ECLI:NL:GHSHE:2024:971

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
20-000864-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van gewoontewitwassen en veroordeling voor valsheid in geschrift en oplichting in hypothecaire leningzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1974, werd in eerste aanleg vrijgesproken van gewoontewitwassen, maar in hoger beroep heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 1 primair en 1 subsidiair. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van geldbedragen afkomstig uit enig misdrijf. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor valsheid in geschrift en oplichting. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met zijn partner, [medeverdachte], een hypothecaire lening van € 375.000 had verkregen door het opmaken van een valse werkgeversverklaring en valse loonstroken, die waren ingediend bij de ING Bank. De verdachte had als directeur-grootaandeelhouder van [bedrijf 1] de werkgeversverklaring ondertekend, waarin onjuiste informatie was opgenomen over het dienstverband van [medeverdachte]. Het hof legde een taakstraf op van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de ouderdom van de feiten en de impact op de verdachte en zijn gezin.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000864-21
Uitspraak : 26 maart 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-702635-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1974,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde en ter zake van:
  • feit 2: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst én medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en/of voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
  • feit 3: medeplegen van oplichting,
veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte ter zake daarvan zal veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Volledig subsidiair zijn namens de verdachte enkele opmerkingen gemaakt met betrekking tot een eventuele straftoemeting.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015, in de gemeente Venlo en/of de gemeente Roermond, althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte,
a. van één of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 215.080, althans van een of meer geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedrag(en) was/waren en/of verborgen en/of verhuld wie dat/die geldbedrag(en) voorhanden had(den),
en/of
b. één of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 215.080, althans een of meer geldbedrag(en), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van één of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 215.080, althans van een of meer geldbedrag(en), gebruik gemaakt,
terwijl hij (telkens) wist dat die geldbedragen (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
1.
subsidiair
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2015, in de gemeente Venlo en/of de gemeente Roermond, althans in Nederland, a. van één of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 215.080, althans van een of meer geldbedrag(n), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedragen was/waren en/of heeft verborgen en/of verhuld wie dat/die geldbedrag(en) voorhanden had(den),
en/of
b. één of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 215.080, althans een of meer geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van één of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 215.080, althans van een of meer geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij (telkens) redelijkerwijs moest vermoeden dat die geldbedragen (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 9 mei 2008 in de gemeente Eindhoven en/of in de gemeente Venlo en/of in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een werkgeversverklaring en/of een of meerdere loonstroken op naam van [medeverdachte] afgegeven door/namens [bedrijf 1] (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door
- in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring te vermelden dat
[medeverdachte] een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd met een bruto jaarsalaris van euro 55.560 had bij [bedrijf 1] en/of
- in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring te vermelden dat er geen voornemens waren het dienstverband met [medeverdachte] binnenkort te beëindigen en/of
- voornoemde werkgeversverklaring te ondertekenen en/of die verklaring van een stempel te voorzien om daarmee aan te geven dat die verklaring naar waarheid was ingevuld en/of
- op voornoemde loonstroken onjuiste loonuren en/of loondagen en/of bedragen te vermelden en/of
- een (betaalde) arbeidsrelatie te suggereren tussen [medeverdachte] en [bedrijf 1] , terwijl er in werkelijkheid geen (betaalde) arbeidsrelatie bestond,
(telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en/of
(vervolgens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk valse en/of vervalste geschriften, te weten een werkgeversverklaring en/of een of meerdere loonstroken op naam van [medeverdachte] afgegeven door/namens [bedrijf 1] , voorhanden heeft gehad en/of heeft afgeleverd en/of gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften, te weten een werkgeversverklaring en/of een of meerdere loonstroken op naam van [medeverdachte] afgegeven door/namens [bedrijf 1] , die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door voornoemde werkgeversverklaring en/of loonstroken aan [bedrijf 2] te doen toekomen en/of af te leveren en/of (vervolgens) voornoemde werkgeversverklaring en/of loonstroken te doen toekomen en/of af te leveren aan de ING Bank en/of door [bedrijf 2] bij de ING Bank te laten indienen (telkens) ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan [adres 2] ;
3.
