ECLI:NL:GHSHE:2025:1111

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
200.350.105_01 en 02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling tussen ouders van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders van de minderjarigen is vastgesteld. De moeder is het niet eens met de regeling die door de gecertificeerde instelling (GI) is voorgesteld, en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen. De vader verzoekt op zijn beurt om een dwangsom te verbinden aan de zorgregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 maart 2025, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

Het hof overweegt dat de moeder en de vader gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over de kinderen, die bij de moeder wonen. De moeder heeft bezwaren tegen de zorgregeling, omdat zij vreest voor de veiligheid van de kinderen in het contact met de vader. De GI en de raad adviseren echter om het contact tussen de kinderen en de vader te hervatten, omdat dit belangrijk is voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen. Het hof concludeert dat de zorgregeling voldoende waarborgen biedt en bekrachtigt de bestreden beschikking. De verzoeken van de moeder en de vader worden afgewezen, en de moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 april 2025
Zaaknummers: 200.350.105/01 en 200.350.105/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/409603/JE RK 24/1539
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.P. Scholte,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd in [vestigingsplaats] , locatie [locatie] ,
verweerster in principaal en incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Betreffende de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] )
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] )
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader]
wonende in [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Akpinar.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De moeder is het niet eens met de op verzoek van de GI door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vader verzoekt een dwangsom te verbinden aan de zorgregeling.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 11 december 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, met producties, ingekomen bij het hof op 20 januari 2025, heeft de moeder verzocht, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
- de werking van de bestreden beschikking te schorsen;
in de hoofdzaak:
- de bestreden beschikking voor zover het de vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI alsnog af te wijzen, althans in goede justitie een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen die het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt geacht.
2.1.1.
Het door de moeder ingediende verzoek in de hoofdzaak is bij het hof geregistreerd met zaaknummer 200.350.105/01. Het incidentele verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking is bij het hof geregistreerd met zaaknummer 200.350.105/02.
2.2.
De vader heeft op 3 maart 2025 een verweerschrift, met producties, ingediend en het hof verzocht:
in het incident:
- het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking af te wijzen;
in de hoofdzaak:
  • het verzoek van de moeder ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken af te wijzen;
  • de bestreden beschikking te bekrachtigen;
bij wijze van incidenteel hoger beroep,voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
- een dwangsom op te leggen ter hoogte van € 75,- voor iedere keer dat de moeder verzuimt de gemaakte afspraken ten aanzien van het contactherstel na te komen met een maximum van € 5.000,-, althans een bedrag en een maximum die het hof in goede justitie juist acht.
2.3.
De GI heeft op 4 maart 2024 een verweerschrift, met producties, ingediend en het hof verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
Het hof heeft voorts ontvangen:
- het V6-formulier van 26 februari 2025, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op 27 februari 2025;
- het V6-formulier van 28 januari 2025, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 maart 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.1.
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
2.5.2.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling nadere stukken (e-mails van [jeugdzorginstelling] ) overgelegd.

