ECLI:NL:GHSHE:2025:1009

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
20-002462-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van cocaïne en bedreiging met misdrijf tegen het leven

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van de verkoop van cocaïne en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met mededaders gedurende een langere periode cocaïne heeft gedeald in Zeeuws-Vlaanderen, waarbij een deel van de afnemers uit België kwam. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich ook schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne naar België. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank had eerder de verdachte vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, maar het hof heeft de bewezenverklaring van de verkoop van cocaïne en de bedreiging met misdrijf tegen het leven bevestigd. De verdachte heeft een coördinerende rol gespeeld in de drugshandel en heeft zich ook schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure in aanmerking genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002462-21
Uitspraak : 10 april 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 14 oktober 2021, in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-821209-16 en 02-688042-19 tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte van het in de zaak met parketnummer 02-821209-19 onder feit 3 (kort gezegd: deelname aan een criminele organisatie) vrijgesproken. De rechtbank heeft hetgeen overigens aan de verdachte is tenlastegelegd bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘ ‘
het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’(parketnummer 02-821209-16, feit 1),
- ‘ ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod’ (parketnummer 02-821209-16, feit 2), en
- ‘ ‘
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (parketnummer 02-688042-19),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank een inbeslaggenomen personenauto en een geldtelmachine verbeurd verklaard. Ten slotte heeft de rechtbank het in de zaak met parketnummer 02-821209-16 geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep – al dan niet onder aanvulling van gronden, de bewijsmiddelen – zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 02-821209-16 onder feit 1 tenlastegelegde partiële vrijspraak bepleit, te weten met betrekking tot de te bewezen verklaren periode en het onderdeel medeplegen. Aangaande de bewezenverklaring van het overige tenlastegelegde, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot het beslag heeft de verdediging bepleit dat de personenauto aan de verdachte zal worden geretourneerd, met referte voor het overige.
Ontvankelijk van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Zeeland-West-Brabant vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met het parketnummer 02-821209-16 onder feit 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is bij akte van 18 oktober 2021 door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het in de zaak met het parketnummer 02-821209-16 onder feit 3 tenlastegelegde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – tenlastegelegd dat:
In de zaak met parketnummer 02-821209-16:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014
tot en met 20 februari 2017 te Hulst, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk telkens buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk cocaïne verkocht aan (een) perso(o)n(en) met de Belgische nationaliteit en/of woonachtig in België, en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) telkens bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval telkens opzettelijk aanwezig gehad, (dealers) hoeveelheden cocaïne, in elk geval hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 20 februari 2017 te Koewacht, gemeente Terneuzen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 14, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die Wet;
In de zaak met parketnummer 02-688042-19:
hij op of omstreeks 26 mei 2019 te Hulst [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangeefster] dreigend de woorden toe te voegen “ik stop een handgranaat in je kut” en/of “ik gooi benzine op jullie en steek het aan.” en/of “ik gebruik deze tas voor lijken.” en/of die [aangeefster] een jerrycan heeft getoond en/of een stuk zeil/plastic tas, althans woorden en/of daden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-821209-16 onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde en het in de gevoegde zaak met parketnummer 02-688042-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
In de zaak met parketnummer 02-821209-16:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 20 februari 2017 te Hulst, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk (telkens) buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet hoeveelheden van materiaal bevattende cocaïne, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk cocaïne verkocht aan personen met de Belgische nationaliteit en/of woonachtig in België, en hebben verdachte en zijn mededaders (telkens) verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, in elk geval telkens opzettelijk aanwezig gehad, (dealers) hoeveelheden cocaïne, in elk geval hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 20 februari 2017 te Koewacht, gemeente Terneuzen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 14 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
In de zaak met parketnummer 02-688042-19:
hij op 26 mei 2019 te Hulst [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangeefster] dreigend de woorden toe te voegen “ik stop een handgranaat in je kut” en “ik gooi benzine op jullie en steek het aan.” en “ik gebruik deze tas voor lijken.” en die [aangeefster] een jerrycan heeft getoond en een stuk zeil, althans woorden en/of daden van gelijke dreigende aard of strekking.
