II.
Van de zijde van de verdediging van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, in dier voege dat het hof de bewezenverklaarde periode zal beperken tot een periode vanaf (primair) oktober 2015, dan wel (subsidiair) 1 januari 2015 tot het voorjaar van 2016, alsmede dat de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen. Ter onderbouwing van het een en ander heeft de verdediging – samengevat, en op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – aangevoerd dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier, meer in het bijzonder de getuigenverklaringen en de getapte telefoongesprekken, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte gedurende een ruimere periode dan voormeld cocaïne heeft verkocht. Evenmin kan op grond van het dossier worden vastgesteld dat tussen de verdachte en de medeverdachte(n) sprake was van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft zich bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen dan wel vragen niet dan wel – minst genomen – onvolledig beantwoord. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft de verdachte verklaard dat hij in 2015 tot en met het begin van 2016 cocaïne heeft gedeald. De verdachte kon en had omgang met de medeverdachten, doch hij werkte niet met hen samen. Hij is in het voorjaar van 2016 gestopt met dealen en hij heeft de dealtelefoon toen afgegeven. Ten overstaan van het hof is de verdachte bij deze verklaring gebleven. De verdachte is op 20 februari 2017 aangehouden.
Gelet op verdachtes deels bekennende verklaring is aldus niet in confesso dat de verdachte op tijdstippen in de tenlastegelegde periode – kort gezegd – cocaïne heeft verkocht en mitsdien acht het hof, in navolging van de rechtbank, op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne. In navolging van het eerdere oordeel van de rechtbank komt het hof tot een bewezenverklaarde periode van 1 januari 2015 tot en met 20 februari 2017. Het hof passeert de verklaring van de verdachte en het verweer van de verdediging dat de bewezenverklaarde periode beperkt dient te worden tot het voorjaar van 2016. Daartoe overweegt het hof dat op grond van de in de bewijsmiddelen vervatte feiten en omstandigheden, meer in het bijzonder de getapte telefoongesprekken, bewezen kan worden geacht dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan in nauwe samenwerking met de medeverdachten, in het bijzonder met medeverdachte [medeverdachte 1] , zodat sprake is van medeplegen. Naar het – hierna nader te motiveren – oordeel van het hof vormden de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] de leiding van het samenwerkingsverband en stuurden zij onder meer de andere dealers ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) aan en bevorderden zij de verkoop van de cocaïne ook én met name in de periode(n) dat door hen zelf niet werd gedeald. Op grond van de bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat de verdachte zelf zich in ieder vanaf 1 januari 2015 schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne, waarbij het hof op grond van diezelfde bewijsmiddelen bewezen acht dat de verdachte zich tot en met diens aanhouding – over de band van het medeplegen – schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne, door zich samen met anderen aan die handel schuldig te maken. Dat de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte zou zijn geëindigd in het voorjaar van 2016, acht het hof – zoals hierna nader wordt overwogen – in strijd met de bewijsmiddelen. Het hof zal derhalve de aanvangsdatum van bewezenverklaarde periode vaststellen op 1 januari 2015. De einddatum van de bewezenverklaarde periode wordt vastgesteld op 20 februari 2017, zijnde de datum waarop de verdachte is aangehouden.
De verklaring van de verdachte en het gelijkluidend verweer van de verdediging, inhoudende dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking (medeplegen) tussen de verdachte en de medeverdachte(n), wordt niet door het hof gevolgd. Grotendeels met – en waar nodig in aanvulling op de rechtbank – overweegt het hof op het punt van het medeplegen als volgt.
