ECLI:NL:GHSHE:2025:1109

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
200.346.727_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot onderbewindstelling van goederen van meerderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van de goederen van [appellant]. De zaak betreft een verzoek van [appellant] om de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 juli 2024 te vernietigen. De kantonrechter had op basis van de lichamelijke en geestelijke toestand van [appellant] een bewind ingesteld over zijn goederen. [appellant] was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2025 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.L.M. Martens. De ouders van [appellant], die als belanghebbenden zijn aangemerkt, hebben verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen, bijgestaan door hun advocaat, mr. R.A. Wijnands. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en de relevante stukken bekeken. Het hof concludeert dat er geen actuele gronden zijn voor de onderbewindstelling, aangezien [appellant] inmiddels in staat is om zijn financiën zelf te beheren met de ondersteuning van zijn begeleidster. Het hof heeft daarom het verzoek tot onderbewindstelling afgewezen voor de periode na 1 mei 2025, maar de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd voor de periode tot die datum. De bewindvoerder moet de eindrekening en -verantwoording afleggen aan de rechthebbende en aan de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 april 2025
Zaaknummer: 200.346.727/01
Zaaknummer eerste aanleg: 11002929 BM VERZ 24-2080
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.L.M. Martens,
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de ouders] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.A. Wijnands.
[bewindvoerder] h.o.d.n. [naam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.
In het kort:
[appellant] is het er niet mee eens dat zijn goederen onder bewind zijn gesteld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 12 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 oktober 2025, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek tot onderbewindstelling alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met bijlage, ingekomen ter griffie op 15 november 2024, hebben de ouders verzocht het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 maart 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. Martens;
  • de ouders, bijgestaan door mr. Wijnands.
2.3.1.
De bewindvoerder is, met bericht van verhindering, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de ouders d.d. 20 februari 2025;
  • het V6- formulier met brief en bijlagen 1 en 2 van de advocaat van [appellant] d.d. 28 februari 2025;
  • het V6- formulier met bijlagen 3 en 4 van de advocaat van [appellant] d.d. 28 februari 2025;
  • het V6- formulier met bijlagen 5 en 6 van de advocaat van [appellant] d.d. 5 maart 2025.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voor zover hier van belang, vanwege de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [appellant] . Daarbij is [bewindvoerder] handelend onder de naam [naam] te [vestigingsplaats] tot bewindvoerder benoemd.
3.2.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.3.
[appellant] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor een onderbewindstelling.
[appellant] is het niet eens met de gang van zaken rondom de onderbewindstelling. Hij heeft geen verzoekschrift en daarbij behorende bijlagen ontvangen en daarom ook geen kennis kunnen nemen van de bijlagen daarbij. De instemmingsverklaring die hij heeft ondertekend, is hem door de vader voorgelegd met de mededeling dat er dan iemand met zijn financiën zou meekijken. [appellant] heeft die instemmingsverklaring getekend maar pas later begrepen dat dit verder gaat dan alleen meekijken op financieel gebied.
De kantonrechter heeft ten onrechte de verklaringen van de huisarts, Gz-psycholoog, mentor en gedragswetenschapper van [instantie 1] gebruikt als grondslag voor zijn beslissing om het vermogen van [appellant] onder bewind te stellen. [appellant] heeft zijn mentor sporadisch gesproken en niet over financiële zaken en met de gedragswetenschapper heeft [appellant] ook al heel lang niet meer gesproken. Zij kunnen daarom ook geen advies geven over de financiële situatie van [appellant] . Zijn directe begeleidster/vertrektrainer van [instantie 1] is van mening dat [appellant] zijn vermogensrechtelijke belangen wel behoorlijk kan waarnemen. De vertrektrainer van [instantie 1] heeft hem in het kader van zijn vertrek geleerd hoe hij zijn (financiële) zaken moest regelen op het moment dat hij meerderjarig zou worden. De brief van de psycholoog dateert van 2018 en die van de huisarts dateert van 2019. Op dat moment woonde [appellant] nog thuis en sindsdien heeft hij zowel de psycholoog als de huisarts niet meer gesproken. Zij kunnen dan ook onmogelijk advies geven over de financiële situatie van [appellant] . Kortom, de procedure bij de kantonrechter is niet eerlijk verlopen.
Los daarvan heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat [appellant] als gevolg van zijn belaste verleden nog niet volledig in staat moet worden geacht om ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De wet kent deze grondslag voor onderbewindstelling niet.
[appellant] heeft zes jaar vrijwillig bij [instantie 1] gewoond. Daar volgde hij een vertrektraining met het oog op zelfstandig wonen. Onderdeel van die training was budgetbeheer. Hij heeft zich ontwikkeld tot een zelfstandige jongeman. Gelet op zijn zelfstandigheid heeft [appellant] er moeite mee dat iemand macht over hem heeft. Ook dat is een reden dat hij het niet eens is met de onderbewindstelling. [appellant] gaat voltijds naar school en heeft ook een bijbaan. Hij ontvangt naast zijn inkomen studiefinanciering, zorgtoeslag en huurtoeslag en een bijdrage van zijn ouders totdat hij 21 jaar is. [appellant] heeft een goed overzicht over zijn uitgaven en hij vindt het onnodig dat zijn ouders over zijn schouders blijven meekijken nu hij meerderjarig is.
