ECLI:NL:GHSHE:2024:973

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
20-000939-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekfraude en valsheid in geschrift met betrekking tot hypothecaire lening

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1979, werd beschuldigd van hypotheekfraude, waarbij zij samen met haar partner, [medeverdachte], valsheid in geschrift heeft gepleegd. De zaak betreft de verstrekking van een hypothecaire lening van € 375.000 door de ING Bank, waarvoor valse documenten, waaronder een werkgeversverklaring en loonstroken, zijn ingediend. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een onherstelbaar vormverzuim, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte en haar partner opzettelijk gebruik hebben gemaakt van valse geschriften om de bank te misleiden. Gezien de ouderdom van de feiten, die zich in 2008 hebben voorgedaan, legde het hof een taakstraf op in plaats van een gevangenisstraf. De verdachte werd veroordeeld tot 60 uren taakstraf, subsidiair 30 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de strafzaak, evenals de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000939-21
Uitspraak : 26 maart 2024
TEGENSPRAAK ex art. 279 Sv

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-721804-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1979,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst én medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en/of voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
medeplegen van oplichting,
veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Subsidiair is betoogd dat de verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Uiterst subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
zij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2008 tot en met 9 mei 2008 in de gemeente Eindhoven en/of in de gemeente Venlo en/of in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk valse en/of vervalste geschriften, te weten een werkgeversverklaring en/of een of meerdere loonstroken op naam van [verdachte] afgegeven door/namens [bedrijf 1] , voorhanden heeft gehad en/of heeft afgeleverd en/of gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften, te weten een werkgeversverklaring en/of een of meerdere loonstroken op naam van [verdachte] afgegeven door/namens [bedrijf 1] , die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door voornoemde werkgeversverklaring en/of loonstroken aan [bedrijf 2] te doen toekomen en/of af te leveren en/of (vervolgens) voornoemde werkgeversverklaring en/of loonstroken te doen toekomen en/of af te leveren aan de ING Bank en/of door [bedrijf 2] bij de ING Bank te laten indienen (telkens) ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan [adres 2] ;
2.
zij, in of omstreeks de periode van 8 februari 2008 tot en met 23 mei 2008 in de gemeente Eindhoven en/of in de gemeente Venlo en/of in de gemeente Roermond, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de ING Bank heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het verlenen van een dienst en/of het aangaan van een schuld, te weten de verstrekking van een geldbedrag van in totaal EUR 375.000, zijnde een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan [adres 2] , door
- een hypothecaire geldlening aan te (laten) vragen bij de ING Bank en/of
- in strijd met de waarheid de ING Bank te (laten) informeren en/of geschriften te (laten) overleggen waaruit bleek dat [verdachte] ongeveer EUR 60.000 aan eigen middelen bezat, waarvan EUR 25.000 in de hypotheek ingelegd kon worden en/of
- een werkgeversverklaring en/of een of meerdere loonstroken valselijk op te (laten) maken en/of
- in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring te (laten) vermelden dat
[verdachte] een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd had bij [bedrijf 1] en/of
- in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring te vermelden dat er geen voornemens waren het dienstverband met [verdachte] binnenkort te beëindigen en/of
- op een of meerdere loonstroken onjuiste loonuren en/of loondagen en/of bedragen te (laten) vermelden en/of
- een (betaalde) arbeidsrelatie te suggereren tussen [verdachte] en [bedrijf 1] , terwijl er in werkelijkheid geen (betaalde) arbeidsrelatie bestond en/of
- van een valse werkgeversverklaring en/of een of meerdere valse loonstroken gebruik te maken en/of
- een valse werkgeversverklaring en/of een of meerdere valse loonstroken te (laten) doen toekomen en/of overhandigen/overleggen aan de ING Bank en/of door [bedrijf 2] te laten indienen bij de ING Bank,
waardoor de ING Bank werd bewogen tot voornoemde afgifte en/of het verlenen van een dienst en/of het aangaan van een schuld.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering alsmede geen sprake is van een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte op 10 juli 2017 door de politie als getuige is gehoord terwijl zij op dat moment al de status van verdachte had behoren te krijgen. Door haar als getuige te horen, dus zonder cautie en zonder haar te wijzen op het recht om zich voor en tijdens het verhoor bij te laten staan door een advocaat, zijn haar essentiële rechten onthouden waardoor zij bijzonder zwaar in haar belangen is geschaad, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
In de voorfase van het opsporingsonderzoek is in het kader van een verdenking van witwassen onderzoek gedaan naar de financiële situatie van de medeverdachte [medeverdachte] , de partner van de verdachte, waarbij door de politie ook is gekeken naar de inkomensgegevens van de verdachte. Volgens die gegevens heeft de verdachte loon ontvangen van [bedrijf 1] , van welke vennootschap [medeverdachte] directeur-grootaandeelhouder was. Verder bleek de politie uit de gegevens van het Kadaster dat de verdachte een appartement aan [adres 2] had gekocht en daarvoor een hypothecaire lening was aangegaan bij de ING Bank.