3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep en in het incident

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren de hiervoor genoemde [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.2.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
3.4.
Bij beschikking van 15 maart 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 15 juni 2024. Bij diezelfde beschikking is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor (netwerk-)pleegzorg dan wel in accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend. Bij beschikking van 28 maart 2024 heeft de kinderrechter deze beslissing over de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing herroepen per 28 maart 2024.
3.5.
Bij beschikking van 7 juni 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Bij beschikking van 28 november 2024 heeft dit hof de beslissing bekrachtigd.
3.6.
De GI heeft de moeder op 8 oktober 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven.
3.7.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter:
- de schriftelijke aanwijzing van 8 oktober 2024 vervallen verklaard;
- inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] contact hebben met de vader gedurende ten minste een half uur per week, startend onder begeleiding van een professionele derde, waarbij de GI regie voert over de opbouw van deze regeling voor wat betreft de duur, frequentie, plaats en vorm;
- de verzoeken van de GI om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen en een dwangsom te verbinden aan het niet opvolgen van de schriftelijke aanwijzing door de moeder afgewezen.
3.8.
De moeder is het niet eens met de beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.1.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. In de zorgregeling van de kinderrechter is voor de kinderen de zorgvuldigheid niet genoeg gewaarborgd om het contact met de vader te kunnen hervatten. Er wordt niet geluisterd naar de bezwaren van de moeder. De moeder is bang van de vader en heeft aangifte tegen de vader gedaan. Er zal eerst gewerkt moeten worden aan gedragsverandering van de vader en onderzocht moeten worden wat de kinderen nodig hebben om een onbelast contact met de vader aan te kunnen gaan en daarnaast moeten de kinderen hun trauma’s kunnen verwerken. Daar komt bij dat de kinderen nog bekend moeten raken met het begrip “vader”. Hier is hulpverlening voor nodig en de moeder werkt daar aan mee. Het is daarom voor de moeder niet te volgen dat terwijl [jeugdzorginstelling] heeft aangegeven dat er rekening gehouden moet worden met de trauma’s van de kinderen en dat begeleid contact nu te snel gaat, de GI geen belemmering ziet in het opstarten van de begeleide contacten op het kantoor van de GI onder begeleiding van [instantie] .
3.9.
De GI voert, samengevat, het volgende aan. Het is belangrijk dat er contact komt tussen de kinderen en de vader. De zorgregeling is met voldoende waarborgen omkleed. De politie heeft aangegeven geen directe bezwaren te zien tegen contact tussen de vader en de kinderen. De kinderen hebben angstige gedachten maar deze lijken ingegeven door de angsten van de moeder. Het is belangrijk dat de kinderen gaan ervaren dat er ook fijn contact kan zijn met de vader. Er wordt door de betrokken hulpverlening geen trauma gezien bij de kinderen. De afwezigheid van het contact met de vader is niet goed voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen. [jeugdzorginstelling] heeft aangegeven weerstand te ervaren bij de moeder omdat de moeder niet mee wil werken aan de begeleide contactregeling. Ook ziet [jeugdzorginstelling] dat de moeder de kinderen geen emotionele toestemming geeft voor de contactregeling. [jeugdzorginstelling] kon daarom niet op korte termijn met de begeleide contactregeling starten omdat er eerst nog een werkrelatie met de moeder opgebouwd moet worden. De GI heeft vervolgens [instantie] , die al betrokken was bij de kinderen, gevraagd om de begeleiding van de contacten te gaan uitvoeren op het kantoor van de GI. De uitvoering van de contactregeling verloopt op die manier zorgvuldig. [jeugdzorginstelling] kan in de tussentijd doorgaan met psycho-educatie van de moeder.
3.10.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. De vader wil dat het contact tussen hem en de kinderen wordt hervat. De moeder houdt volgens de vader het contact tussen hem en de kinderen tegen. De moeder stelt steeds nieuwe voorwaarden aan contactherstel en lijkt het belang hiervan niet in te zien. De moeder doet de kinderen hiermee tekort. De vader wil benadrukken dat de door de moeder genoemde angsten van haarzelf of de kinderen niet komen door gedragingen van de vader. Volgens de vader staan de ouders in het voorportaal van ouderverstoting. De vader is bang dat als dit doorgaat de band tussen hem en de kinderen niet meer te herstellen is.
3.11.
De raad adviseert het hof, samengevat, het volgende. Het contact tussen de vader en de kinderen moet hervat worden en de moeder moet zich heen zetten over haar weerstand tegen contact tussen de vader en de kinderen. De raad ziet niet dat er sprake is van trauma bij de kinderen. De angst van de kinderen wordt in stand gehouden doordat er geen contact is met de vader. Het is daarom belangrijk dat de kinderen in de komende periode hun eigen vaderbeeld kunnen gaan vormen. Als er al eerder op een goede manier contact was gelegd tussen de kinderen en de vader had de angst van de kinderen al weggenomen kunnen worden. Volgens de raad moet er rekening gehouden worden met de angsten die de moeder in haar beleving heeft, maar de moeder zou tegelijkertijd moeten proberen om de kinderen geen negatieve dingen te laten horen over de vader. Dat de kinderen niet bekend zijn met een gezinssituatie, zoals de moeder benoemt, is geen beletsel voor contactherstel.
