ECLI:NL:GHSHE:2024:99

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
200.330.867_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wilsbekwaamheid en duurzame ontwrichting in echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De man, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en stelt dat het huwelijk niet duurzaam ontwricht is. Hij voert aan dat de vrouw, vanwege haar geestelijke en lichamelijke gezondheid, niet in staat is om haar wil te bepalen met betrekking tot de echtscheiding. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft echter verklaard dat zij wil scheiden en dat er geen contact meer is tussen partijen. Tijdens de mondelinge behandeling is de vrouw niet verschenen, wat het hof ertoe heeft gebracht om een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen, zodat zij zelf gehoord kan worden. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw om moverende redenen niet is verschenen en dat de advocaat van de vrouw niet in staat was om alle vragen van het hof te beantwoorden. De beslissing van het hof is dat partijen opnieuw moeten verschijnen voor een mondelinge behandeling, waarbij het hof de vrouw zelf wil horen om een weloverwogen oordeel te kunnen vellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 januari 2024
Zaaknummer: 200.330.867/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/387955 / FA RK 22-5359
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. H.H.C. van de Kerkhof,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. de Boorder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2023, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de echtscheiding tussen partijen en, onder compensatie van de kosten, opnieuw rechtdoende de verzoeken van de vrouw alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 17 augustus 2023, heeft de vrouw, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair verzocht de man zoveel mogelijk niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzochte te ontzeggen, onder bekrachtiging van de beschikking in eerste aanleg en subsidiair alles dan wel u e.a. in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. van de Kerkhof;
  • mr. de Boorder namens de vrouw.
2.3.1.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 april 2023;
  • V6-formulier met bijlage (productie 2) namens de vrouw, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 3 oktober 2003 te [plaats 1] met elkaar gehuwd.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
3.3.
De man kan zich niet met de beslissing verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling in hoger beroep - samengevat – het volgende aan. Het huwelijk tussen partijen is niet duurzaam ontwricht (grief 1). De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de vrouw tot echtscheiding toegewezen. Het feit dat partijen niet meer samenwonen is geen reden om te spreken van duurzame ontwrichting. Al geruime tijd bestaat voor gehuwden geen wettelijke verplichting meer om met elkaar te samenwonen. Bovendien is het niet meer samenwonen van partijen niet het gevolg geweest van een vrije keuze van partijen. Vanwege de verslechterde geestelijke en lichamelijk gezondheid van de vrouw moest zij worden opgenomen in een zorginstelling waar zij niet samen kunnen verblijven.
Het klopt dat er geen contact is; de kinderen van de vrouw maken het contact met de vrouw onmogelijk. De man mag de vrouw niet bezoeken in de zorginstelling of op een ander adres. De man beschikt niet over het telefoonnummer of e-mailadres van de vrouw en kan niet zonder tussenkomst van derden met de vrouw in contact komen. Er is sprake van onvrijwillig contactverlies tussen de vrouw en de man die hem niet kan worden tegengeworpen.
De vrouw is niet in staat geweest om haar wil te bepalen ten aanzien van de door haar gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk (grief 2). De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de man dit niet met voldoende feiten en omstandigheden heeft aangetoond. De man heeft indicatiestellingen CIZ overgelegd waaruit blijkt dat zij vanwege dementie hulpbehoevend is. Daarnaast heeft hij een algemene volmacht overgelegd waaruit volgt dat de vrouw zich niet voldoende in staat acht om verantwoorde beslissingen te nemen. Ten onrechte heeft de rechtbank geen acht geslagen op deze akte. De rechtbank mist de deskundigheid om vast te stellen of de wil en verklaring van de vrouw met elkaar overeenkomen. Juist de afwezigheid van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg had reden moeten zijn om nader onderzoek in te stellen.
3.5.
