het [locatie 1] , tenzij anders vermeld.
Opmerking:
Uit tactisch onderzoek bleek dat dhr. [slachtoffer] vanuit de Technische Universiteit wegreed in de richting alwaar het ongeval had plaatsgevonden. Dhr. [verdachte] kwam uit tegengestelde richting.
2.3
Wegsituatie
Het (verplichte) fietspad bestond ter plaatse uit één rijbaan en was door middel van een onderbroken as-streep verdeeld in twee rijstroken, bestemd voor (snor)fietsers in tegengestelde richtingen. Aan de linkerzijde werd het fietspad begrensd door een trottoir. Aan de rechterzijde werd het fietspad begrensd door een stenen muur van de tunnel.
2.4
Zicht
Het zicht voor de beide bestuurders ten opzichte van elkaar en ten opzichte van het wegverloop, werd ter plaatse niet gehinderd door vaste obstakels.
2.7
Aangetroffen situatie door collega’s van de noodhulp politie/ambulance
Ter plaatse troffen de collega’s van de noodhulp politie- en ambulancedienst dhr. [verdachte] aan op het betonnen randje voor de ingang van de tunnel. Zijn fiets was verplaatst en stond links naast hem op het trottoir.
Dhr. [slachtoffer] werd aangetroffen aan het begin van de tunnel, tegen de muur van de tunnel. Op dat moment had hij de fiets nog tussen zijn benen zitten. In verband met de hulpverlening is zijn fiets verplaatst.
4. Oorzaak, toedracht en gevolgen
4.1
Oorzaak
Een van beide fietsers hield niet voldoende rechts.
4.2
Toedracht
Uit tactisch onderzoek bleek dat dhr. [slachtoffer] reed over het fietspad en kwam uit de richting van de Technische Universiteit Eindhoven, gaande in de richting van het [locatie 1] . Uit tactisch onderzoek bleek dat dhr. [verdachte] uit tegenovergestelde richting kwam. Ter hoogte van het begin van het [locatie 1] kwamen beide fietsers met elkaar in botsing en kwamen ten val.
4.3
Gevolgen
Dhr. [slachtoffer] liep zwaar lichamelijk letsel op. Dhr. [verdachte] liep licht lichamelijk letsel op.
Opmerking:
Uit tactisch onderzoek bleek dat dhr. [verdachte] onder invloed was.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 augustus 2021, dossierpagina’s 29 tot en met 32, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(p. 31)
V: Heeft u de afgelopen 24 uur alcohol gebruikt?
A: Ja.
4.
Het proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 5 augustus 2021, dossierpagina 22 tot en met 24, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
Bevindingen
Op donderdag 5 augustus 2021 waren wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , belast met noodhulpsurveillance in Eindhoven. Omstreeks 07:50 uur ontvingen wij de opdracht om te gaan naar het [locatie 1] . Daar zou een verkeersongeval met letsel zijn.
Wij kwamen even later ter plaatse. Wij zagen dat er 1 man onder zijn fiets op de grond lag nog net in het tunneltje. Wij zagen dat een andere man op een stoeprand bij het tunneltje zat. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , ging naar de man die onder zijn fiets lag. Ik zag direct dat hij een bloedende wond had op zijn elleboog. Ik merkte direct dat de spraak van meneer niet goed was. Ik hoorde dat de man zei dat hij zijn benen niet meer voelde. Ik heb geprobeerd hem rustig te houden zodat hij niet zou bewegen.
Ik sprak met de man die op het trottoir zat. Ik zag dat hij een bloedende wond had op zijn achterhoofd. Ik hoorde dat deze man geen Nederlands sprak. Er was een vriend van deze man bij die voor mij vertaalde. Ik rook een sterke alcohollucht in de adem van deze man. Ik zag dat de man bloeddoorlopen ogen had. Hij had een Pools paspoort met de naam [verdachte] .
De ambulance kwam ter plaatse. Wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , zagen dat het slachtoffer dat onder de fiets lag er steeds slechter aan toe was. Hij kon niets meer bewegen. Via het pasje van ASML aan zijn riem kwamen wij er achter dat het ging om [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1964. Wij zagen dat hij in het noorden van Eindhoven woonde. Het pasje van ASML en het nog koude voedsel in zijn fietstas, doet vermoeden dat hij richting ASML in Veldhoven fietste, dat hij uit noordelijke richting kwam gefietst.
