ECLI:NL:GHSHE:2025:1106

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
200.349.385_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en verzoek tot overdracht naar Belgische rechter

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 2] en [minderjarige 3], en het verzoek van de ouders om de zaak over te dragen naar de Belgische rechter. De ouders, [de moeder] en [de vader], hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] was verlengd. De ouders hebben hun verzoeken met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 3] ingetrokken tijdens de mondelinge behandeling. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de ouders af te wijzen. Het hof heeft de minderjarigen in de gelegenheid gesteld hun mening te geven, wat zij ook hebben gedaan. De ouders hebben aangevoerd dat [minderjarige 2] niet op zijn plek is bij de GI en dat er een verkeerd beeld van hen is ontstaan. De GI heeft echter betoogd dat de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden verlengd, gezien de zorgen over [minderjarige 2] en zijn ontwikkeling. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat er onvoldoende redenen zijn om de zaak naar België over te dragen. De machtiging tot uithuisplaatsing is op goede gronden verlengd en de verzoeken van de ouders zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 april 2025
Zaaknummer : 200.349.385/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/425863 / JE RK 24-1536
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
en
[de vader] ,
wonende in [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. L.T.C.M. Geurts,
tegen
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland ,
gevestigd en kantoorhoudend in [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] (België)
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] (België)
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] (België),
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
Als informant is aangemerkt:
[pleegzorgbegeleidster],
pleegzorgbegeleidster van stichting [stichting] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [pleegzorgbegeleidster] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locat ie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en het verzoek van de ouders tot overdracht van de zaak naar de Belgische rechter.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 30 december 2024, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen, te bepalen dat het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing wordt afgewezen dan wel de duur wordt beperkt en de onderhavige zaak over te dragen naar de instanties in België ex artikel 12 Brussel II-ter.
2.1.1.
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hun verzoeken in hoger beroep ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] ingetrokken.
2.2.
Bij verweerschrift van 7 februari 2025, met bijlagen, ingekomen op 11 februari 2025, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep strekkende tot vernietiging van de beschikking af te wijzen.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- de brief van 15 januari 2025 van de advocaat van de ouders, met producties, ingekomen op 17 januari 2025;
- het V6-formulier van 10 februari 2025, met bijlagen, van de advocaat van de ouders, ingekomen op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 12 maart 2025, met bijlagen, van de advocaat van de ouders, ingekomen op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 februari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat,
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ,
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
[pleegzorgbegeleidster] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft de minderjarigen in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zij hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling, buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden, ieder afzonderlijk met de voorzitter gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van de gesprekken zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] (België);
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] (België);
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] (België).
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over hen uit.
3.3.
De kinderen en de ouders hebben de Belgische nationaliteit.
3.4.
Met ingang van 25 januari 2024 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI.
3.5.
Bij beschikking van 14 maart 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend. De maatregel is nadien verlengd. [minderjarige 2] verblijft bij [zorgaanbieder] in [plaats] .
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een residentiële instelling verlengd met ingang van 19 oktober 2024 tot 19 april 2025.
De rechtbank heeft het verzoek van de ouders om de zaak over te dragen naar de instanties in België afgewezen.
3.7.
De ouders kunnen zich hiermee niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.1.
De ouders voeren, samengevat, het volgende aan. [minderjarige 2] zit niet op zijn plek bij [zorgaanbieder] en het is in het belang van [minderjarige 2] dat hij weer bij de ouders gaat wonen. Voor de ouders is het grootste pijnpunt dat er een verkeerd beeld van hen is ontstaan. De ouders betwisten dat er binnen het gezin sprake was van seksueel misbruik. Hoewel de ouders openstaan voor hulpverlening, wordt er door de GI geen hulpverlening voorgesteld. De ouders verlenen de toestemming die nodig is voor - bijvoorbeeld - de inschrijving van [minderjarige 2] op een school. De ouders willen dat de zaak naar de instanties in België wordt overgedragen, omdat de Belgische rechter beter in staat is om te oordelen over de verzoeken die voorliggen.
3.8.
De GI voert, samengevat, het volgende aan. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] moet verlengd worden. Met [minderjarige 2] gaat het moeizaam binnen [zorgaanbieder] . [minderjarige 2] komt door zijn kindeigen problematiek en de invloed van de ouders niet aan zijn ontwikkeltaken toe. [minderjarige 2] weigert de voorgestelde dagbesteding, heeft daardoor weinig daginvulling en zit veel op zijn kamer. [minderjarige 2] is niet gemotiveerd om naar school te gaan. De ouders werken niet mee met de GI en geven soms alleen de schijn van het verlenen van toestemming, bijvoorbeeld voor de inschrijving op een school voor [minderjarige 2] . De GI heeft daarom, naast een (nieuw) verlengingsverzoek van de machtiging tot uithuisplaatsing, ook een verzoek ingediend ter verkrijging van vervangende toestemming van de ouders om [minderjarige 2] in te kunnen schrijven op school. Het is tot op heden niet gelukt om met de ouders in gesprek te gaan, onder meer omdat de ouders niet naar het kantoor van de GI willen komen.
3.9.
De raad adviseert het hof het volgende. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] moet worden verlengd. Er is geen sprake van een situatie waarin [minderjarige 2] naar de ouders terug kan als een gesprek met de ouders over de zorgen die er over [minderjarige 2] zijn niet eens van de grond komt. De uitspraken van alle drie de kinderen over het vermeende seksueel misbruik / gedrag zijn zorgelijk als ze waar zijn, maar ook als ze niet waar zijn.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
Verzoek tot overdracht
3.11.