Op 10 juli 2017 is de verdachte gehoord als getuige in het kader van het opsporingsonderzoek naar witwassen door [medeverdachte] . Voorafgaande aan dat verhoor is zij als getuige gewezen op haar verschoningsrecht ten opzichte van haar partner [medeverdachte] (dossierpagina 246). Tijdens het verhoor heeft de verdachte als getuige verklaard dat de naam [bedrijf 1] haar niets zegt en dat zij nooit enige betrokkenheid heeft gehad bij deze onderneming. Pas naar aanleiding van dit getuigenverhoor is er bij de politie een redelijk vermoeden van schuld ontstaan jegens de verdachte. Op 17 juli 2017 heeft de officier van justitie vervolgens op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering van de ING Bank met betrekking tot de verdachte de verstrekking van gegevens gevorderd. Op 19 juli 2017 werden gegevens uit het hypotheekdossier aangaande [adres 2] van de ING Bank ontvangen (dossierpagina 371). Deze gang van zaken volgt onder meer uit het proces-verbaal van verdenking valsheid in geschrifte dat op 7 november 2017 met betrekking tot de verdachte werd opgemaakt (dossierpagina’s 123-125).
Op grond van het voorgaande stelt het hof, evenals de rechtbank, vast dat pas nadat de verdachte opvallende antwoorden tijdens het getuigenverhoor inzake de witwasverdenking tegen [medeverdachte] heeft gegeven, jegens haar redelijkerwijze een verdenking is ontstaan. Op het moment van het getuigenverhoor was zij slechts nog een getuige, geen verdachte. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat er geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim tijdens het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, dan wel schending van het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Ook is geen sprake van een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekort gedaan aan haar recht op een behoorlijke behandeling van de zaak. Het verweer wordt verworpen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij in de periode van 1 maart 2008 tot en met 9 mei 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk van valse geschriften, te weten een werkgeversverklaring en loonstroken op naam van [verdachte] afgegeven door [bedrijf 1] , gebruik heeft gemaakt, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door voornoemde werkgeversverklaring en loonstroken aan [bedrijf 2] te doen toekomen en (vervolgens) voornoemde werkgeversverklaring en loonstroken te doen toekomen aan de ING Bank en/of door [bedrijf 2] bij de ING Bank te laten indienen ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan [adres 2] ;
2.
zij in de periode van 8 februari 2008 tot en met 23 mei 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen de ING Bank heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de verstrekking van een geldbedrag van in totaal EUR 375.000, zijnde een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan [adres 2] , door
- een hypothecaire geldlening aan te (laten) vragen bij de ING Bank en
- een werkgeversverklaring en meerdere loonstroken valselijk op te (laten) maken en
- een valse werkgeversverklaring en meerdere valse loonstroken te (laten) doen toekomen aan de ING Bank en/of door [bedrijf 2] te laten indienen bij de ING Bank,
waardoor de ING Bank werd bewogen tot voornoemde afgifte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Op 12 maart 2008 heeft de verdachte, [verdachte] , een koopovereenkomst getekend voor de verkrijging van een appartementsrecht inzake een appartement in de op dat moment nog te bouwen woontoren aan [adres 2] , voor een bedrag van
€ 360.000,00. [2] Op 23 mei 2008 is het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning aan [adres 2] , aan [verdachte] geleverd. [3] Uit de akte van hypotheek d.d. 23 mei 2008 blijkt dat [verdachte] voor de koop van het beftreffende appartementsrecht een hypothecaire geldlening van
€ 375.000,00 is aangegaan met de ING Bank. [4]