Wij zagen dat de fiets van [slachtoffer] een lekke voorband had en lichte schade aan de velg van het voorwiel. Verder zagen wij dat de fiets van [verdachte] niet beschadigd was.
Ons viel het ter plaatse op dat de snelheid van fietsers erg hoog lag. Dit heeft mogelijk te maken met het heuveltje in het fietspad voor dat men het [locatie 1] in fietst. Daarnaast heeft het fietspad vlak na dit heuveltje een S-bocht waardoor tijdens de afdaling scherp gestuurd moet worden.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 6 augustus 2021, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige:
Op donderdag 5 augustus 2021 kwam ik als fietser vanuit Waalre. Ik fiets dan via de [locatie 1] te Eindhoven in de richting van de technische universiteit. Ik fiets deze route elke dag. Meestal rond 07.45 uur rij ik door de [locatie 1] . Op donderdag 5 augustus dus fietste ik daar rond 07.45 uur en zag een man midden op het fietspad staan, die man was aan het bellen.
Naast hem lag een man roerloos op de grond. Bij de man op de grond lag een fiets. De man lag zowat tegen de muur van de [locatie 1] , aan het begin van de tunnel aan de zijde van de technische universiteit. Een andere man lag in het midden van het fietspad. Bij hem was nog een man. Ik hoorde dat beide mannen in een buitenlandse taal met elkaar spraken. Ik zag dat die man vervolgens vanaf het midden van het fietspad naar het talud kroop.
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 augustus 2021, dossierpagina’s 34 tot en met 35, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Op vrijdag 6 augustus 2021 om 07:53 uur verhoorde ik op de locatie [straatnaam] , Eindhoven de verdachte [verdachte] .
De verdachte verklaarde:
Ik was op weg met een kennis met de fiets. Ik ben in botsing gekomen met iemand anders op de fiets die mij tegemoet kwam. Mijn kennis lukte het nog net om uit te wijken maar mij niet en ik kwam tot botsing. Ik heb die man niet gezien. Gisteren had ik gedronken. Het was een flinke botsing. We botsten met kracht.
De kennis heet [getuige 2]
(het hof begrijpt: [getuige 2] ), zijn achternaam ken ik niet.
7. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 augustus 2021, dossierpagina’s 36 tot en met 40, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(p. 37)
A: Ik was onder invloed van alcohol.
V: Wat kun je je herinneren van je fietsrit en het ongeval op 5 augustus rond 07:45 uur?
A: Ik kan me een bocht herinneren. Ik was in het licht en voor mij was het donker. Ik heb tegen iets gebotst en toen heb ik 2 pirouettes gemaakt, gedraaid en ben ik gevallen. De situatie daar is onveilig.
V: Met wie was je onderweg?
A: [getuige 2] , een kameraad van mij.
A: Ik moest naar rechts, na de tunnel.
(p. 38)
A: Ik heb hem niet gezien.
V: Je hebt verteld dat jullie hard/snel fietsen, kun je dat nogmaals uitleggen?
A: Klopt, wij gingen snel fietsen.
A: Mijn vriend ging de bocht in. Ik moest afstand bewaren tussen mij en mijn vriend. Ik reed kort achter hem. Ongeveer 2 meter tussen mij en [getuige 2] .
(p. 39)
O: Je hebt eerder aangegeven dat je kennis, [getuige 2] , nog niet
(het hof begrijpt: net)kon uitwijken, maar jou lukte dit niet.
V: Kun je dit nogmaals uitleggen?
A: [getuige 2] fietste 1,5-2 meter voor mij. Hij kon die botsing voorkomen. Ik zat 1 of 2 seconden achter [getuige 2] , ik kon het niet goed zien en daarom hebben we gebotst.
V: Wat zag je wel? Alleen de rug van [getuige 2] ?
A: Ik heb zijn zijkant gezien, aan de linkerkant.
Ik fietste schuin achter hem.
8.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 5 augustus 2021, dossierpagina’s 45 tot en met 48, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Bij aanvang van het verhoor deelde ik aan de getuige het volgende mede: Wat kun je je herinneren van het ongeval vorige week?