Bewijsmiddelen

P.M

Omwille van deze publicatie zijn de bewijsmiddelen verwijderd.

Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
Van de zijde van de verdediging van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, in dier voege dat het hof de bewezenverklaarde periode zal beperken tot een periode vanaf (primair) oktober 2015, dan wel (subsidiair) 1 januari 2015 tot het voorjaar van 2016, alsmede dat de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen. Ter onderbouwing van het een en ander heeft de verdediging – samengevat, en op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – aangevoerd dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier, meer in het bijzonder de getuigenverklaringen en de getapte telefoongesprekken, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte gedurende een ruimere periode dan voormeld cocaïne heeft verkocht. Evenmin kan op grond van het dossier worden vastgesteld dat tussen de verdachte en de medeverdachte(n) sprake was van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft zich bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen dan wel vragen niet dan wel – minst genomen – onvolledig beantwoord. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft de verdachte verklaard dat hij in 2015 tot en met het begin van 2016 cocaïne heeft gedeald. De verdachte kon en had omgang met de medeverdachten, doch hij werkte niet met hen samen. Hij is in het voorjaar van 2016 gestopt met dealen en hij heeft de dealtelefoon toen afgegeven. Ten overstaan van het hof is de verdachte bij deze verklaring gebleven. De verdachte is op 20 februari 2017 aangehouden.
Gelet op verdachtes deels bekennende verklaring is aldus niet in confesso dat de verdachte op tijdstippen in de tenlastegelegde periode – kort gezegd – cocaïne heeft verkocht en mitsdien acht het hof, in navolging van de rechtbank, op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne. In navolging van het eerdere oordeel van de rechtbank komt het hof tot een bewezenverklaarde periode van 1 januari 2015 tot en met 20 februari 2017. Het hof passeert de verklaring van de verdachte en het verweer van de verdediging dat de bewezenverklaarde periode beperkt dient te worden tot het voorjaar van 2016. Daartoe overweegt het hof dat op grond van de in de bewijsmiddelen vervatte feiten en omstandigheden, meer in het bijzonder de getapte telefoongesprekken, bewezen kan worden geacht dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan in nauwe samenwerking met de medeverdachten, in het bijzonder met medeverdachte [medeverdachte 1] , zodat sprake is van medeplegen. Naar het – hierna nader te motiveren – oordeel van het hof vormden de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] de leiding van het samenwerkingsverband en stuurden zij onder meer de andere dealers ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) aan en bevorderden zij de verkoop van de cocaïne ook én met name in de periode(n) dat door hen zelf niet werd gedeald. Op grond van de bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat de verdachte zelf zich in ieder vanaf 1 januari 2015 schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne, waarbij het hof op grond van diezelfde bewijsmiddelen bewezen acht dat de verdachte zich tot en met diens aanhouding – over de band van het medeplegen – schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne, door zich samen met anderen aan die handel schuldig te maken. Dat de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte zou zijn geëindigd in het voorjaar van 2016, acht het hof – zoals hierna nader wordt overwogen – in strijd met de bewijsmiddelen. Het hof zal derhalve de aanvangsdatum van bewezenverklaarde periode vaststellen op 1 januari 2015. De einddatum van de bewezenverklaarde periode wordt vastgesteld op 20 februari 2017, zijnde de datum waarop de verdachte is aangehouden.
De verklaring van de verdachte en het gelijkluidend verweer van de verdediging, inhoudende dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking (medeplegen) tussen de verdachte en de medeverdachte(n), wordt niet door het hof gevolgd. Grotendeels met – en waar nodig in aanvulling op de rechtbank – overweegt het hof op het punt van het medeplegen als volgt.