Het aanvraagformulier voor de hypothecaire lening, dat werd ontvangen op 6 mei 2008, staat op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1979 in [geboorteplaats 1] . Volgens de op het formulier ingevulde gegevens is haar beroep accountmanager met een bruto jaarinkomen van € 60.005,00 en als werkgever [bedrijf 1] Als aard van het dienstverband is in het aanvraagformulier vermeld dat het gaat om loondienst met een vast dienstverband. Als intermediair is bij de aanvraag van de hypotheek [betrokkene 1] van [bedrijf 2] te Eindhoven opgetreden. Op het aanvraagformulier is verder vermeld dat het gewenste hypotheekbedrag € 375.000,00 is en dat aan eigen middelen een bedrag beschikbaar is van € 25.000,00. [5]
De advieskaart behorende bij deze hypotheekaanvraag met offertenummer [nummer] en ook de hypotheekofferte zijn op 9 mei 2008 getekend door [verdachte] . [6] In die hypotheekofferte is vermeld dat de aanbieding van de hypotheek geschiedt onder voorbehouden waaraan naar genoegen van de ING Bank moet worden voldaan, waaronder het uiterlijk twee weken voor de passeerdatum aanleveren op het kantoor van ING van de benodigde documenten, zoals een kopie van een recente salarisstrook, een actuele originele werkgeversverklaring en de handtekeningenkaart. [7]
In het hypotheekdossier van de ING Bank [8] zit een werkgeversverklaring die op d.d. 21 april 2008 te Roermond namens [bedrijf 1] is getekend door [medeverdachte] en waarop onder andere het navolgende is vermeld:
“Gegevens werkgever
Naam werkgever: [bedrijf 1]
Plaats: Roermond
Gegevens werknemer
Naam werknemer: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedag 1] 1979
In dienst sinds: 01-05-2007
Functie: Accountmanager
Aard van het dienstverband
De werknemer heeft: een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Is er sprake van een proeftijd? Nee.
Zijn er voornemens het dienstverband binnenkort te beëindigen? Nee.
Directeur/aandeelhouder: Nee.
Inkomen
Bruto jaarsalaris: € 55.560,00
Vakantietoeslag: € 4.444,80
Ondergetekende verklaart namens de werkgever dat alle gegevens naar waarheid zijn ingevuld.
Naam ondertekenaar: [medeverdachte]
Getekend te Roermond d.d. 21-04-2008.
Met firmastempel van [bedrijf 1] ” [9]
In het hypotheekdossier van de ING Bank zitten ook vier loonafrekeningen van [bedrijf 1] voor [verdachte] . Op de loonafrekeningen van januari, februari, maart en april 2008 staat dat [verdachte] een bruto salaris ontvangt van € 4.630,00 per maand (netto
€ 2.949,45 per maand). [10]
De werkgeversverklaring en loonstroken zijn door [verdachte] aan de ING Bank verstrekt, al dan niet met tussenkomst van haar intermediair. [11] In het hypotheekdossier bevinden zich tevens drie transactieoverzichten.
Daarop is zichtbaar dat het nettoloon van € 2.949,45 voor de maanden februari, maart en april 2008 feitelijk is overgeschreven van een bankrekening van [bedrijf 1] naar een bankrekening van [verdachte] . [12]
In een notitie bij de aanvraag van de hypothecaire lening met offertenummer [nummer] heeft [betrokkene 2] van de Afdeling Hypotheken & Intermediaire Bankzaken van de ING Bank het volgende genoteerd:
“ [betrokkene 1] belde met onderstaande antwoorden op de vragen:
* inkomen vrouw: Het inkomen van de vrouw is volledig vast, en heeft dus ook geen variabele componenten.
* verpandingen van vermogen: (…) Cliënt heeft een bedrag ad ca EUR 60.000,00 aan eigen middelen, hiervan zal EUR 25.000,00 worden aangewend voor de eerste inleg en het overige deel zal ze aan meerwerk besteden.” [13]
Verbalisant [verbalisant] heeft in het proces-verbaal bankmutaties [bedrijf 1] het navolgende gerelateerd met betrekking tot de bankmutaties van de bankrekening van [bedrijf 1] in de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008:
“In dit proces-verbaal worden de mutaties behandeld die direct te relateren zijn aan [verdachte] , alsmede enkele opvallendheden aangaande de omzet van de onderneming.
In de onderstaande tabel zijn alle transacties opgenomen waarbij geld werd overgeboekt tussen [bedrijf 1] en [verdachte] .