De getuige verklaarde: Ik fietste samen met ‘ [verdachte] ’
(het hof begrijpt telkens: de verdachte).Ik fietste voor hem en alles wat er gebeurde, gebeurde achter mijn rug.
V: Wat kun je vertellen over de rit naar de plek van het ongeval op 5 augustus omstreeks 07.45 uur?
A: We waren aan het fietsen met hoge snelheid. Op het laatste moment zag ik een fietser ons tegemoet komen. Ik kon nog uitwijken en dacht dat ‘ [verdachte] ’ dit ook zou doen maar toen ik omkeek zag ik dat ze van hun fiets af vlogen.
(p. 46)
V: Waarom reden jullie met hoge snelheid?
A: Zonder reden, op een stukje hebben we ook een beetje geracet met elkaar, dus we hadden al die snelheid. Als je onder de brug gaat dan is het een lange weg, veel mensen fietsen daar snel om onder de brug door te komen. Het was een beetje voor de lol.
A: Het is daar gevaarlijk.
V: Fietsten jullie tijdens het racen langs elkaar?
A: Ik heb hem ingehaald, ik fietste als eerste. Ik had bijna een botsing gehad met die persoon
(het hof begrijpt: slachtoffer [slachtoffer] ),die persoon fietste wat dichter bij het midden van de weg. Ik keek om en zag dat [verdachte] en die persoon door de lucht vlogen.
V: Fietste ‘ [verdachte] ’ kort achter jou? Dichtbij?
A: Ja, hij probeerde mij te volgen.
9.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] d.d. 27 augustus 2021, dossierpagina’s 52 tot en met 54, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [slachtoffer] :
Ik fietste naar mijn werk. Al jaren hetzelfde traject. Ik kwam van het TU-terrein, dan het [locatie 1] door richting de High Tech Campus.
Op 5 augustus precies hetzelfde. Ik fietste vanaf het TU-terrein naar het [locatie 1] . Het is een spannend stukje daar. Maar van de richting waar ik vandaan kom is het het veiligste. Van links heb ik voorrang en kan ik de weg zien. Maar van voor kan ik moeilijk zien wat er uit het donkere tunneltje komt. Het betreft daar het eerste tunneltje onder de weg door.
Maar wat er opdoemt uit de tunnel zie je pas laat. Ik houd dan goed rechts. Als je deze route fietst maak je snelheid doordat je omlaag rijdt. Ik hou me daar erg aan de regels, door goed rechts te rijden, doordat het redelijk gevaarlijk is. Ik fietste daar toen naar beneden en ik zie op het moment dat ik de tunnel in fiets een persoon op mijn weghelft. Ik schrok heel erg en gilde. Ik zag plots schuin achter zijn schouder nog een persoon fietsten. Maar deze persoon fietste op mijn weghelft waardoor mijn weghelft werd gevuld. Zo ver dat ik geen plek meer had op mijn weghelft. Ik kon niet eens meer remmen en had geen correctiemogelijkheid. Ik heb denk ik alleen gegild. Ik weet niet eens wie ik geraakt heb. Bij de eerste persoon hoopte ik dat we elkaar zouden schampen en dan door zouden fietsen, maar bij het zien van de tweede wist ik zeker dat ik iemand zou raken. Toen ik wakker werd lag ik op de grond, met de fiets tussen mijn benen. Ik kon niets meer bewegen.
Ik ken die weg erg goed. Ik weet dat je in tegengestelde richting ook veel snelheid hebt en dan in de bocht uit het tunneltje voorrang moet verlenen aan het fietspad van rechts. Ik vind dit een erg onoverzichtelijk stuk.
U vraagt mij naar mijn letsel. Ik leef nu met een niet volledige dwarslaesie. Meer dan praten, zelfstandig ademhalen en een zelfstandige spijsvertering heb ik niet.
10.
Een geschrift, te weten een medisch advies d.d. 23 maart 2022, voor zover inhoudende een oordeel van mw. Drs. [arts 1] , medisch adviseur RGA/verzekeringsarts (los in het dossier):
Medisch advies d.d. 23 maart 2022
Naam betrokkene: de heer [slachtoffer]
Vraagstelling:
Ter afwikkeling van ons dossier, vernemen wij graag in welke mate de betrokkene blijvend invalide is geworden als gevolg van het ongeval d.d. 05-08-2021.