hij, in of omstreeks de periode van 8 februari 2008 tot en met 23 mei 2008 in de gemeente Eindhoven en/of in de gemeente Venlo en/of in de gemeente Roermond, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de ING Bank heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het verlenen van een dienst en/of het aangaan van een schuld, te weten de verstrekking van een geldbedrag van in totaal EUR 375.000, zijnde een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan [adres 2] , door
- een hypothecaire geldlening aan te (laten) vragen bij de ING Bank en/of
- in strijd met de waarheid de ING Bank te (laten) informeren en/of geschriften te (laten) overleggen waaruit bleek dat [medeverdachte] ongeveer EUR 60.000 aan eigen middelen bezat, waarvan EUR 25.000 in de hypotheek ingelegd kon worden en/of
- een werkgeversverklaring en/of een of meerdere loonstroken valselijk op te (laten) maken en/of
- in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring te (laten) vermelden dat
[medeverdachte] een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd had bij [bedrijf 1] en/of
- in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring te vermelden dat er geen voornemens waren het dienstverband met [medeverdachte] binnenkort te beëindigen en/of
- op een of meerdere loonstroken onjuiste loonuren en/of loondagen en/of bedragen te (laten) vermelden en/of
- een (betaalde) arbeidsrelatie te suggereren tussen [medeverdachte] en [bedrijf 1] , terwijl er in werkelijkheid geen (betaalde) arbeidsrelatie bestond en/of
- van een valse werkgeversverklaring en/of een of meerdere valse loonstroken gebruik te maken en/of
- een valse werkgeversverklaring en/of een of meerdere valse loonstroken te doen toekomen en/of overhandigen/overleggen aan de ING Bank en/of door [bedrijf 2] te laten indienen bij de ING Bank ,
waardoor de ING Bank werd bewogen tot voornoemde afgifte en/of het verlenen van een dienst en/of het aangaan van een schuld.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak inzake feit 1
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Met de rechtbank stelt het hof voorop dat voor de bewezenverklaring van het in feit 1 primair en 1 subsidiair van de tenlastelegging overeenkomstig artikel 420bis respectievelijk 420quater, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van deze wetsartikelen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
In de onderhavige strafzaak is sprake van een situatie waarin uit de stukken in het dossier niet kan worden afgeleid dat het in de tenlastelegging onder 1 primair en 1 subsidiair vermelde geldbedrag – waarvan het openbaar ministerie zich op het standpunt stelt dat de verdachte dat heeft verworven, voorhanden heeft gehad, enzovoorts – afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Het is daarom aan het hof om te beoordelen of in deze strafzaak sprake is van een situatie waarin het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Door verbalisant [verbalisant] is ten aanzien van de verdachte een zogenoemd proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel uitgebreide kasopstelling ex artikel 36e, 3e lid Sr d.d. 20 september 2018 (bijlage A6, pagina’s 171-213 van het procesdossier) opgemaakt, waarin wordt gesteld dat de economische eenheid van de verdachte en zijn partner [medeverdachte] een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van minimaal
€ 370.489,00. Dit bedrag bestaat uit een primair wederrechtelijk verkregen voordeel van
€ 222.137,00 en een vervolgprofijt van € 148.352,00. Hieraan is in genoemd proces-verbaal ten grondslag gelegd dat uit de uitgebreide kasopstelling blijkt dat de totale contante en girale uitgaven in de onderzoeksperiode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 groter zijn dan de in die periode beschikbare legale contante en girale gelden. Om die reden is er dus sprake van onbekende illegale ontvangsten, zo wordt van de zijde van de opsporingsautoriteiten gesteld. In het proces-verbaal verschillen berekeningen d.d. 28 oktober 2020, dat eveneens is opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , is van de zijde van het openbaar ministerie, naar aanleiding van door de verdachte ingebrachte gegevens, een aangepaste berekening ingebracht, met als uitkomst dat een bedrag van € 172.778,00 aan uitgaven niet kan worden verklaard door de geregistreerde inkomsten.