Datum
Betaling aan [verdachte]
Ontvangst van [verdachte]
Omschrijving
05-03-2007
€ 15.000,00
Lening
04-07-2007
€ 903,41
Loon maand mei juni
06-08-2007
€ 418,34
Loon maand juli
05-02-2008
€ 2.186,94
Loon maand januari 2008
15-02-2008
€ 762,51
Loon maand januari 2008
05-03-2008
€ 2.949,45
Loon maand februari
28-03-2008
€ 2.949,45
Loon maand maart 2008
29-04-2008
€ 2.949,45
Loon maand april
TOTAAL
€ 13.119,55
€ 15.000,00
Op 5 maart 2007 boekte [verdachte] € 15.000 over aan [bedrijf 1] onder vermelding van ‘Lening’. (...) Bovendien blijkt dat de omzet in 2007 in totaal ‘slechts’ € 17.676 bedroeg. In oktober 2008 hield de onderneming op te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig waren. In het jaar 2007 werd twee maal geld overgeboekt van [bedrijf 1] aan [verdachte] . In de omschrijvingen staat beschreven dat de betalingen verband houden met loon voor de maanden mei, juni en juli 2007. In totaal ontving [verdachte] in 2007 € 1.321,75 van [bedrijf 1]
De overige betalingen van [bedrijf 1] aan [verdachte] komen overeen met de aan de ING bank verstrekte loonstroken en betalingsbewijzen. [verdachte] ontving voor de maanden januari tot en met april 2008 € 2.949,45 netto per maand.
Na april 2008 ontving [verdachte] geen (giraal) loon meer van [bedrijf 1] , dit terwijl in de door [medeverdachte] op 21 april 2008 ondertekende werkgeversverklaring staat aangegeven dat hij niet voornemens was om het dienstverband binnenkort te beëindigen.
Op 23 mei 2008 vond de levering plaats van het appartement [adres 2] . Op dezelfde dag gaf [verdachte] hypotheek op voornoemd pand aan de ING bank, welke aan [verdachte] een hypothecaire geldlening verschafte van € 375.000. (…) Op de bankrekening van [bedrijf 1] vinden geen ontvangsten plaats afkomstig van personen of ondernemingen die niet direct aan [medeverdachte] zijn te relateren.” [14]
De ING Bank betitelt de hypothecaire geldlening aan [verdachte] als een ‘top-hypotheek’. Het geleende bedrag van € 375.000 (waarvan € 24.701 eigen inleg) was het maximale bedrag dat [verdachte] kon lenen op basis van haar opgegeven inkomen bij [bedrijf 1] [15]
Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 1974 te [geboorteplaats 2] , enig aandeelhouder en alleen/zelfstandig bevoegd directeur is van [bedrijf 1] , met als datum van indiensttreding 2 december 2002. De bedrijfsomschrijving van de rechtspersoon is: administratie- en adviesbureau voor het MKB. Verder is in genoemd uittreksel vermeld dat op 8 oktober 2008 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn, alsmede dat de onderneming is opgeheven met ingang van 8 oktober 2008. [16]
In de aangiften inkomstenbelasting 2007 en 2008 van [verdachte] is opgegeven dat zij in die jaren loon heeft ontvangen van [bedrijf 3] te [plaats] . In de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007 is alleen [bedrijf 3] vermeld als werkgever. [bedrijf 1] komt in die aangifte niet voor. [17]
De directeur van [bedrijf 3] , [betrokkene 3] , heeft telefonisch aan verbalisant [verbalisant] verteld dat [bedrijf 3] printplaten assembleert en dat [verdachte] daar in de ‘controle namontage’ werkte, voor de uitvoering van welke functie lager beroepsonderwijs voldoende is. [verdachte] werkte fulltime bij [bedrijf 3] en verdiende een salaris dat net boven het minimum salaris uitkwam. [verdachte] is rond 2008 vrijwillig weggegaan bij [bedrijf 3] en zij heeft gezegd dat dit onder druk van haar vriend gebeurde, aldus [betrokkene 3] . De controller bij [bedrijf 3] , [betrokkene 4] , heeft de verbalisant op 26 oktober 2018 per e-mail bericht dat [verdachte] vanaf 6 september 2000 tot en met 28 januari 2008 in dienst is geweest bij [bedrijf 3] en dat zij in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 28 januari 2008 38 uur per week werkte voor een maandsalaris van € 1.537,00 bruto.