Betrokkene liep een hoge dwarslaesie op bij een fietsongeval. Uit de ontvangen stukken begrijp ik dat sprake is geweest van enig herstel, maar dat er nog sprake is van een fors resterend functieverlies in de armen en benen en ook in andere lichaamsfuncties. Betrokkene is blijvend rolstoelafhankelijk en kan slechts beperkt de handen gebruiken.
Diagnose/overweging/advies: Op basis van de medische informatie kom ik tot 98% blijvende invaliditeit gehele persoon. Hierbij is rekening gehouden met de vrijwel afwezige functies van de armen en benen, de problemen met de ontlasting, het plassen en de seksuele activiteit en ook met het oorspronkelijke letsel van de wervelkolom zelf.
Eindtoestand: Ja.
11.
Een geschrift, te weten een rapport Alcohol in het verkeer van Eurofins Forensics Belgium d.d. 12 augustus 2021, dossierpagina’s 64 tot en met 66, voor zover inhoudende het relaas van de deskundige dr. Apr. [deskundige 1] :
Te onderzoeken materiaal:
SIN
Omschrijving
TABW2439NL
Bloed van [verdachte]
Resultaten onderzoek:
De eindresultaten van de analyse van alcohol (Wegenverkeerswet 1994, artikel 8, lid 5), na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie, staan in onderstaande tabel. De eindresultaten zijn gecorrigeerd voor een wettelijke correctie-aftrek van 6%.
De eindresultaten zijn afgerond op twee decimalen.
Tabel resultaten onderzoek in bloed van [verdachte]
Aangewezen stof
Meetbare stof
Grenswaarde
Eindresultaat in bloed met TABW2439NL
Rapportage eenheid
Alcohol
Ethanol
0,20
0,99
Milligram per milliliter
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam Eindhoven-Zuid, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, proces-verbaalnummer 2021173402-1, gesloten op 15 december 2021, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 33. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
12.
Het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 15 december 2021, dossierpagina’s 2 tot en met 4, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
SIN-stickers:
Analyse TABW2439NL
Ongeval:
Op 5 augustus 2021 om 07.45 uur kregen wij kennis van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [locatie 1] , Eindhoven.
Eerste directe contact leidend tot verdenking:
Ik, [verbalisant 5] , had op donderdag 5 augustus 2021 om 07:46 uur, het eerste directe contact met deze bestuurder leidend tot de verdenking van overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
Waarneming alcohol:
Wij roken een enorme alcohollucht rondom de verdachte. Ook zagen wij dat hij onvast ter been was en hoorden wij dat hij met dubbele tong sprak. Na controle van het identiteitsbewijs zagen wij in het politiesysteem dat hij een bekende alcohollist was.
De verdachte gaf mij, [verbalisant 5] , op te zijn genaamd: [verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1978. De opgegeven personalia werden door mij, verbalisant,
geverifieerd aan de hand van zijn geldig paspoort.
Ik, [verbalisant 5] , heb de verdachte niet bevolen zijn medewerking te verlenen aan een ademonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
Reden geen bevel ademanalyse: verdachte werd overgebracht naar het ziekenhuis vanwege een hoofdwond die hij opgelopen had tijdens een verkeersongeval. Hierop is overgegaan tot bloedonderzoek.
Toestemming bloedonderzoek:
Ik, [verbalisant 4] , heb de verdachte gevraagd toestemming te verlenen tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte verleende daartoe toestemming.
Medewerking bloedonderzoek:
Op donderdag 5 augustus 2021 om 09.47 uur heeft de arts, [arts 2] , in aanwezigheid van ons verbalisanten de verdachte bloed afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Ik, [verbalisant 4] , heb de verdachte na de bloedafname erop gewezen dat hij het recht op tegenonderzoek heeft, indien het verslag van het bloedonderzoek als bedoeld in artikel 16 lid 2 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, het vermoeden bevestigt dat verdachte artikel 8 lid 1, 2, 3 of 5 Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden. Deze mededelingen werden gedaan met behulp van een tolk in de Poolse taal.
Verpakken monster:
Ik, [verbalisant 5] , heb de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, gewaarmerkt, direct verpakt, verzegeld en geplaatst in de daarvoor bestemde vriezer in het politiebureau. Tevens heb ik het bloedafnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker "Analyse" met het nummer TABW2439NL en SIN-sticker "Tegen Onderzoek" met het nummer TABW2440NL.