3.12.
Het hof overweegt als volgt.
Schorsingsverzoek
3.12.1.
Het hof stelt allereerst vast dat de advocaat van de moeder tijdens de mondelinge behandeling het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking heeft ingetrokken. Dit leidt ertoe dat de moeder niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dit verzoek.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
3.12.2.
Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.12.3.
De kinderrechter heeft samengevat overwogen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sinds mei 2024 geen contact hebben gehad met hun vader. Er zijn signalen dat de moeder de kinderen belast met haar angsten voor de vader. Het gebrek aan onbelast contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun vader levert een bedreiging van hun identiteitsontwikkeling op. Een van de doelen van de ondertoezichtstelling, welke recent is bekrachtigd door het gerechtshof, is het hervatten van het contact tussen de vader en de kinderen. Omdat de kinderen hun vader lang niet hebben gezien en zowel de moeder als de kinderen bang zijn voor de vader, moet dit op een zorgvuldige manier gebeuren. Deze zorgvuldigheid is volgens de kinderrechter voldoende gewaarborgd door de vastgestelde regeling. Het hof sluit zich hierbij aan en overweegt aanvullend als volgt.
De begeleide contacten zouden opgestart gaan worden via [jeugdzorginstelling] , maar kunnen volgens [jeugdzorginstelling] niet op korte termijn starten, omdat de moeder geen emotionele toestemming geeft aan de kinderen voor het hebben van contact met de vader, de moeder weerstand laat zien tegen het contact tussen de vader en de kinderen en er (nog) geen sprake is van een samenwerkingsrelatie met de moeder. Hoewel de lezingen van partijen verschillen over de reden waarom er nog niet gestart kan worden met het contactherstel, staat vast dat het traject bij [jeugdzorginstelling] gestagneerd is, terwijl er geen beletsel wordt gezien om dit contact tussen de vader en de kinderen te herstellen. Met de raad acht het hof het van groot belang dat er zo snel mogelijk contactherstel komt, zodat de kinderen in staat worden gesteld zich een eigen vaderbeeld te vormen en positieve ervaringen op te kunnen doen met de vader, zodat hun angsten kunnen worden weggenomen. [instantie] , die bekend is met de kinderen, kan in april 2025 (op kantoor van de GI) starten met de uitvoering van het contactherstel en [jeugdzorginstelling] kan tegelijkertijd hulpverlening in de vorm van psycho-educatie aan de moeder verlenen. Volgens de GI en de raad heeft de betrokken hulpverlening bovendien geen trauma gezien bij de kinderen, zodat hiervoor niet eerst hulpverlening hoeft te worden ingezet, zoals de moeder betoogt. Mocht blijken dat de kinderen aanvullende hulpverlening nodig hebben dan zal deze volgens de GI worden ingeschakeld. De stelling van de moeder dat de kinderen niet bekend zijn met de figuur van een vader en dat zij hiermee onder begeleiding van hulpverlening eerst bekend moeten raken voordat sprake kan zijn van contactherstel wordt eveneens gepasseerd. Zoals de raad ook heeft aangegeven kan, zover nodig, daarvoor aandacht zijn in het traject contactherstel.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is, zoals de kinderrechter heeft vastgesteld, de contactregeling met een (op dit moment nog) lage frequentie en duur van een half uur per week, onder begeleiding van een professionele derde, waar de GI de regie over heeft in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze vastgestelde regeling is met voldoende waarborgen omkleed om het contact tussen de kinderen en de vader te kunnen hervatten. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de politie desgevraagd de zorgen van de moeder over de vader niet heeft kunnen bevestigen. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen ten aanzien van de zorgregeling en het verzoek van de moeder in hoger beroep ten aanzien van de zorgregeling zal afwijzen.
Incidenteel hoger beroep
3.12.4.
Het hof overweegt ten aanzien van het door de vader ingediende verzoek in incidenteel hoger beroep om een dwangsom te verbinden aan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt. Het staat vast dat het verzoek ten aanzien van de dwangsom niet in eerste aanleg voorlag. Voor het eerst in hoger beroep verzoekt de vader een dwangsom te verbinden aan de nakoming van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Gelet op de aard van dit verzoek kan de vader hierin niet worden ontvangen, aangezien een dergelijk verzoek niet als zelfstandig tegenverzoek voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan (artikel 362 Rv jo. artikel 282 lid 4 Rv). De vader zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Afsluitende conclusie
3.12.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en het verzoek van de moeder in hoger beroep afwijzen. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. De vader zal niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van zijn verzoek een dwangsom te verbinden aan de zorgregeling.

4.De beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep en in het incident:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk ten aanzien van haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking;
verklaart de vader niet-ontvankelijk ten aanzien van zijn verzoek een dwangsom te verbinden aan de vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 december 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, E.M.C. Dumoulin en C.M.J. Peters en is op 17 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.