De kwalificatie medeplegen is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij medeplegen is van belang dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict (vgl. HR 22 december 2009,ECLI:NL:HR:2009:BK3356,
NJ2010/193). Met betrekking tot het medeplegen dient uit de bewijsvoering te volgen dat er zodanig bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit de tapgesprekken, observaties en de verklaringen van de diverse afnemers blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachten een zogeheten dealtelefoon gebruikten, waarbij om de zoveel tijd van telefoonnummer werd gewisseld. Laatstelijk werd gebruikgemaakt van een nummer eindigend op [cijfers] . Dit nummer heeft op tijdstippen in de bewezenverklaarde periode veel kortdurende contacten gehad met nummers die toebehoorden aan de afnemers. De afnemers konden contact leggen met de dealtelefoon, een bestelling plaatsen en een afspraak maken voor een ontmoeting op bepaalde plekken in Hulst en omstreken. De samenwerking tussen de verdachten vond plaats in een wisselend verband, waarbij de dealtelefoon (af)wisselend door hen werd gebruikt. Door de afnemers worden zowel de verdachte als zijn medeverdachten aangewezen als de dealers door wie aan hen na het bellen van de deallijn cocaïne werd verkocht. Het was daarbij voor de afnemers van tevoren niet altijd duidelijk wie van de verdachten zij aan de lijn hadden of met wie zij contact hadden. Dit kon bij elke bestelling weer een andere verdachte zijn. Wie van de verdachten na de bestelling de drugs vervolgens zou komen afleveren was ook niet duidelijk. Door afnemers is verklaard dat dit regelmatig niet de verdachte was die ze aan de lijn of contact hadden. Dit beeld wordt bevestigd in de tapgesprekken, waaruit onder meer een wisselend gebruik van de dealtelefoon blijkt. Op de afgesproken plaats verscheen dan een van de verdachten en soms meerdere verdachten samen, waarna de overdracht van de cocaïne plaatsvond. In de diverse getuigenverklaringen kan evenwel als rode draad worden ontwaard dat de getuigen nagenoeg zonder uitzondering de naam van de verdachte noemen als degene bij wie zij gedurende geruime tijd drugs kochten, waarbij de getuigen de verdachte een coördinerende of leidinggevende rol toedichten in het kader van het dealen door de medeverdachten. Bij de observaties op 8 december 2016 en op 19 januari 2017 zijn ook korte ontmoetingen tussen [medeverdachte 1] en enkele afnemers, nadat zij contact hebben gehad met de dealtelefoon, waargenomen. Uit de omstandigheid dat op 19 januari 2017 in de woning aan de [adres 3] , waar medeverdachte [medeverdachte 1] verbleef, een notitieboekje is aangetroffen, met daarin een lijst van namen en nummers, waarvan een groot deel overeenkwam met namen en nummers van contacten van de dealtelefoon met telefoonnummer [nummer dealtelefoon] , alsmede dat op 20 februari 2017 in de auto van de verdachte een USB-stick is aangetroffen met daarop een lijst met namen en telefoonnummers, waarvan eveneens een groot deel overeenkwam met namen en telefoonnummers van contacten van de dealtelefoon met het telefoonnummer [nummer dealtelefoon] , leidt het hof af dat, naast het gezamenlijk dealen, voorts sprake was van een gezamenlijke beschikking over de klantenlijst, behorende bij de dealtelefoon.
Gelet op de verklaringen van de afnemers stelt het hof met de rechtbank vast dat zij regelmatig van de verdachten afnamen en uit de gegevens van de dealtelefoon blijkt dat tussen de verdachten en meerdere afnemers veelvuldig contact is geweest, in sommige gevallen wel meer dan honderd keer in de twee maanden dat de dealtelefoon werd getapt. Met de rechtbank acht het hof de verklaringen van de afnemers en hun herkenningen van de verdachten betrouwbaar, mede gelet op de (totale) omvang en de frequentie van hun contacten met de verdachten. Verder komen details waar zij over verklaren en het beeld dat hieruit volgt overeen met de overige bewijsmiddelen.