Uitslag bloedonderzoek:
Uit het hierbij gevoegde rapport d.d. 12 augustus 2021
(hof: bewijsmiddel 11)blijkt dat het bloed van de verdachte ten tijde van de bloedafname stoffen bevatte die de rijvaardigheid kunnen verminderen en/of waarvan het gehalte hoger is dan de vastgestelde waarde(s), zoals gesteld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer en/of vermeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverweging feit 1 en feit 2
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bijzondere bewijsoverwegingen feit 1
Juridisch kader artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet worden bewezen dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Daarnaast heeft het juridische begrip ‘schuld’ verschillende gradaties, er moet minimaal sprake moet zijn van een grove of aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid tot de schuldgradatie roekeloos, waarbij roekeloos geldt als de zwaarste vorm. Op grond van bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Het komt aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Beoordeling hof
Het hof stelt op basis van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier het volgende vast. Op 5 augustus 2021 heeft er een ongeval plaatsgevonden in het [locatie 1] te Eindhoven, tussen twee fietsers, waarbij [slachtoffer] en de verdachte betrokken waren. Verdachte fietste achter zijn vriend, de getuige [getuige 2] .
[slachtoffer] fietste op het fietspad richting het [locatie 1] , komende vanuit de richting van de TU Eindhoven. Verdachte en zijn vriend fietsten in tegenovergestelde richting. [slachtoffer] fietste het tunneltje in en reed op de voor verkeer uit de richting van de TU komende bestemde fietsstrook. Hij heeft verklaard dat hij altijd goed rechts houdt, omdat hij de situatie kent en weet dat het gevaarlijk is.
Hij zag uit de tegenovergestelde richting, dus uit de richting van het centrum, een persoon op zijn weghelft fietsen. Vlak daarna zag hij achter de schouder van de eerste persoon een tweede persoon op zijn weghelft fietsen. [slachtoffer] kon niet meer remmen en had geen correctiemogelijkheid.
Volgens ter plaatse gekomen verbalisanten lag [slachtoffer] met de fiets nog tussen zijn benen bij het begin van het tunneltje bij de muur, hij kon niet meer bewegen. Getuige [getuige 1] zag dat [slachtoffer] bijna tegen de wand van de tunnel lag, en dat een andere persoon midden op het fietspad lag en naar het talud kroop.
Op grond van de verklaring van [slachtoffer] concludeert het hof dat de verdachte niet voldoende rechts heeft gehouden en op de weghelft van [slachtoffer] fietste, schuin achter zijn vriend. Een en ander vindt ondersteuning in de plaats waar [slachtoffer] werd aangetroffen, namelijk helemaal tegen de wand van de tunnel, terwijl volgens de getuige [getuige 1] verdachte in het midden van de tunnel lag, alvorens hij naar het talud kroop.
Zowel verdachte als de getuige [getuige 2] hebben verklaard dat ze weten dat de situatie ter plekke bij het tunneltje onoverzichtelijk en gevaarlijk is.
Voorts heeft de getuige [getuige 2] verklaard dat ze hard fietsten.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] niet gezien heeft, hij ging van het licht in het donker. Hij bevond zich kort achter [getuige 2] . Voorts heeft hij verklaard dat hij onder invloed was van alcohol.
Door onder deze omstandigheden, hard fietsend, kort achter een ander, op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer en onder invloed van alcohol een tunnel in te rijden zonder daarbij voldoende acht te slaan op de verkeersituatie ter plaatse is naar het oordeel van het hof sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door aldus te handelen aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld.