De kwalificatie medeplegen is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij medeplegen is van belang dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict (vgl. HR 22 december 2009,ECLI:NL:HR:2009:BK3356,NJ2010/193). Met betrekking tot het medeplegen dient uit de bewijsvoering te volgen dat er zodanig bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen. Uit de tapgesprekken, observaties en de verklaringen van de diverse afnemers blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachten een zogeheten dealtelefoon gebruikten, waarbij om de zoveel tijd van telefoonnummer werd gewisseld. Laatstelijk werd gebruikgemaakt van een nummer eindigend op [cijfers] . Dit nummer heeft op tijdstippen in de bewezenverklaarde periode veel kortdurende contacten gehad met nummers die toebehoorden aan de afnemers. De afnemers konden contact leggen met de dealtelefoon, een bestelling plaatsen en een afspraak maken voor een ontmoeting op bepaalde plekken in Hulst en omstreken. De samenwerking tussen de verdachten vond plaats in een wisselend verband, waarbij de dealtelefoon (af)wisselend door hen werd gebruikt. Door de afnemers worden zowel de verdachte als zijn medeverdachten aangewezen als de dealers door wie aan hen na het bellen van de deallijn cocaïne werd verkocht. Het was daarbij voor de afnemers van tevoren niet altijd duidelijk wie van de verdachten zij aan de lijn hadden of met wie zij contact hadden. Dit kon bij elke bestelling weer een andere verdachte zijn. Wie van de verdachten na de bestelling de drugs vervolgens zou komen afleveren was ook niet duidelijk. Door afnemers is verklaard dat dit regelmatig niet de verdachte was die ze aan de lijn of contact hadden. Dit beeld wordt bevestigd in de tapgesprekken, waaruit onder meer een wisselend gebruik van de dealtelefoon blijkt. Op de afgesproken plaats verscheen dan een van de verdachten en soms meerdere verdachten samen, waarna de overdracht van de cocaïne plaatsvond. In de diverse getuigenverklaringen kan evenwel als rode draad worden ontwaard dat de getuigen nagenoeg zonder uitzondering de naam van de verdachte noemen als degene bij wie zij gedurende geruime tijd drugs kochten, waarbij de getuigen de verdachte een coördinerende of leidinggevende rol toedichten in het kader van het dealen door de medeverdachten. Bij de observaties op 8 december 2016 en op 19 januari 2017 zijn ook korte ontmoetingen tussen [medeverdachte 1] en enkele afnemers, nadat zij contact hebben gehad met de dealtelefoon, waargenomen. Uit de omstandigheid dat op 19 januari 2017 in de woning aan de [adres 3] , waar medeverdachte [medeverdachte 1] verbleef, een notitieboekje is aangetroffen, met daarin een lijst van namen en nummers, waarvan een groot deel overeenkwam met namen en nummers van contacten van de dealtelefoon met telefoonnummer [nummer dealtelefoon] , alsmede dat op 20 februari 2017 in de auto van de verdachte een USB-stick is aangetroffen met daarop een lijst met namen en telefoonnummers, waarvan eveneens een groot deel overeenkwam met namen en telefoonnummers van contacten van de dealtelefoon met het telefoonnummer [nummer dealtelefoon] , leidt het hof af dat, naast het gezamenlijk dealen, voorts sprake was van een gezamenlijke beschikking over de klantenlijst, behorende bij de dealtelefoon.
Gelet op de verklaringen van de afnemers stelt het hof met de rechtbank vast dat zij regelmatig van de verdachten afnamen en uit de gegevens van de dealtelefoon blijkt dat tussen de verdachten en meerdere afnemers veelvuldig contact is geweest, in sommige gevallen wel meer dan honderd keer in de twee maanden dat de dealtelefoon werd getapt. Met de rechtbank acht het hof de verklaringen van de afnemers en hun herkenningen van de verdachten betrouwbaar, mede gelet op de (totale) omvang en de frequentie van hun contacten met de verdachten. Verder komen details waar zij over verklaren en het beeld dat hieruit volgt overeen met de overige bewijsmiddelen.