Aangezien de kinderen en de ouders de Belgische nationaliteit hebben, heeft de zaak een internationaal karakter. De kinderen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 7 Brussel-II ter. Het Nederlands recht is van toepassing op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996.
3.12.
Het hof zal het verzoek van de ouders om de zaak over te dragen naar de instanties in België afwijzen. Nog los van de vraag in hoeverre het hof hierover in hoger beroep een beslissing kan nemen ziet het hof geen aanleiding om de zaak te verwijzen naar de Belgische rechter op grond van artikel 12 Brussel II-ter. Net als de rechtbank heeft overwogen oordeelt het hof dat niet is gebleken dat de Belgische rechter beter in staat is om de belangen van de kinderen in deze zaak te beoordelen. Hetgeen de ouders hiertoe hebben aangevoerd hebben zijonvoldoende onderbouwd. De enkele opmerking van de ouders dat deze zaak beter geschikt is voor de beoordeling binnen het Belgisch rechtssysteem is hiervoor onvoldoende.
Ten aanzien van de uithuisplaatsing
3.13.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.14.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.15.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben de ouders, zoals hiervoor benoemd, hun verzoeken met betrekking tot de uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] ingetrokken. Dit betekent dat de ouders niet-ontvankelijk zullen worden verklaard ten aanzien van deze verzoeken.
3.16.
Dit betekent dat aan het hof de vraag voor ligt of alleen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een residentiële instelling met ingang van
19 oktober 2024 tot 19 april 2025 door de rechtbank ten tijde van de bestreden beschikking op de goede gronden is verleend en nog steeds moet voortduren. Het hof is van oordeel dat dit het geval is en zal dat hieronder toelichten.
3.17.
Er zijn al lange tijd ernstige zorgen over [minderjarige 2] en zijn opvoedsituatie. Zo blijkt uit het raadsrapport van 8 april 2024 onder meer dat de raad destijds heeft geadviseerd om een psychodiagnostisch onderzoek in te zetten voor alle gezinsleden vanwege de ambivalente houding van de ouders, het aantrekken-afstoten, het inzetten van de kinderen binnen volwassen zaken, de zorgen omtrent (seksueel) grensoverschrijdend gedrag tussen de verschillende gezinsleden en vermoedens van kindermishandeling. Ook heeft de raad geadviseerd om NICHD-interviews gericht op feitenonderzoek naar vermeende kindermishandeling af te nemen bij de kinderen. De uitkomst van deze interviews kan volgens de raad eventueel leiden tot een strafrechtelijke procedure dan wel gebruikt worden om inzicht te krijgen in wat de kinderen voor hulpverlening nodig hebben. Het hof stelt vast geen inzicht te hebben gekregen in de stand van zaken ten aanzien van voornoemde onderzoeken.
Het hof betrekt voorts bij de beoordeling dat de samenwerking tussen de ouders en de GI zeer moeizaam tot stand komt. Zo is het tot op heden nog niet gelukt om een fysieke afspraak op het kantoor van de GI te laten plaatsvinden. De ouders en de GI verschillen van visie over de reden waarom dit niet van de grond komt. Wat hier ook van zij, het gevolg hiervan is dat er nog steeds geen zicht is op de situatie bij de ouders thuis, terwijl er aanzienlijke zorgen zijn beschreven door de raad. Ook de verklaringen van de kinderen zijn zorgwekkend. Hier lijkt, ten opzichte van de situatie zoals beschreven in de bestreden beschikking, tot op heden geen verandering in te zijn gekomen. Net als de raad is het hof van oordeel dat van een terugkeer van [minderjarige 2] naar de ouders geen sprake kan zijn, zo lang zelfs een gesprek met de ouders over de zorgen niet eens van de grond komt.
Daar komt bij dat de ontwikkeling van [minderjarige 2] op dit moment stagneert. Ook daar lijkt sinds de bestreden beschikking geen verandering in te zijn gekomen. [minderjarige 2] verblijft sinds 14 maart 2024 op een behandelgroep van [zorgaanbieder] en uit het raadsrapport blijkt dat er zorgen zijn over zijn gewetensontwikkeling, (seksueel) grensoverschrijdend gedrag en agressief gedrag op de behandelgroep. [minderjarige 2] zit sinds zijn verblijf bij [zorgaanbieder] veel op zijn kamer, gaat niet naar school en lijkt ook niet gemotiveerd voor school en/of dagbesteding. Hoewel de ouders aangeven dat zij toestemming hebben gegeven voor de inschrijving van [minderjarige 2] op een school, heeft de GI recent een verzoek bij de rechtbank ingediend vanwege het uitblijven van de daartoe benodigde toestemming van de ouders. Ook de hulpverlening voor [minderjarige 2] lijkt niet van de grond te komen, omdat [minderjarige 2] hiervoor geen emotionele toestemming krijgt van de ouders en niet gemotiveerd lijkt. Daar komt bij dat [minderjarige 2] in december 2024 is veroordeeld tot een werkstraf in verband met een geweldsdelict, waartegen nog hoger beroep loopt. Ook dat wijst op een zorgelijke ontwikkeling.
Gelet op alle voornoemde zorgen die er waren ten tijde van de bestreden beschikking en die er op dit moment nog steeds zijn, heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] op goede gronden verlengd en dient deze voor de resterende looptijd tot 19 april 2025 voort te duren. Het hof ziet gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om de duur van de machtiging te bekorten.
3.17.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd en de verzoeken van de ouders in hoger beroep dienen te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de ouders niet-ontvankelijk ten aanzien van hun verzoeken in hoger beroep ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] ;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 oktober 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en E.P. de Beij en is op 17 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.