De rechtbank heeft de inhoud van de hiervoor genoemde kasopstelling en de aangepaste berekening d.d. 28 oktober 2020 in haar vonnis aan de hand van de nadere standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging daarover beoordeeld. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat de verdachte over de jaren 2012 tot en met 2015 per saldo een bedrag van € 101.606,09 heeft uitgegeven dat hij niet kan verantwoorden vanuit zijn legale inkomsten. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat het op jaarbasis gaat om een bedrag van ongeveer € 25.000,00, welk bedrag gezien de vele panden die de verdachte heeft verhandeld en nog in bezit heeft en de totale geldstroom per jaar niet groot is. Bij gebreke van overtuigend bewijs is de verdachte in eerste aanleg vervolgens vrijgesproken van de onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde vormen van witwassen.
Het openbaar ministerie stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de rechtbank op juridisch onjuiste gronden tot een vrijspraak is gekomen en dat sprake is van een groter bedrag aan onverklaarbare uitgaven dan waarvan de rechtbank in het vonnis is uitgegaan. In een e-mailbericht d.d. 21 februari 2024 heeft de advocaat-generaal aan het hof en de verdediging kenbaar gemaakt dat enkele onderdelen van de kasopstelling waarin de rechtbank de officier van justitie niet heeft gevolgd in hoger beroep niet worden gehandhaafd. Het gaat daarbij om de volgende posten: borg van € 3.000,00 inzake [bedrijf 3] / [naam 1] , € 5.700,00 aan huurontvangsten voor [adres 3] , € 1.915,00 aan huurontvangsten van [naam 2] , € 600,00 in verband met stortingen voor huur op de rekening [medeverdachte] , het onderdeel leegstand en wanbetaling (€ 15.927,00) en de verkoop van armbanden (verschil van € 15.000,00). Bij requisitoir heeft de advocaat-generaal daar de post “verbouwing inzake [adres 4] ” aan toegevoegd. In de kasopstelling gaat het bij deze post om een bedrag van € 13.345,00. Voor het overige heeft de advocaat-generaal de in eerste aanleg door het openbaar ministerie ingenomen standpunten met betrekking tot de kasopstelling gehandhaafd.
Van de zijde van de verdediging zijn in hoger beroep eveneens kanttekeningen geplaatst bij bepaalde overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde. Een belangrijk discussiepunt tussen het openbaar ministerie en de verdediging wordt gevormd door de kosten van verbouwing van het pand aan [adres 5] . In de kasopstelling van de politie is voor deze post uitgegaan van uitgaven ter hoogte van € 75.000,00, welk bedrag door de officier van justitie in eerste aanleg is verminderd tot € 69.000,00. Laatstgenoemd bedrag is door de rechtbank bij de berekening van de uitgaven in het kader van de kasopstelling overgenomen. In hoger beroep is hiertegen van de zijde van de verdediging gemotiveerd verweer gevoerd. Het bedrag van € 69.000,00 is door het openbaar ministerie gebaseerd op het Beoordelingsrapport kosten verbouwing d.d. 19 januari 2021, opgemaakt door taxateur
[betrokkene 1] . Op pagina 4 van het rapport is door de taxateur vermeld dat bij het beoordelen van verbouwingskosten er vrijwel altijd sprake is van enige vorm van schattingsonzekerheid, zeker ook in het onderhavige geval. Het gaat om een theoretische benadering van de kosten, waarbij de schattingsonzekerheid het gevolg kan zijn van gebrekkige informatievoorziening door derden en algemene onnauwkeurigheid. Op pagina 5 van het rapport is te lezen dat de taxateur het vastgoedobject niet plaatselijk en inpandig heeft kunnen inspecteren en ook geen externe of interne opname heeft kunnen plaatsvinden in verband met de door de Nederlandse overheid genomen maatregelen in verband met COVID-19. Verder wijst het hof op de tekst op pagina 7 van het rapport, waar is vermeld dat het inschatten van de bouwkosten een lastige discipline is aangezien de peildatum is gelegen in 2012, er (zoals reeds overwogen) geen mogelijkheid is geweest het pand van binnen op te nemen en er hierdoor maar een beperkt beeld is van de situatie vóór en na de verbouwing. Bij het inschatten van de verbouwingskosten is de taxateur uitgegaan van het aangeleverde materiaal dat bestaat uit een bouwkundig rapport uit 2014, enkele foto’s, facturen en bankafschriften, aldus het rapport.