De advocaat van de vrouw voert namens de vrouw in het verweerschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling in hoger beroep - samengevat- het volgende aan. De vrouw is op leeftijd. De advocaat van de vrouw heeft in meerdere gesprekken zich ervan vergewist dat de vrouw wil scheiden. Van de vrouw kan niet worden verwacht dat zij tegen haar wil getrouwd moet blijven. Volgens de vrouw is sprake van een duurzame ontwrichting. Partijen wonen al een jaar niet meer samen en hebben geen contact met elkaar. De vrouw wil geen contact met de man. De vrouw woont niet meer in een zorginstelling, maar bij haar dochter. De vrouw is niet dement en niet hulpbehoevend. De vrouw heeft recht op hulp en maakt hier gebruik van. Dat wil niet zeggen dat zij niet in staat is haar wil te bepalen; zij is daar goed toe in staat. Ze begrijpt het allemaal nog goed.
De aanvraag voor de CIZ-indicatie destijds is gedaan door mevrouw [nicht] , een nicht van de man. Mevrouw [nicht] had een ander belang bij de CIZ-indicatie, namelijk een financieel belang. Mevrouw [nicht] is budgethouder en heeft het PGB budget ontvangen. Vervolgens heeft zij de PGB gelden gestort op de rekening van de zoon van de vrouw terwijl de zoon geen zorgtaken voor de vrouw heeft verricht. Het PGB budget is niet ten goede gekomen aan de vrouw zelf. Er kan dus geen waarde worden gehecht aan de CIZ-indicatie voor wat betreft de vraag of de vrouw in staat is haar wil te bepalen aangaande de echtscheiding. Wel is de verklaring van de arts [arts] , werkzaam bij het [medisch centrum] in [plaats 2] , van belang. Hieruit volgt dat de vrouw wilsbekwaam is om zelf te bepalen dat zij wil scheiden van de man. De advocaat van de vrouw verklaart tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd dat bij hem niet bekend is op wiens verzoek de verklaring is opgesteld en wanneer de betreffende arts de vrouw heeft gezien.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:151 BW is voor een echtscheiding vereist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Een huwelijk is duurzaam ontwricht indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden, zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen (MvT, Kamerstukken II, 10213, 3, p. 14 e.v., MvA II, 6, p. 3 e.v.). Met duurzame ontwrichting wordt gedoeld op een objectief te constateren toestand, die wel nauw verband kan houden met bepaalde in het huwelijk voorgevallen feiten, maar die daarin niet opgaat. Beslissend is het bestáán van de toestand en niet (de wijze van) het óntstaan ervan (Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-II 2016/617).
Indien een echtgenoot stelt, en daarbij volhardt, dat hij niet meer met zijn echtgenoot kan samenleven, zal dit door de rechter moeten worden opgevat als een zeer ernstige aanwijzing dat de toestand van duurzame ontwrichting bestaat en vormt dit volgens vaste rechtspraak vrijwel altijd een beslissende aanwijzing dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Als een echtgenoot echter met betrekking tot het indienen van een echtscheidingsverzoek niet in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen en de betekenis daarvan te begrijpen, is het verzoek niet-ontvankelijk.
3.6.2.
In geschil is of de vrouw in staat is om haar wil te bepalen ten aanzien van de verzochte echtscheiding en de gevolgen daarvan. Het hof stelt vast dat de vrouw om haar moverende redenen noch tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg noch tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is verschenen. Het hof heeft de vrouw dan ook niet kunnen horen. De advocaat van de vrouw was onvoldoende in staat om de vragen die het hof heeft, te beantwoorden. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling heeft het hof de behoefte om de vrouw zelf te spreken, alvorens een oordeel te kunnen geven. Het hof zal dan ook een nieuwe mondelinge behandeling bepalen, waarbij alle partijen uitdrukkelijk worden opgeroepen om te verschijnen.

4.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon, bijgestaan door hun advocaten, op
9 februari 2024 om 13.00 uurzullen verschijnen voor de meervoudige kamer die daartoe een mondelinge behandeling zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te ’s-Hertogenbosch, met het hiervoor in rechtsoverweging 3.6.2. vermelde doeleinde;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en H.M.A.W. Erven en is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.