Met betrekking tot het letsel bij aangever overweegt het hof als volgt. Aangever heeft meerdere maanden in het ziekenhuis en het revalidatiecentrum doorgebracht en ten gevolge van het ongeval is sprake van 98% invaliditeit bij aangever. Gelet op de verwondingen, de noodzakelijke behandeling en het uitblijven van volledig herstel wordt het letsel gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 (0,99 milligram)
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft als bestuurder van een fiets aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld, waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte fietste op een fietspad waarvan het [locatie 1] deel uitmaakte, en heeft, op een plek waar het fietspad onoverzichtelijk was en waar aldus extra oplettendheid geboden was, samen met zijn vriend [getuige 2] hard gefietst, waarbij hij onvoldoende rechts heeft gehouden en is uitgeweken naar de fietsstrook voor tegemoetkomend verkeer. Daardoor is een botsing ontstaan tussen de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] en zijn zij allebei ten val gekomen. Uit bloedonderzoek is gebleken dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van een forse hoeveelheid alcohol. De hoeveelheid ethanol per milliliter bloed was 0,99 milligram per milliliter bloed. Het slachtoffer [slachtoffer] heeft ten gevolge van het ongeval zeer zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een hoge incomplete dwarslaesie.
Het leed dat door het ongeval is toegebracht aan het slachtoffer [slachtoffer] is groot en onherstelbaar. Uit de door het slachtoffer ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaringen is voor het hof duidelijk op welke wijze het leven van het slachtoffer ingrijpend en blijvend is veranderd. Als gevolg van de incomplete hoge dwarslaesie is het slachtoffer ondanks een langdurig en intensief revalidatietraject volledig afhankelijk van anderen. Er is sprake van een medische eindsituatie waardoor er geen hoop is dat de situatie van het slachtoffer zal verbeteren. In verband met de volledige afhankelijkheid krijgt hij 14 uur per dag professionele zorg, en neemt zijn partner de rest van de zorg voor haar rekening. Het slachtoffer [slachtoffer] en zijn partner leven al 3 jaar in de overlevingsmodus, aldus het slachtoffer.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof allereerst acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 oktober 2024, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Verdachte heeft een alcoholprobleem, hetgeen niet alleen blijkt uit zijn verklaring dat hij verslaafd is aan alcohol (pv, p. 31), maar ook uit aantekeningen op de justitiële documentatie van veroordelingen door de kantonrechter voor dronkenschap op straat. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het dossier is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles overwegende acht het hof, evenals de advocaat-generaal, het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 379.457,93, bestaande uit € 69.637,93 ter vergoeding van materiële schade, € 292.320,00 ter vergoeding van immateriële schade en € 17.500,00 ter vergoeding van affectieschade, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de onderhavige vordering.
De vordering tot vergoeding van materiële schade valt uiteen in de volgende posten:
1.
Ziektekosten
a. Thuiszorg weekenden Aygan € 279,40
b. Eigen bijdrage WLZ € 10.244,14
c. ZKV aanvullend i.v.m. fysio, medicijnen € 579,00
d. ZKV eigen risico € 898,33
2.
Hulpmiddelen
a. Toetsenbord en polssteun € 46,02
b. Rolstuur huur € 175,00
c. Tuitbekers € 49,90
d. Google nest domotica spraakbesturing € 98,99
e. Google speaker domotica spraakbesturing € 149,00
f. Babyfoon € 49,99
g. Glijplank € 198,00
3.
Kleding en beddengoed
a. Beddengoed € 700,00
b. Wassen/drogen extra € 606,29
4.
Vervoer
a. Bezoek ziekenhuis, St. Maartenskliniek € 7.627,12
b. Parkeerkosten St. Maartenskliniek € 325,50
c. Eigen bijdrage zorgvervoer € 219,00
d. Valys € 6,80
e. Parkeerkaart € 115,00
f. Grotere auto voor rolstoel € 14.150,00
g. Privé parkeerplek € 425,44
h. Reparatie fiets na ongeval € 186,39
5.
Revalidatie en sport
a. Contributie aquatherapie Libra € 263,73
b. Lidmaatschap DON € 36,00
c. Rollator € 40,00
6.
Verbouwing/inrichting bad-/slaapkamer
a. Meerwerk verbouwing € 16.486,00
b. Elektrische boiler 15 liter € 827,04
c. Pvc vloer materiaal € 1.750,00
d. Pvc vloer egaliseren en leggen € 1.150,00
e. Schilderwerken € 1.000,00
f. Spiegel badkamer € 279,00
g. Handgreep badkamer € 41,95
h. Wandcloset senioren € 200,00
i. Luxaflex slaapkamer € 318,87
j. Sleutelkluisje € 36,55
k. Extra sleutel zorgmedewerkers poort € 31,50
l. Extra sleutel zorgmedewerkers achterdeur € 60,00
m. Hoog-laag bed (partner) € 250,00
n. Roltafel bij bed € 47,98
--------------
Subtotaal € 59.947,93
7.