Tevens schreef de controller dat [verdachte] een VBO diploma had en opleidingen voor verzorging en kapper. [18]
In het hypotheekdossier van de ING Bank met betrekking tot [adres 2] is een formulier opgenomen waarop is aangekruist dat het opleidingsniveau van [verdachte] middelbaar onderwijs is. [19] Volgens gegevens van het UWV betreft het middelbare school diploma dat [verdachte] heeft behaald een VMBO diploma met als richting ‘verzorging’. Volgens de loondienstgegevens van het UWV werkte [verdachte] in januari 2008 zowel fulltime voor [bedrijf 3] als voor [bedrijf 1] In totaal zou ze in deze maand 43 werkdagen (20 bij [bedrijf 3] en 23 bij [bedrijf 1] ) hebben gehad waarbij ze in totaal 336 uren (152 bij [bedrijf 3] en 184 bij [bedrijf 1] ) werkte. Het uurloon bij [bedrijf 3] bedroeg € 8,99, het uurloon bij [bedrijf 1] € 26,55. [20]
[bedrijf 1] is vanaf haar oprichting in 2002 tot de opheffing in 2008 - met uitzondering van het jaar 2005 - verliesgevend geweest. In 2007 bedroeg de totale omzet van de onderneming € 17.676,00. De directeur grootaandeelhouder [medeverdachte] heeft zelf gedurende het bestaan van de vennootschap weinig tot geen inkomen verkregen uit [bedrijf 1] Uit de gegevens van de belastingdienst is tevens gebleken dat [bedrijf 1] nimmer de beschikking heeft gehad over substantiële liquide middelen (banktegoeden en contant geld). Tenslotte is niet gebleken dat [bedrijf 1] werknemers, anders dan [verdachte] , in dienst heeft gehad vanaf de oprichting in 2002 tot de opheffing in 2008. [21]
In 2007 en 2008 ontving [medeverdachte] , de aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] , geen loon of ander inkomen uit [bedrijf 1] [22]
[verdachte] en [medeverdachte] hebben een relatie, waaruit drie kinderen zijn geboren. Het oudste kind [betrokkene 5] werd geboren op [geboortedag 3] 2009. [23]
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
De tenlastelegging komt er op neer dat aan de verdachte het verwijt wordt gemaakt dat zij samen met [medeverdachte] de ING Bank heeft opgelicht door met gebruikmaking van een valse werkgeversverklaring en valse loonstroken die bank zover te krijgen dat aan haar een hypothecaire lening werd verstrekt. Van de zijde van de verdachte wordt weersproken dat sprake is geweest van een fictief dienstverband en een fictief loon.
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, zoals die ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen, stelt het hof het navolgende vast.
Door de medeverdachte [medeverdachte] , die directeur-grootaandeelhouder is van [bedrijf 1] , is een werkgeversverklaring d.d. 21 april 2008 opgemaakt en ondertekend waarop is vermeld dat de verdachte, [verdachte] , per 1 mei 2007 in vaste loondienst is gekomen bij [bedrijf 1] als accountmanager, met een salaris van (afgerond) € 60.005 bruto per jaar. Ook is op deze werkgeversverklaring vermeld dat er geen voornemens waren het dienstverband binnenkort te beëindigen. Ten aanzien van dit document en de daarop vermelde gegevens springen de navolgende feiten en omstandigheden in het oog:
- de hoogst genoten opleiding van [verdachte] is VBO/VMBO met als richting verzorging/kapper;
  • [verdachte] was ten tijde van het aangaan van het dienstverband 28 jaar oud en op dat moment werkzaam bij [bedrijf 3] in de controle namontage bij de fabricage van printplaten. Zij was niet gekwalificeerd voor de functie van accountmanager;
  • [verdachte] zou als accountmanager bij [bedrijf 1] meer dan drie keer zoveel loon hebben ontvangen (€ 4.630 bruto per maand) als bij haar vorige werkgever, [bedrijf 3] (€ 1.537,00 bruto per maand);
  • de hoogte van het aan de ING Bank opgegeven salaris was nagenoeg precies toereikend voor de verkrijging van de hypothecaire geldlening van € 375.000,00 van de ING Bank;
  • [verdachte] werkte tot en met januari 2008 fulltime bij [bedrijf 3] , maar zou ook al sinds 1 mei 2007 voor [bedrijf 1] hebben gewerkt;
  • [verdachte] heeft in haar aangifte inkomstenbelasting 2007 opgegeven enkel te hebben gewerkt voor [bedrijf 3] Ze heeft over 2007 aan de belastingdienst geen inkomen opgegeven uit een dienstbetrekking bij [bedrijf 1] ;
  • [verdachte] zou in de maand januari 2008 zowel fulltime hebben gewerkt voor [bedrijf 3] als voor [bedrijf 1] In de maand januari 2008 zou zij 43 dagen / 336 uren hebben gewerkt;
  • [bedrijf 1] is in haar gehele bestaan (overwegend) verliesgevend geweest;
  • [bedrijf 1] behaalde in 2007 een omzet van slechts € 17.676,00;
  • in 2007 en 2008 had directeur-grootaandeelhouder [medeverdachte] geen inkomen uit [bedrijf 1] ;