Gelet op het bovenstaande is het hof met de verdediging van oordeel dat er kanttekeningen zijn te plaatsen bij de wijze waarop het bedrag van € 69.000,00 tot stand is gekomen. Het bedrag betreft een theoretische benadering die gebaseerd is op meerdere veronderstellingen. Daarom is ten aanzien van het bedrag van € 69.000,00 voorzichtigheid op zijn plaats. Van de zijde van de verdachte is in eerste aanleg en ook in hoger beroep gemotiveerd gesteld dat inzake de verbouwing van het pand aan [adres 5] slechts kosten zijn gemaakt ter hoogte van € 19.330,00. Het gaat om een verschil van bijna
€ 50.000,00, te weten € 49.670,00.
Het hof volgt het openbaar ministerie niet in diens standpunt omtrent de in de kasopstelling meegenomen kosten voor de verbouwing van het pand aan [adres 5] in 2012 ter hoogte van € 69.000,00. Het rapport van taxateur [betrokkene 1] van 2021, 9 jaren later, is daarvoor een te wankele basis. Daarmee vervalt een grote post in de kasopstelling en blijft er een gering verschil over tussen de aannemelijk geworden uitgaven van de verdachte en zijn gezin in de onderzoeksperiode enerzijds en anderzijds de aannemelijk geworden legale inkomsten. Uitgaande van de becijfering door de rechtbank gaat het om een verschil van € 101.606,09 minus € 49.670,00, derhalve € 51.939,09. Hierbij moet worden opgemerkt dat ook dit bedrag van € 51.939,09 voor een aanzienlijk deel gebaseerd is op schattingen, waarbij sprake is van een foutmarge. Dit aspect alsmede de omstandigheid dat het gaat om een geldsom die is betrekking heeft op vier jaren, te weten de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 (gemiddeld dus nog geen € 13.000,00 per jaar), dat bovendien moet worden afgezet tegen de vele panden die de verdachte heeft verhandeld, nog in het bezit heeft en de totale geldstroom per jaar, brengt het hof tot het oordeel dat niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden gezegd dat de verdachte meer uitgaven heeft gedaan dan hij vanuit zijn legale inkomsten kan verantwoorden.
Het bovenstaande komt er op neer dat het hof niet buiten gerede twijfel kan vaststellen dat sprake is geweest van een situatie waarin het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde geldsom uit enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat het hof de verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs zal vrijspreken van de onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde vormen van witwassen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 9 mei 2008 in Nederland, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een werkgeversverklaring op naam van [medeverdachte] afgegeven door [bedrijf 1] , valselijk heeft opgemaakt door
- in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring te vermelden dat
[medeverdachte] een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd met een bruto jaarsalaris van euro 55.560 had bij [bedrijf 1] en
- voornoemde werkgeversverklaring te ondertekenen en die verklaring van een stempel te voorzien om daarmee aan te geven dat die verklaring naar waarheid was ingevuld,
met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en
(vervolgens) tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, te weten een werkgeversverklaring en meerdere loonstroken op naam van [medeverdachte] afgegeven door [bedrijf 1] , die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door voornoemde werkgeversverklaring en loonstroken aan [bedrijf 2] te doen toekomen en (vervolgens) voornoemde werkgeversverklaring en loonstroken te doen toekomen aan de ING Bank en/of door [bedrijf 2] bij de ING Bank te laten indienen,
ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan [adres 2] ;
3.