Dat de betrokkenheid van de verdachte aanmerkelijk groter was dan enkel die van dealer en dat die betrokkenheid daarnaast langer heeft voortgeduurd dan tot het voorjaar van 2016, leidt het hof af uit de omstandigheid dat naast gesprekken die zijn gevoerd via de dealtelefoon, ook gesprekken zijn gevoerd tussen de verdachten onderling, welke gelet op hun inhoud, in grote mate bijdragen aan het bewijs dat er in een nauwe samenwerking werd gehandeld. Uit die gesprekken volgt onder meer dat de verdachte met de medeverdachten zaken besprak die zagen op het dealen in cocaïne. Verder komt naar voren dat de verdachte in nauw contact stond met de medeverdachten over de bedrijfsvoering. Illustrerend in dat verband acht het hof dat toen de medeverdachte [medeverdachte 3] in november 2016 als gevolg van een (naar het hof begrijpt: met het dealen verband houdende) mishandeling in het ziekenhuis was beland, de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hier onderling contact over hadden. Meer in het bijzonder komt uit het desbetreffende tapgesprek naar voren dat medeverdachte [medeverdachte 3] is mishandeld, dat er een ambulance ter plaatse is gekomen en dat medeverdachte [medeverdachte 1] kort daarvoor (10 minuten) nog bij medeverdachte [medeverdachte 3] was. [medeverdachte 1] probeert medeverdachte [medeverdachte 3] te bellen, maar er wordt niet opgenomen en de verdachte vertelt [medeverdachte 1] dat hij en medeverdachte [medeverdachte 3] hadden afgesproken met een paar Belgen. De verdachte spreekt uit dat er iets aan de hand zal zijn en dat de Belgen ‘hem hebben afgepakt’. Medeverdachte [medeverdachte 1] zegt daarop dat medeverdachte [medeverdachte 3] maar een paar ‘barkie’ bij had. De verdachte zegt tegen medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij medeverdachte [medeverdachte 3] te veel alleen laat. Mede in aanmerking genomen dat het een feit van algemene bekend is te achten dat ‘barkie’ straattaal is voor ‘honderd euro’, heeft het desbetreffende gesprek, naar het oordeel van het hof, overduidelijk betrekking op de verkoop/handel in verdovende middelen en volgt daaruit dat tussen de verdachte en de medeverdachten sprake was van een onderlinge samenwerking, waarbij de inhoud van dit desbetreffende gesprek bovendien niet anders kan worden begrepen dan dat de verdachte de (mede)verdachte(n) aanstuurt en hij medeverdachte [medeverdachte 1] verwijt dat hij in diens rol, bestaande in het op enigerlei wijze bijstaan en/of helpen van medeverdachte [medeverdachte 3] bij het verkopen van cocaïne, is tekortgeschoten.
Doch het dossier bevat meer tapgesprekken waaruit volgt dat de verdachte een grote rol had bij het bewezenverklaarde en dat in dat verband tussen de verdachten sprake was een nauwe samenwerking. Zo werd er in andere getapte gesprekken onder meer gesproken tussen de verdachte en [medeverdachte 1] over het regelen van telefoons en simkaarten voor [medeverdachte 1] . Ook moest [medeverdachte 1] zorgen dat de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 3] , die vermoedelijk bij de politie lag, werd teruggehaald. Uit een gesprek tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] komt naar voren dat [medeverdachte 1] een sleutel naar verdachte wil brengen, waarop de verdachte vraagt waarom die naar hem moet omdat hij kan de sleutel toch aan [bijnaam medeverdachte 2] (medeverdachte [medeverdachte 1] ) kan geven, want die komt toch om de telefoon op te halen. Medeverdachte [medeverdachte 1] zegt tevens dat hij het nummer van [bijnaam medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) aan [bijnaam medeverdachte 2] gaat geven voor als hij niet kan. Tevens komt uit een gesprek tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] van 18 december 2016 naar voren dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] de dag ervoor samen waren. Uit de gesprekken tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] op maandag 2 januari 2017 volgt dat [medeverdachte 3] volgens de verdachte te weinig afnemers zou hebben geholpen. Hierbij meldt verdachte tevens dat de zaken bij [medeverdachte 2] beter verliepen. Ten slotte volgt uit meerdere gesprekken dat de verdachte (potentiële) afnemers doorverwijst naar medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . De verdachte had daarnaast tezamen met medeverdachte [medeverdachte 1] een aansturende rol in het regelen van vervanging bij afwezigheid van de medeverdachten. Zo wordt er door de verdachte met [medeverdachte 2] gesproken over het overnemen van de dealtelefoon op het moment dat [medeverdachte 1] op vakantie ging. De verdachte instrueert [medeverdachte 1] vervolgens om de sleutel en de telefoon aan [medeverdachte 2] af te geven, in ieder geval tot [medeverdachte 1] weer terug is. Later blijkt dat de dealtelefoon bij afwezigheid van medeverdachte [medeverdachte 3] overgenomen is door [medeverdachte 1] . In dit verband wijst het hof tevens op de verklaring van getuige [naam getuige 1] die verklaard heeft dat medeverdachte [medeverdachte 2] hem het nieuwe nummer van de dealtelefoon kwam brengen. Volgens de getuige zei [medeverdachte 2] dat hij het nummer in opdracht van [bijnaam medeverdachte 1] (het hof begrijpt medeverdachte [medeverdachte 1] , gelet op de van hem aan de getuige getoonde foto) kwam brengen. Veelzeggend in dat verband acht het hof voorts de verklaring van [naam getuige 2] , die verklaard heeft dat op de momenten dat hij drugs kocht van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] daar altijd bij was, hetgeen wijst op hun onderlinge samenwerking. Aldus en resumerend was de samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten – in het bijzonder die tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] – erop gericht om gedurende geruime tijd een grote klantenkring structureel van cocaïne te voorzien en te bewerkstelligen dat de verkoop daarvan ononderbroken doorgang kon vinden.
Dat de verdachte en de medeverdachte(n) ieder afzonderlijk voor eigen rekening en risico drugs zouden hebben gedeald, zoals ten verwere is aangevoerd, wordt aldus weersproken door de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, waarbij de in geheel niet onderbouwde, blote stelling van de verdachte van het tegendeel ook overigens bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze aannemelijk is geworden. Hetgeen door en namens de verdachte ter zitting is aangevoerd ter zake en ter verklaring van de vele – hiervoor benoemde en in de bewijsmiddelen vervatte – contacten tussen de verdachte en de medeverdachten, ook en met name in de periode na het voorjaar van 2016, heeft niets gedaan om de redengevendheid van die belastende contacten voor het bewijs, te ontzenuwen.
Hoewel zulks zijdens de verdediging in hoger beroep niet is betwist, acht het hof, met de rechtbank, de verlengde uitvoer van cocaïne bewezen. Met de rechtbank overweegt het hof dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat er op tijdstippen in de bewezenverklaarde periode door de verdachte en de medeverdachten cocaïne is verkocht en geleverd aan afnemers die afkomstig en/of woonachtig waren te België. De ontmoetingen vonden weliswaar vaak plaats in Hulst en omstreken, maar uit de gesprekken blijkt dat zij doorgaans speciaal uit België naar Nederland kwamen om cocaïne te kopen. Er werd door de Belgische afnemers gebruik gemaakt van een Belgisch telefoonnummer en er kwamen Belgische afnemers naar de ontmoetingsplek met een auto met een Belgisch kenteken. Door in de grensstreek regelmatig (meer dan een gebruikershoeveelheid aan) cocaïne te verkopen aan afnemers met een Belgisch telefoonnummer en een Belgisch kenteken, bestond er een aanmerkelijke kans dat de afnemers in België woonachtig waren en terug zouden gaan naar België met de cocaïne om deze aldaar te gebruiken of te verkopen. Door onder deze omstandigheden aan deze personen cocaïne te verkopen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de cocaïne buiten het grondgebied van Nederland zou worden gebracht. Aldus heeft de verdachte (minst genomen) voorwaardelijk opzet gehad op de verlengde uitvoer van cocaïne. Gelet op het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-821209-16 onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, telkens meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 02-821209-16 onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 02-688042-19 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.