Dat de betrokkenheid van de verdachte aanmerkelijk groter was dan enkel die van dealer en dat die betrokkenheid daarnaast langer heeft voortgeduurd dan tot het voorjaar van 2016, leidt het hof af uit de omstandigheid dat naast gesprekken die zijn gevoerd via de dealtelefoon, ook gesprekken zijn gevoerd tussen de verdachten onderling, welke gelet op hun inhoud, in grote mate bijdragen aan het bewijs dat er in een nauwe samenwerking werd gehandeld. Uit die gesprekken volgt onder meer dat de verdachte met de medeverdachten zaken besprak die zagen op het dealen in cocaïne. Verder komt naar voren dat de verdachte in nauw contact stond met de medeverdachten over de bedrijfsvoering. Illustrerend in dat verband acht het hof dat toen de medeverdachte [medeverdachte 3] in november 2016 als gevolg van een (naar het hof begrijpt: met het dealen verband houdende) mishandeling in het ziekenhuis was beland, de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hier onderling contact over hadden. Meer in het bijzonder komt uit het desbetreffende tapgesprek naar voren dat medeverdachte [medeverdachte 3] is mishandeld, dat er een ambulance ter plaatse is gekomen en dat medeverdachte [medeverdachte 1] kort daarvoor (10 minuten) nog bij medeverdachte [medeverdachte 3] was. [medeverdachte 1] probeert medeverdachte [medeverdachte 3] te bellen, maar er wordt niet opgenomen en de verdachte vertelt [medeverdachte 1] dat hij en medeverdachte [medeverdachte 3] hadden afgesproken met een paar Belgen. De verdachte spreekt uit dat er iets aan de hand zal zijn en dat de Belgen ‘hem hebben afgepakt’. Medeverdachte [medeverdachte 1] zegt daarop dat medeverdachte [medeverdachte 3] maar een paar ‘barkie’ bij had. De verdachte zegt tegen medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij medeverdachte [medeverdachte 3] te veel alleen laat. Mede in aanmerking genomen dat het een feit van algemene bekend is te achten dat ‘barkie’ straattaal is voor ‘honderd euro’, heeft het desbetreffende gesprek, naar het oordeel van het hof, overduidelijk betrekking op de verkoop/handel in verdovende middelen en volgt daaruit dat tussen de verdachte en de medeverdachten sprake was van een onderlinge samenwerking, waarbij de inhoud van dit desbetreffende gesprek bovendien niet anders kan worden begrepen dan dat de verdachte de (mede)verdachte(n) aanstuurt en hij medeverdachte [medeverdachte 1] verwijt dat hij in diens rol, bestaande in het op enigerlei wijze bijstaan en/of helpen van medeverdachte [medeverdachte 3] bij het verkopen van cocaïne, is tekortgeschoten.
Doch het dossier bevat meer tapgesprekken waaruit volgt dat de verdachte een grote rol had bij het bewezenverklaarde en dat in dat verband tussen de verdachten sprake was een nauwe samenwerking. Zo werd er in andere getapte gesprekken onder meer gesproken tussen de verdachte en [medeverdachte 1] over het regelen van telefoons en simkaarten voor [medeverdachte 1] . Ook moest [medeverdachte 1] zorgen dat de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 3] , die vermoedelijk bij de politie lag, werd teruggehaald. Uit een gesprek tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] komt naar voren dat [medeverdachte 1] een sleutel naar verdachte wil brengen, waarop de verdachte vraagt waarom die naar hem moet omdat hij kan de sleutel toch aan [bijnaam medeverdachte 2] (medeverdachte [medeverdachte 1] ) kan geven, want die komt toch om de telefoon op te halen. Medeverdachte [medeverdachte 1] zegt tevens dat hij het nummer van [bijnaam medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) aan [bijnaam medeverdachte 2] gaat geven voor als hij niet kan. Tevens komt uit een gesprek tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] van 18 december 2016 naar voren dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] de dag ervoor samen waren. Uit de gesprekken tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] op maandag 2 januari 2017 volgt dat [medeverdachte 3] volgens de verdachte te weinig afnemers zou hebben geholpen. Hierbij meldt verdachte tevens dat de zaken bij [medeverdachte 2] beter verliepen. Ten slotte volgt uit meerdere gesprekken dat de verdachte (potentiële) afnemers doorverwijst naar medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . De verdachte had daarnaast tezamen met medeverdachte [medeverdachte 1] een aansturende rol in het regelen van vervanging bij afwezigheid van de medeverdachten. Zo wordt er door de verdachte met [medeverdachte 2] gesproken over het overnemen van de dealtelefoon op het moment dat [medeverdachte 1] op vakantie ging. De verdachte instrueert [medeverdachte 1] vervolgens om de sleutel en de telefoon aan [medeverdachte 2] af te geven, in ieder geval tot [medeverdachte 1] weer terug is. Later blijkt dat de dealtelefoon bij afwezigheid van medeverdachte [medeverdachte 3] overgenomen is door [medeverdachte 1] . In dit verband wijst het hof tevens op de verklaring van getuige [naam getuige 1] die verklaard heeft dat medeverdachte [medeverdachte 2] hem het nieuwe nummer van de dealtelefoon kwam brengen. Volgens de getuige zei [medeverdachte 2] dat hij het nummer in opdracht van [bijnaam medeverdachte 1] (het hof begrijpt medeverdachte [medeverdachte 1] , gelet op de van hem aan de getuige getoonde foto) kwam brengen. Veelzeggend in dat verband acht het hof voorts de verklaring van [naam getuige 2] , die verklaard heeft dat op de momenten dat hij drugs kocht van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] daar altijd bij was, hetgeen wijst op hun onderlinge samenwerking. Aldus en resumerend was de samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten – in het bijzonder die tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] – erop gericht om gedurende geruime tijd een grote klantenkring structureel van cocaïne te voorzien en te bewerkstelligen dat de verkoop daarvan ononderbroken doorgang kon vinden.
Dat de verdachte en de medeverdachte(n) ieder afzonderlijk voor eigen rekening en risico drugs zouden hebben gedeald, zoals ten verwere is aangevoerd, wordt aldus weersproken door de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, waarbij de in geheel niet onderbouwde, blote stelling van de verdachte van het tegendeel ook overigens bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze aannemelijk is geworden. Hetgeen door en namens de verdachte ter zitting is aangevoerd ter zake en ter verklaring van de vele – hiervoor benoemde en in de bewijsmiddelen vervatte – contacten tussen de verdachte en de medeverdachten, ook en met name in de periode na het voorjaar van 2016, heeft niets gedaan om de redengevendheid van die belastende contacten voor het bewijs, te ontzenuwen.
Hoewel zulks zijdens de verdediging in hoger beroep niet is betwist, acht het hof, met de rechtbank, de verlengde uitvoer van cocaïne bewezen. Met de rechtbank overweegt het hof dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat er op tijdstippen in de bewezenverklaarde periode door de verdachte en de medeverdachten cocaïne is verkocht en geleverd aan afnemers die afkomstig en/of woonachtig waren te België. De ontmoetingen vonden weliswaar vaak plaats in Hulst en omstreken, maar uit de gesprekken blijkt dat zij doorgaans speciaal uit België naar Nederland kwamen om cocaïne te kopen. Er werd door de Belgische afnemers gebruik gemaakt van een Belgisch telefoonnummer en er kwamen Belgische afnemers naar de ontmoetingsplek met een auto met een Belgisch kenteken. Door in de grensstreek regelmatig (meer dan een gebruikershoeveelheid aan) cocaïne te verkopen aan afnemers met een Belgisch telefoonnummer en een Belgisch kenteken, bestond er een aanmerkelijke kans dat de afnemers in België woonachtig waren en terug zouden gaan naar België met de cocaïne om deze aldaar te gebruiken of te verkopen. Door onder deze omstandigheden aan deze personen cocaïne te verkopen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de cocaïne buiten het grondgebied van Nederland zou worden gebracht. Aldus heeft de verdachte (minst genomen) voorwaardelijk opzet gehad op de verlengde uitvoer van cocaïne. Gelet op het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-821209-16 onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, telkens meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 02-821209-16 onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 02-688042-19 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met – naar het hof begrijpt – aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging heeft – onder verwijzing naar het (forse) tijdsverloop in deze zaak, de omstandigheid dat de redelijke termijn zowel in de fase van eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – het hof verzocht om tot een lagere strafoplegging te komen dan de rechtbank.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich samen met zijn mededaders schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – de verkoop van cocaïne. De verdachte heeft samen met zijn mededaders gedurende geruime periode cocaïne gedeald in Zeeuws-Vlaanderen. Een deel van de afnemers van de drugs was afkomstig uit en/of woonachtig in België en zij hebben de door hen gekochte drugs meegenomen naar België. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn medeverdachten zich eveneens schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne naar België. Ter beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde feit, neemt het hof voorts in aanmerking dat de verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte 1] , een sleutelpositie had. De verdachte en [medeverdachte 1] hadden een coördinerende en leidinggevende rol. Daarnaast is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij hennep heeft geteeld. Met zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit, welk circuit een ontwrichtende werking heeft op de samenleving. Het is algemeen bekend dat de handel in hard- en softdrugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit, gevaar voor de omgeving en milieuschade. Bovendien gaat er van drugshandel een ondermijnend en corrumperend effect uit. Het gebruik van drugs heeft ook nadelige maatschappelijke gevolgen zoals gezondheidsschade voor de gebruikers. De verdachte heeft zich van de negatieve gevolgen van zijn handelen onvoldoende rekenschap gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd.
Ten slotte is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Door aldus te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en bij haar gevoelens van angst teweeggebracht. Verdachtes strafbare handelen wordt hem door het hof aangerekend.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 januari 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld, waaronder in 2011 en 2014 telkens ter zake van de overtreding van de Opiumwet.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dat verband naar voren gebracht dat hij fulltime werkt en dat hij van het inkomen dat hij verdient goed kan rondkomen. De verdachte heeft drie kinderen. Er is geen sprake van schulden.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en verdachtes rol daarbij, het justitiële verleden van de verdachte en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die de onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende acht het hof in beginsel dan ook oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak evenwel nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld, alsmede dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is overschreden. De redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 20 februari 2017, te weten de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 14 oktober 2021 vonnis gewezen. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van 2 jaar en ruim 8 maanden. Daarnaast is het hof gebleken dat ook de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 18 oktober 2021 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden – op 10 april 2025 – en derhalve niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met meer dan 1 jaar en 5 maanden overschreden. De totale overschrijding bedraagt dus 4 jaar en 3 maanden. Van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de gevangenisstraf voor een gedeelte, te weten met 6 maanden, zal matigen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof aan de verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat gedurende het vooronderzoek onder de verdachte een personenauto (G1493469: Opel Insignia 2009, kenteken [kenteken] kleur zwart) en een geldautomaat (G1678922: geldtelmachine) in beslag zijn genomen.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de auto aan verdachte zal retourneren. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is van oordeel dat dat de in beslag genomen personenauto en de geldtelmachine vatbaar zijn voor verbeurdverklaring omdat dit voorwerpen zijn met behulp van welke het bewezenverklaarde strafbare feit zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van het feit aan de verdachte toebehoorden. Meer in het bijzonder overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen naar voren komt dat de verdachte gedurende geruime tijd de personenauto heeft gebruikt voor en bij het dealen van de drugs. Op grond van de bewijsmiddelen – en de aard van het goed in aanmerking genomen – oordeelt het hof voorts dat het niet anders kan zijn dan dat ook de geldtelmachine in het kader van de drugshandel is aangewend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraakbeslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821209-16 onder feit 3 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-821209-16 onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 02-688042-19 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een personenauto (G1493469: Opel Insignia 2009, kenteken [kenteken] kleur zwart);
- geldautomaat (G1678922: geldtelmachine).
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. A.C. van der Schans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 10 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. van der Schans voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.