  • op 8 oktober 2008 is [bedrijf 1] opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig waren;
  • [verdachte] ontving het in de werkgeversverklaring en loonstroken vermelde loon enkel in de vier maanden voorafgaand aan de verkrijging van de hypothecaire geldlening van de ING bank;
  • na verkrijging van de hypothecaire geldlening van de ING Bank is het dienstverband van [verdachte] direct gestopt;
  • op de op 21 april 2008 opgemaakte werkgeversverklaring staat dat [medeverdachte] niet voornemens was om het dienstverband met [verdachte] te beëindigen, terwijl april 2008 de laatste maand is waarover zij op haar bankrekening loon heeft ontvangen;
  • [verdachte] verstrekte voorafgaand aan de salarisbetalingen een lening van € 15.000 aan [bedrijf 1] ;
  • [bedrijf 1] kon, gezien de omzet en de liquide middelen, niet beschikken over de middelen om een werknemer maandelijks € 4.630 aan bruto loon te betalen.
Gezien bovenstaande feiten en omstandigheden komt het hof tot de slotsom dat het niet anders kan zijn dan dat sprake is geweest van een fictief dienstverband tussen [verdachte] en [bedrijf 1] , met als doel het verkrijgen van een hypothecaire geldlening bij de ING Bank, ter financiering van de aankoop van het appartement gelegen aan [adres 2]
, alsmede dat de verdachte en de medeverdachte hier beiden wetenschap van hadden. Het in de maanden januari tot en met april 2008 door [bedrijf 1] aan [verdachte] betaalde hoge salaris, dat enkel in de maanden direct voorafgaand aan het afsluiten van de hypothecaire geldlening aan haar is overgemaakt, is onmiskenbaar gericht op het kunnen verkrijgen van die lening.
Op grond van het bovenstaande stelt het hof ook vast dat de door [medeverdachte] ondertekende werkgeversverklaring d.d. 21 april 2008 en de loonstroken ten name van [verdachte] over de maanden januari tot en met april 2008 in strijd met de waarheid en dus valselijk zijn opgemaakt. Deze documenten zijn aangetroffen in het hypotheekdossier dat de ING Bank ten aanzien van [verdachte] heeft aangelegd. In dat dossier zit ook een door [verdachte] getekende hypotheekofferte waarin is vermeld dat op het kantoor van de ING Bank onder meer een kopie van een recente salarisstrook en een actuele originele werkgeversverklaring moeten worden afgegeven. De betreffende documenten moeten dus door [verdachte] ofwel rechtstreeks bij de ING Bank zijn afgegeven of met tussenkomst van haar intermediair [bedrijf 2] . Gelet hierop acht het hof bewezen dat [verdachte] , in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] , valsheid in geschrift heeft gepleegd door opzettelijk gebruik te maken van valse documenten als ware deze echt en onvervalst, zoals bedoeld in artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde stelt het hof - evenals de rechtbank - voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Hiervoor is het hof op grond van de bovenvermelde bewijsmiddelen tot de slotsom gekomen dat tussen [bedrijf 1] , waarvan [medeverdachte] de directeur-grootaandeelhouder was, en
[verdachte] sprake is geweest van een fictief dienstverband en een gefingeerd loon, teneinde bij de ING Bank een hypothecaire geldlening te kunnen verkrijgen. Door het (laten) opmaken en afgeven van een valse werkgeversverklaring d.d. 21 april 2008 met vermelding van een aanzienlijk jaarsalaris en waarin ook was vermeld dat sprake was van een dienstverband voor onbepaalde tijd en dat er geen voornemens waren om het dienstverband binnenkort te beëindigen, en daarnaast het verstrekken van valse loonstroken alsmede drie transactieoverzichten waarop zichtbaar is dat het loon voor de maanden februari, maart en april 2008 feitelijk is overgeschreven van een bankrekening van [bedrijf 1] naar een bankrekening van [verdachte] , zijn door [medeverdachte] en [verdachte] in nauwe en bewuste samenwerking jegens de ING Bank listige kunstgrepen begaan. De bijdrage van de verdachte aan het onder 2 tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze moet worden aangemerkt als medeplegen. Door de listige kunstgrepen van de verdachte en de medeverdachte is bij de ING Bank een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen, waardoor deze bank is bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening. Het hof komt daarmee tevens tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
