In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de HPV-vaccinatie van een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2025 aangevochten, waarin aan de moeder vervangende toestemming was verleend voor de vaccinatie van hun dochter, geboren in 2014. De vader betoogde dat de risico's van de vaccinatie onvoldoende waren onderbouwd en dat het niet in het belang van de minderjarige was om nu al te vaccineren. De moeder daarentegen stelde dat de vaccinatie in het belang van de minderjarige was en dat het Rijksvaccinatieprogramma een afgewogen keuze maakte voor het moment van vaccineren. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 maart 2025 zijn beide ouders, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling gehoord. Het hof oordeelde dat de vader zijn bezwaren niet voldoende had onderbouwd en dat de beslissing van de rechtbank om de moeder vervangende toestemming te verlenen terecht was. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep.