ECLI:NL:GHSHE:2025:1012

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
200.353.156
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in strafzaak niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

Op 8 april 2025 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van verzoeker, dat te laat was ingediend volgens artikel 513 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker had op 6 april 2025 een verzoek tot wraking ingediend, maar het hof oordeelde dat hij al op 6 maart 2025 op de hoogte was van de regiezitting die op 8 april 2025 zou plaatsvinden. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat het niet tijdig was ingediend. Tijdens de zitting heeft de voorzitter van de wrakingskamer, mr. J.W. van Rijkom, aangegeven dat de suggestie van de raadsheer om een advocaat te nemen slechts een goedbedoelde aanbeveling was en dat de behandelend kamer niet onpartijdig was geweest. De wrakingskamer heeft ook overwogen dat de suggesties van verzoeker over de veiligheid en de behandeling van zijn zaak niet voldoende onderbouwd waren om tot toewijzing van het wrakingsverzoek te leiden. De mondelinge uitspraak werd direct na sluiting van het onderzoek gedaan, waarbij de wrakingskamer concludeerde dat er geen redenen waren om het verzoek te honoreren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer
registratienummer wraking 200.353.156/01
Proces-verbaal van de openbare terechtzitting op 8 april 2024 ter behandeling van het verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)
in de strafzaak met parketnummer 20-003099-24 van

[verzoeker] ,

woonplaats hebbende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker.
Tegenwoordig zijn:
mr. J.W. van Rijkom (voorzitter),
mrs. M. van Ham en T. van de Woestijne (leden)
mr. A.J. Anker (griffier).
Na uitroeping van de zaak is verschenen: mr. J. Platschorre, de voorzitter van de behandelend kamer (hierna: de raadsheer), mede namens de overige twee leden van de behandelend kamer.
Verzoeker is, zoals hij al bij e-mail had aangekondigd, niet ter zitting verschenen. Ook de advocaat-generaal is niet ter terechtzitting verschenen.
1. De voorzitter opent de zitting en deelt mee dat, voor zover in het wrakingsverzoek ook een verzoek tot wraking van de wrakingskamer zou kunnen worden gelezen, het naar het oordeel van de wrakingskamer geen verzoek is als bedoeld in artikel 512 Sv, omdat het verzoek in het geheel niet is gemotiveerd (artikel 513 lid 2 Sv). De wrakingskamer heeft het verzoek dan ook in zoverre buiten behandeling gesteld.
2. Verzoeker heeft, voorafgaand aan de strafzitting in hoger beroep op 8 april 2025, bij e-mail van 6 april 2025 een verzoek ingediend strekkende tot wraking van
"het college, de raadsheer mevrouw Platschorre en eventueel de overige raadsheren die met de behandeling van het beroep belast zijn."De wrakingskamer begrijpt dat het verzoek zich richt tegen mrs. J. Platschorre, S. Riemens en K.J. van Dijk, de raadsheren die de strafzaak van verzoeker behandelen (hierna ook: de raadsheren).
3. Verzoeker heeft in het verzoekschrift aangevoerd, kort weergegeven, dat de behandelend kamer er blijk van heeft gegeven niet onpartijdig te zijn, op voorhand de feiten in de zaak ontkent, verzoeker niet de gelegenheid biedt zijn zaak te verdedigen en verzoeker zijn recht op verdediging aantast door hem geen veilige omgeving te garanderen. Ook is aan verzoeker medegedeeld dat het verstandig zou zijn om zich te laten bijstaan door een advocaat en heeft de behandelend kamer voorgesorteerd op een niet-ontvankelijkverklaring door voor dat doel een regiezitting te plannen, aldus verzoeker.
4. De raadsheren hebben de wrakingskamer laten weten niet in de wraking te berusten.
De raadsheer heeft zich ter zitting, mede namens de overige leden van de behandelend kamer, op het standpunt gesteld dat verzoeker in zijn verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het verzoek niet tijdig in de zin van artikel 513 lid 1 Sv is ingediend, althans dat het verzoek moet worden afgewezen.
5. Op daartoe strekkende vragen van de voorzitter deelt de raadsheer mee dat [verzoeker] alleen is medegedeeld dat er een regiezitting zou worden gehouden waarop de ontvankelijkheid aan de orde zou worden gesteld. Er zou dan nog geen inhoudelijke behandeling plaatsvinden. Ook is [verzoeker] gezegd dat het verstandig zou zijn om een raadsman mee te nemen naar die zitting. Ik wilde [verzoeker] graag zien omdat er persoonlijke omstandigheden spelen.
In Den Haag speelde een zaak tussen [verzoeker] en diens advocatenkantoor over vakantiedagen. Er is toen tegen [verzoeker] een tuchtklacht ingediend. Hij heeft leden van het Hof van Discipline gestalkt, waarvoor hij is veroordeeld.
Daarna is er een strafzaak tegen [verzoeker] geëntameerd wegens bedreiging. Dat was bij de rechtbank in Breda, omdat de zaak te veel verweven was met Den Haag.
Voorgaande informatie heb ik uit de stukken, aldus nog steeds de raadsheer.
6. Na een korte schorsing deelt de voorzitter mee dat de wrakingskamer voldoende is voorgelicht, dat het onderzoek ter zitting wordt gesloten en dat direct uitspraak wordt gedaan.

De mondelinge uitspraak:

7. Naar het oordeel van de wrakingskamer is het wrakingsverzoek van 6 april 2025 te laat ingediend (artikel 513 lid 1 Sv), zodat verzoeker daarin niet-ontvankelijk is. Immers, vanaf 6 maart 2025 weet verzoeker dat zijn zaak op 8 april 2025 in een regiezitting wordt behandeld. Gelet op de e-mail van verzoeker van 24 februari 2025 beschikte het hof kennelijk toen reeds over zijn klachten over de gang van zaken.
8. Ten overvloede overweegt de wrakingskamer nog als volgt.
8.1
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat wat kennelijk heeft plaatsgevonden in het kader van de ordehandhaving ter zitting - bij een andere gerecht - de veiligheid van thans verzoeker in gevaar zou hebben kunnen brengen. Dat deze kwestie bovendien aan de partijdigheid van de behandelend raadsheren van de hoofdzaak zou kunnen raken, valt daarmee evenmin in te zien.
8.2
De suggestie van de raadsheer om een advocaat te nemen, is niet meer dan een goedbedoelde suggestie in verband met de belangen van verzoeker bij het hoger beroep.
8.3
Het standpunt van verzoeker dat het hof met de regiezitting heeft voorgesorteerd op een niet-ontvankelijkheid van zijn hoger beroep, betreft een rechterlijke tussenbeslissing waartegen in beginsel niet met een wrakingsverzoek kan worden opgekomen.
8.4
Wat verzoeker overigens nog heeft aangevoerd heeft geen betrekking op de raadsheren van wie de wraking wordt verzocht en zou daarom ook niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek hebben kunnen leiden.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
griffier voorzitter