III.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep op de gronden zoals vermeld in de pleitnota van de raadsman bepleit dat zij volledig zal worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat er geen hard bewijs is dat het dienstverband met [bedrijf 1] fictief was met als uiteindelijk doel het verkrijgen van een hypotheek bij de ING Bank. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het gaat om een echt dienstverband. Daarbij heeft de raadsman gewezen op de getuigenverklaring van boekhouder [getuige] , die heeft verklaard dat de verdachte verantwoordelijk was voor het bijhouden van de boekhouding en regelmatig op zijn kantoor aanwezig was. Wat betreft de overlap van werkdagen in januari 2008 heeft de raadsman erop gewezen dat het niet onaannemelijk is dat de verdachte bij [bedrijf 3] nog vakantiedagen had openstaan, die zij in januari 2008 heeft opgenomen. Verder blijkt nergens uit dat de verdachte wist of kon weten dat haar dienstverband kort na het aanvragen van de hypotheek zou worden stopgezet, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op 1 november 2023 is [getuige] in de strafzaak tegen [medeverdachte] als getuige gehoord bij de raadsheer-commissaris. Op verzoek van de raadsman is de verklaring van [getuige] gevoegd in het onderhavige dossier. Tijdens het verhoor heeft de getuige [getuige] verklaard dat het bedrijf [bedrijf 1] hem niets zegt, dat hij zich niet kan herinneren in hoeverre hij contact had met de verdachte en dat hij zich niet kan herinneren wat voor soort werkzaamheden zij deed. Gelet op deze antwoorden vormt de verklaring van [getuige] geen basis voor de conclusie dat de verdachte in dienst van [bedrijf 1] daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen acht het hof bewezen dat er sprake is van een fictief dienstverband, een werkgeversverklaring en loonstroken die niet in overeenstemming met de werkelijkheid zijn opgemaakt alsmede dat de verdachte daarvan wetenschap had en de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft medegepleegd. Nu het voor het overige gaat om bewijsverweren, behoeven deze geen nadere bespreking.
Het verweer met betrekking tot de verklaring die de verdachte als getuige op 10 juli 2017 bij de politie heeft afgelegd behoeft geen nadere bespreking omdat het hof die verklaring niet gebruikt voor het bewijs.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep met het oog op haar persoonlijke omstandigheden, de impact van deze strafzaak, de ouderdom van de feiten en de omstandigheid dat de ING Bank niet is benadeeld, bepleit dat aan de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf zal worden opgelegd. Ook heeft de raadsman gewezen op de omstandigheid dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij samen met haar partner valsheid in geschrift en oplichting heeft gepleegd om een hypothecaire lening te verkrijgen. Door dergelijk strafbaar handelen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Hypothecaire geldleningen spelen een belangrijke rol spelen in het economisch verkeer. Voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de aanvragen is de bank afhankelijk van de juistheid van de overgelegde stukken, zoals werkgeversverklaringen en loongegevens. De verdachte en de medeverdachte hebben misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming en ook van het vertrouwen van de hypotheekverstrekker, die er van uit moet kunnen gaan dat overgelegde documenten naar waarheid zijn opgemaakt.
Overigens is het hof niet gebleken dat voor de ING Bank door het bewezenverklaarde handelen financieel nadeel is ontstaan. Wel heeft de verdachte naar alle waarschijnlijkheid op basis van het gefingeerde dienstverband in een later stadium een te hoge uitkering van het UWV ontvangen.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het haar betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 januari 2024, waaruit blijkt dat zij niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie, en voorts op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij zijn oordeel omtrent de aard en omvang van de op te leggen straf houdt het hof verder rekening met de omstandigheid dat het gaat om zeer oude feiten, die werden begaan in 2008, en het aanzienlijke tijdsverloop sindsdien. Gelet daarop acht het hof het, ondanks de ernst van de feiten, niet aangewezen om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een taakstraf op te leggen van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Uit de schriftelijke verklaring van de verdachte d.d. 24 februari 2024 maakt het hof op dat de verdachte, die nu in Turkije verblijft, op korte termijn naar Nederland wil terugkeren. Het hof acht haar daarom in staat in Nederland een taakstraf te verrichten. Gelet op de ernst van de feiten ziet het hof geen ruimte voor de oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf, zoals door de raadsman is bepleit.