Daggeldvergoeding € 3.374,00
8.
Vergoeding voor (huishoudelijke) hulp en verzorging € 3.608,00
9.
Verlies aan zelfwerkzaamheid € 2.708,00
--------------
Totaal € 69.637,93
De vordering tot vergoeding van immateriële schade bedraagt € 292.320,00.
Ten slotte heeft de benadeelde partij nog een bedrag van € 17.500,00 gevorderd ter vergoeding van affectieschade ten behoeve van mevrouw [betrokkene 1] .
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het volledige gevorderde bedrag zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof overweegt als volgt.
Op 5 augustus 2021 heeft de verdachte door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt, met zeer ernstige gevolgen.
De benadeelde [slachtoffer] , ten tijde van het ongeval 57 jaar oud, heeft hierdoor een niet volledige (hoge) dwarslaesie opgelopen, waardoor hij de rest van zijn leven grotendeels is verlamd (98% blijvende invaliditeit) en volledig afhankelijk is van hulp. Uit de door de benadeelde in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat dit feit diep heeft ingegrepen in het leven van de benadeelde en van zijn vriendin mevrouw [betrokkene 1] , met wie hij ten tijde van de gebeurtenis duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voerde. Zijn vriendin is van levensgezel ook zijn verzorger geworden.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden tot de hierna genoemde bedragen.
Affectieschade
Uit het namens de benadeelde [slachtoffer] ingediende schriftelijke verzoek tot schadevergoeding van € 369.767,93 (nadien vermeerderd tot het bedrag van € 379.457,93) blijkt dat in deze vordering een bedrag is opgenomen van € 17.500,- aan affectieschade ten behoeve van mevrouw [betrokkene 1] .
Het hof stelt echter vast dat mevrouw [betrokkene 1] zich in eerste aanleg niet op de voet van artikel 51f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering heeft gevoegd ter zake van de in artikel 107 lid 1 onder b van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde vordering, strekkende tot vergoeding van affectieschade. Mevrouw [betrokkene 1] heeft zich evenmin gevoegd door mondelinge opgave ter terechtzitting als bedoeld in artikel 51g lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. De gemachtigde van de benadeelde [slachtoffer] heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd bevestigd. Dit laat onverlet dat mevrouw [betrokkene 1] bij de burgerlijke rechter alsnog een vordering kan instellen. Aangezien de benadeelde zelf ter zake van affectieschade geen schade heeft geleden zal hij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voorschot
Uit de door de gemachtigde van de benadeelde [slachtoffer] gegeven toelichting ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat het gevorderde bedrag van (€ 379.457,93 minus € 17.500,- is) € 361.957,93 is bedoeld als een voorschot op een in een nog te voeren civiele procedure te vorderen hogere vergoeding voor schade. Het is in een strafprocedure echter niet mogelijk om als benadeelde partij een voorschot op de – definitieve – schadevergoeding te vorderen. Het hof verstaat de vordering aldus dat bedoeld is dat het gevorderde bedrag strekt tot vergoeding van een gedeelte van de schade die door de benadeelde partij rechtstreeks is geleden door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en voor zover de beoordeling van de vordering geen onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert.
Materiële schade
De in het schadevergoedingsformulier genoemde schadeposten, in totaal groot € 59.947,93, zijn met de gegeven schriftelijke toelichting (bijlagen 1 t/m 33) genoegzaam onderbouwd. Nu deze schade(posten) ook overigens niet is (zijn) betwist, ligt deze vordering voor toewijzing gereed.
Wat betreft de bij brief van 14 augustus 2023 gevorderde aanvullende schadevergoeding overweegt het hof het volgende:
  • De post daggeldvergoeding ziekenhuisopname (van 5 augustus 2021 tot 8 september 2021) en revalidatiekliniek (van 8 september 2021 tot 1 februari 2022) van € 3.374,- is overeenkomstig de letselschade richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding berekend. Deze post is bovendien genoegzaam onderbouwd en niet betwist, en zal aldus worden toegewezen.