Er is geen goede samenwerking tussen [appellant] en de bewindvoerder.
[appellant] heeft zelf hulp en begeleiding gezocht bij de gemeente. Zijn begeleidster (mevrouw [begeleidster] ) komt iedere maandagmiddag bij hem langs en dan bespreken ze samen ook zijn financiën. Dat is voor [appellant] een prettige manier van werken. Hij wil graag zelfstandig zijn en de kans krijgen om te laten zien dat hij het zelf kan. Een onderbewindstelling is onnodig en daarom moet het verzoek tot onderbewindstelling alsnog worden afgewezen.
3.4.
De ouders voeren in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De ouders herkennen zich niet in de door [appellant] aangegeven gang van zaken rondom de aanvraag van de onderbewindstelling. Zowel de ouders, een gedragswetenschapper, de mentor én de bewindvoerder hebben voorafgaand aan de indiening van het verzoek tot onderbewindstelling met [appellant] over dit onderwerp gesproken.
De ouders hebben het verzoekschrift tot onderbewindstelling ingediend toen [appellant] nog minderjarig was. De daarbij overgelegde verklaringen zijn juist relevant omdat deze professionals goed bekend zijn met [appellant] . [appellant] ziet het bewind als iets negatiefs maar hij zou het bewind juist moeten omarmen, zodat hij leert goed met geld om te gaan. [appellant] is pas achttien, heeft nooit zelfstandig gewoond en de ouders hebben hem, gelet op de ontstane situatie, onvoldoende handvatten kunnen geven op financieel gebied. Doordat [appellant] een groot aantal jaren is opgegroeid binnen een beschermd kader, is hij gewend dat problemen voor hem en niet door hem worden opgelost. [appellant] heeft wel degelijk grote stappen gezet maar hij is nog onvoldoende in staat om zijn financiën zelf voldoende adequaat te kunnen regelen. Hij heeft daar nog onvoldoende inzicht in.
De ouders hebben verzocht om een professioneel bewindvoerder te benoemen terwijl ze er ook voor hadden kunnen kiezen om deze taak zelf op zich te nemen. Het gaat de ouders er dus ook niet om dat zij bij [appellant] mee willen blijven kijken. De ouders hebben gemeend passende hulp voor hem te regelen in de vorm van een professioneel bewindvoerder. Er is wel degelijk voldaan aan de wettelijke voorwaarden om tot een onderbewindstelling te kunnen komen en de door [appellant] aangevoerde grieven zouden in hoger beroep niet tot een ander oordeel moeten leiden.
3.5.
De bewindvoerder heeft in de brief van 12 november 2024 naar voren gebracht dat [appellant] minimaal besef heeft over het beheer van geld en vermogen. Vóórdat de bewindvoerder feitelijk het beheer kreeg over de financiën heeft [appellant] nagenoeg zijn gehele saldo van zijn betaalrekening, inclusief spaargeld en salaris, overgemaakt naar zijn vriendin en hij was niet bereid dit geld terug te boeken. Het besef dat de bewindvoerder het geld nodig kan hebben om de vaste lasten te betalen was en is nog steeds niet aanwezig. De ouders hebben toen geld overgemaakt naar de beheerrekening, zodat de bewindvoerder de huur en de borg van de woning alsnog kon betalen. Inmiddels is de situatie stabiel en ontvangt [appellant] leefgeld. Met de juiste begeleiding kan er gewerkt worden naar financiële zelfredzaamheid. Gezien de weerstand van [appellant] is dit vooralsnog niet gebeurd. Het bewind is noodzakelijk omdat [appellant] nog niet in staat is zelf zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
De overwegingen van het hof
3.6.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren:
voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.7.
Het hof stelt voorop dat het hoger beroep een voortzetting en verdieping is van het debat bij de kantonrechter. Dit betekent dat eventuele formele gebreken in de procedure bij de kantonrechter door het hoger beroep (kunnen) worden hersteld. Vast staat dat [appellant] in hoger beroep wel beschikt over het verzoekschrift met bijlagen en de gelegenheid heeft gekregen om zijn standpunt nader toe te lichten en daartoe ook op de mondelinge behandeling is verschenen. Daarmee is een eventuele schending van het beginsel van een fair trial in de procedure bij de kantonrechter in hoger beroep hersteld, zodat de hierop ziende formele bezwaren van [appellant] niet tot vernietiging van de beschikking van de kantonrechter kunnen leiden.
3.8.