Het hof heeft zich bij zijn oordeel omtrent de straftoemeting rekenschap gegeven van de omstandigheid dat bij de strafvervolging van de verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is geschonden. Aangezien het onvoorwaardelijk gedeelte van de op te leggen taakstraf echter minder beloopt dan 100 uren, wordt daarop geen vermindering toegepast. Het hof volstaat met de enkele constatering dat in beide instanties sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. drs. P. Fortuin en mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 26 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar paginanummers van het proces-verbaal van de politie eenheid Limburg, Dienst Regionale Informatie Organisatie, onderzoeksnummer LB1R017061 (Onderzoek Kingston Upon Hill), documentcode
2.Het schriftelijk bescheid, bijlage 16C, te weten een koop-aannemingsovereenkomst ‘ [naam] ’ d.d. 12 maart 2008, dossierpagina’s 379-392.
3.Het schriftelijk bescheid, bijlage 12, te weten de akte van levering d.d. 23 mei 2008, dossierpagina’s 314-338.
4.Het schriftelijk bescheid, bijlage 13, te weten de akte van hypotheek d.d. 23 mei 2008, dossierpagina’s 358-366.
5.Het schriftelijk bescheid, bijlage 16D, te weten het aanvraagformulier ING Bank Hypotheken, dossierpagina’s 404-408.
6.Dossierpagina’s 477 en 488.
7.Dossierpagina’s 483-484.
8.Het proces-verbaal van relaas, dossierpagina 9, en het proces-verbaal bronnen en verstrekkingen d.d. 14 mei 2019, bijlage 15, dossierpagina’s 371-372.
9.Het schriftelijk bescheid, bijlage 16J, te weten een model werkgeversverklaring d.d. 21 april 2008, dossierpagina 492.
10.Schriftelijke bescheiden, bijlage 16J, te weten loonafrekeningen van januari, februari, maart en april 2008, dossierpagina’s 493-496.
11.Het proces-verbaal van relaas, dossierpagina 12.
12.Schriftelijke bescheiden, bijlage 16J, te weten transactieoverzichten van de Rabobank, dossierpagina’s 497-499.
13.Het schriftelijk bescheid, bijlage 6, te weten de notitie bij aanvraag d.d. 7 mei 2008, dossierpagina’s 181-182.
14.Het proces-verbaal Bankmutaties [bedrijf 1] d.d. 30 oktober 2018, bijlage 26, dossierpagina’s 772-773.
15.Het proces-verbaal van relaas, dossierpagina 12, en het schriftelijke bescheid, bijlage 18, te weten de e-mail van de afdeling Juridische Uitleveringen van ING d.d. 20 februari 2019, dossierpagina 669.
16.Het schriftelijk bescheid, bijlage 11, te weten het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 3 juli 2017, dossierpagina’s 307-308.
17.Schriftelijke bescheid, bijlagen 10A en 10B, te weten aangiften inkomstenbelasting van [verdachte] over de jaren 2007 en 2008, dossierpagina’s 263-271.
18.Het proces-verbaal dienstverband [bedrijf 3] d.d. 30 oktober 2018, bijlage 19, dossierpagina’s 674-675.
19.Het schriftelijke bescheid, bijlage 16J, te weten een vragenlijst kennis & ervaring, dossierpagina 474.
20.Het proces-verbaal van bevindingen gegevens UWV deel 2 d.d. 8 mei 2019, bijlage 20, dossierpagina’s 677-678.
21.Het proces-verbaal van relaas, dossierpagina 14, en het schriftelijke bescheid, bijlage 22, te weten een e-mail van een medewerker van de belastingdienst, dossierpagina 683 en de schriftelijke bescheiden, bijlagen 23A, 23B, 23C en 23D, te weten de belastingaangiften van [bedrijf 1] over de boekjaren 2004, 2005, 2006 en 2007, dossierpagina’s 685-730, in het bijzonder dossierpagina 729.
22.Schriftelijke bescheiden, bijlagen 25A en 25B, te weten de belastingaangiften van [medeverdachte] over de jaren 2007 en 2008, dossierpagina’s 734-771.
23.Het proces-verbaal van relaas, dossierpagina’s 5-6, en het schriftelijke bescheid, bijlage 6, betreffende de persoonsgegevens van [verdachte] , dossierpagina’s 242-243; zie ook dossierpagina 975.