  • De post vergoeding van huishoudelijke hulp (82 weken vanaf 1 februari 2022) is genoegzaam onderbouwd en ook niet betwist. Het schadebedrag dient echter te worden berekend volgens het in de letselschade richtlijn Huishoudelijke Hulp 2022 genoemde uurtarief van € 10,- en het in de richtlijn Huishoudelijke Hulp 2023 genoemde uurtarief van € 11,-. Dit komt voor 2022 neer op 44 weken x 4 uur per week à € 10,- = € 1.760,- en voor 2023 op 38 weken x 4 uur per week x € 11,- = € 1.672,-, derhalve in totaal € 3.432,- De benadeelde zal in het meer gevorderde bedrag van € 176,- niet-ontvankelijk worden verklaard.
  • Het vorenstaande geldt ook voor de post zelfwerkzaamheid. De benadeelde heeft genoegzaam onderbouwd dat hij voorafgaande aan het ongeval zelf alle klussen in en om het huis en in de tuin verrichtte. Voor de berekening van het schadebedrag dient echter te worden uitgegaan van de richtlijnen Zelfwerkzaamheid 2021, 2022 en 2023. De richtlijnen 2021 en 2022 gaan uit van een normbedrag van € 1.287,-. per jaar en de richtlijn 2023 van een normbedrag van € 1.354- per jaar. Het hof begroot deze post op € 2.613,- (17 maanden gebaseerd op het normbedrag van 2021/22 en 7 maanden op het normbedrag van 2023). De benadeelde zal in het meer gevorderde bedrag van € 95,- niet-ontvankelijk worden verklaard.
De conclusie luidt dat aan materiële schade een bedrag van € 69.366,93 zal worden toegewezen en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het meer gevorderde bedrag van € 271,- De materiële schade is op (vele) verschillende tijdstippen ontstaan. De gemachtigde van de benadeelde heeft desgevraagd voorgesteld de wettelijke rente over deze posten toe te wijzen vanaf 1 februari 2022, zijnde de dag waarop de benadeelde weer is thuisgekomen uit de revalidatiekliniek en dat in verband met de noodzakelijk geachte aanpassingen van de woning op dat moment reeds veel kosten waren gemaakt. Het hof zal de wettelijke rente over de toewijsbare materiële schadevordering aldus toewijzen vanaf 1 februari 2022; de schade wordt geacht op dit tijdstip te zijn geleden.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de zeer ingrijpende en blijvende gevolgen daarvan voor het slachtoffer, zoals hiervoor omschreven, en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van ten minste € 175.000,-. De door de gemachtigde genoemde uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2022, waarbij een bedrag van € 280.000,- is toegewezen, leidt thans niet tot het toekennen van een hoger schadebedrag. Het hof merkt hierbij overigens op dat in die zaak niet alleen sprake was van een ander feit (een opzetdelict), maar bovendien betreft het in die zaak een jeugdig slachtoffer.
De wettelijke rente over voormeld bedrag zal worden toegewezen vanaf de pleegdatum 5 augustus 2021, zijnde de dag waarop de schade wordt geacht te zijn geleden.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten, op de wijze als in het dictum van dit arrest is vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 244.366,93, bestaande uit een bedrag van € 69.366,93 aan materiële schade en € 175.000,00 aan immateriële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2022 voor zover de maatregel ziet op vergoeding van materiële schade en vanaf 5 augustus 2021 voor zover de maatregel ziet op vergoeding van immateriële schade, telkens tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;

vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 244.366,93 (tweehonderdvierenveertigduizend driehonderdzesenzestig euro en drieënnegentig cent) bestaande uit € 69.366,93 (negenenzestigduizend driehonderdzesenzestig euro en drieënnegentig cent)aan materiële schade en
€ 175.000,00 (honderdvijfenzeventigduizend euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ter zake van affectieschade van € 17.500,- en in de (materiële) vordering van € 271,-;
bepaalt dat vordering ter zake van immateriële schade ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 244.367,00 (tweehonderdvierenveertigduizend driehonderdzevenenzestig euro) bestaande uit € 69.367,00 (negenenzestigduizend driehonderdzesenzestig euro en drieënnegentig cent) aan materiële schade en € 175.000,00 (honderdvijfenzeventigduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen; toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
1 februari 2022 en van de immateriële schade op 5 augustus 2021.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 22 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.