Het hof overweegt verder als volgt. Van verkwisting of het hebben van problematische schulden is geen sprake. Het hof dient te beoordelen of er sprake is van een geestelijke of lichamelijke toestand die een onderbewindstelling over de goederen van [appellant] rechtvaardigt. Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen besproken is op de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat dit niet het geval is. Het hof legt hieronder uit waarom.
3.9.
In het inleidend verzoek van de ouders staat vermeld dat [appellant] (tijdelijk) niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen en dat dit blijkt uit een brief van “psychologie praktijk voor kind en volwassenen” van 2 februari 2018, een brief van de huisarts van 12 februari 2019 en de rapportage van [instantie 1] van 30 januari 2024. Hoewel uit deze brieven blijkt dat [appellant] een belast verleden heeft, blijkt hieruit niet dat hij op dit moment niet in staat zou zijn om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Deze brieven van de huisarts en de psycholoog zijn gedateerd en bovendien was [appellant] destijds 10 respectievelijk 12 jaar oud. Uit de brief van dezelfde psycholoog van april 2024 blijkt dat zij de ouders in behandeling heeft gehad en [appellant] zelf na zijn tiende jaar niet meer, zodat deze brief geen informatie geeft over de geestelijke toestand van [appellant] .
De rapportage van [instantie 1] biedt wel aanknopingspunten voor een onderbewindstelling en de gedachte dat de geestelijke toestand van [appellant] maakt dat hij niet in staat zou zijn om vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. [appellant] is een jong volwassene die nog in ontwikkeling is. Hij stond toen op het punt vanuit een beschermde omgeving op zich zelf te gaan wonen. De ervaring van [instantie 1] was dat [appellant] op dat moment niet (altijd) de gevolgen van zijn uitgaven overzag.
[appellant] volgt nu een MBO-2 opleiding en werkt 1 dag per week in de zorg. Niet gebleken is dat de zorgen die in de rapportage van [instantie 1] naar voren komen nog actueel zijn. Sinds de onderbewindstelling is ook niet gebleken dat hij niet goed met zijn weekgeld kan omgaan.
3.10.
Er is geen goede samenwerking tussen de bewindvoerder en [appellant] . Hierdoor is het bewind niet zinvol. [appellant] ervaart het bewind als een te grote inbreuk op zijn persoonlijke autonomie. Hij wil zoveel mogelijk zelfstandig zijn en laten zien dat hij zelf - met enige hulp vanuit de gemeente - zijn financiën kan regelen. Die hulp heeft hij eigenhandig gezocht. Mevrouw [begeleidster] (ambulante begeleidster / medewerker psychiatrie en verpleegkundige bij de [instantie 2] ) komt wekelijks bij [appellant] thuis en helpt hem ook bij zijn administratie en financiën. [appellant] accepteert haar hulp. In haar verklaring van 27 februari 2025 heeft mevrouw [begeleidster] het vertrouwen uitgesproken dat [appellant] - met haar ondersteuning - in staat is zelf zijn financiën te beheren. Hiermee zijn de financiële belangen van [appellant] voldoende gewaarborgd en heeft het bewind geen noodzaak.
3.11.
De bewindvoerder heeft het hof een brief gestuurd waarin zij haar visie uiteenzet over de – in haar ogen – noodzaak van het bewind. Deze brief dateert echter van 12 november 2024 en ziet op de situatie dat mevrouw [begeleidster] nog niet of nog maar net was ingeschakeld door de gemeente voor de begeleiding van [appellant] . Het hof gaat - mede bij gebrek aan een actuele visie van de bewindvoerder - uit van de inzichten van mevrouw [begeleidster] met wie [appellant] anders dan met de bewindvoerder wekelijks contact heeft.
3.12.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat er niet meer is voldaan aan de wettelijke grondslag voor een onderbewindstelling, zodat het hoger beroep slaagt. Het hof acht [appellant] voortaan in staat om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Het hof zal het verzoek tot onderbewindstelling daarom afwijzen over de periode na 1 mei 2025, zodat de bewindvoerder voldoende tijd heeft om het bewind administratief af te wikkelen en ten overstaan van de kantonrechter de (eind-)rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde bewind.
3.13.
Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen over de periode tot 1 mei 2025 en de bestreden beschikking vernietigen voor zover deze ziet op de periode na 1 mei 2025 en het inleidend verzoek tot onderbewindstelling van de goederen van [appellant] alsnog afwijzen over de periode na 1 mei 2025.
Aantekening curatele- en bewindregister
3.14.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht in verband met de aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 12 juli 2024 over de periode tot 1 mei 2025;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 12 juli 2024 voor zover deze ziet op de periode vanaf 1 mei 2025;
en opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek tot onderbewindstelling van de goederen van [appellant] , geboren te [geboorteplaats] (Democratische Republiek Congo) op [geboortedatum] 2006 over de periode vanaf 1 mei 2025;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door hen beiden voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht; in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M.J. Peters, E.M.C. Dumoulin en G.M. Goes en is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.