hij in de periode van 8 februari 2008 tot en met 23 mei 2008 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen de ING Bank heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de verstrekking van een geldbedrag van in totaal EUR 375.000, zijnde een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan [adres 2] , door
- een hypothecaire geldlening aan te (laten) vragen bij de ING Bank en/of
- een valse werkgeversverklaring en meerdere valse loonstroken te doen toekomen aan de ING Bank en/of door [bedrijf 2] te laten indienen bij de ING Bank ,
waardoor de ING Bank werd bewogen tot voornoemde afgifte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Op 12 maart 2008 heeft de medeverdachte [medeverdachte] een koopovereenkomst getekend voor de verkrijging van een appartementsrecht inzake een appartement in de op dat moment nog te bouwen woontoren aan [adres 2] , voor een bedrag van € 360.000,00. [2] Op 23 mei 2008 is het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning aan [adres 2] , aan [medeverdachte] geleverd. [3] Uit de akte van hypotheek d.d. 23 mei 2008 blijkt dat [medeverdachte] voor de koop van het beftreffende appartementsrecht een hypothecaire geldlening van € 375.000,00 is aangegaan met de ING Bank . [4]
Het aanvraagformulier voor de hypothecaire lening, dat werd ontvangen op 6 mei 2008, staat op naam van [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 1979 in Nederland. Volgens de op het formulier ingevulde gegevens is haar beroep accountmanager met een bruto jaarinkomen van € 60.005,00 en als werkgever [bedrijf 1] Als aard van het dienstverband is in het aanvraagformulier vermeld dat het gaat om loondienst met een vast dienstverband. Als intermediair is bij de aanvraag van de hypotheek [betrokkene 2] van [bedrijf 2] te Eindhoven opgetreden.
Op het aanvraagformulier is verder vermeld dat het gewenste hypotheekbedrag
€ 375.000,00 is en dat aan eigen middelen een bedrag beschikbaar is van € 25.000,00 . [5]
De advieskaart behorende bij deze hypotheekaanvraag met offertenummer [nummer] en ook de hypotheekofferte zijn op 9 mei 2008 getekend door [medeverdachte] . [6] In die hypotheekofferte is vermeld dat de aanbieding van de hypotheek geschiedt onder voorbehouden waaraan naar genoegen van de ING Bank moet worden voldaan, waaronder het uiterlijk twee weken voor de passeerdatum aanleveren op het kantoor van ING van de benodigde documenten, zoals een kopie van een recente salarisstrook, een actuele originele werkgeversverklaring en de handtekeningenkaart. [7]
In het hypotheekdossier van de ING Bank [8] zit een werkgeversverklaring die op d.d. 21 april 2008 te Roermond namens [bedrijf 1] is getekend door de verdachte, [verdachte] , en waarop onder andere het navolgende is vermeld:
“Gegevens werkgever
Naam werkgever: [bedrijf 1]
Plaats: Roermond
Gegevens werknemer
Naam werknemer: [medeverdachte]
Geboortedatum: [geboortedag 2] 1979
In dienst sinds: 01-05-2007
Functie: Accountmanager
Aard van het dienstverband
De werknemer heeft: een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Is er sprake van een proeftijd? Nee.
Zijn er voornemens het dienstverband binnenkort te beëindigen? Nee.
Directeur/aandeelhouder: Nee.
Inkomen
Bruto jaarsalaris: € 55.560,00
Vakantietoeslag: € 4.444,80
Ondergetekende verklaart namens de werkgever dat alle gegevens naar waarheid zijn ingevuld.
Naam ondertekenaar: [verdachte]
Getekend te Roermond d.d. 21-04-2008.
Met firmastempel van [bedrijf 1] ” [9]
In het hypotheekdossier van de ING Bank zitten ook vier loonafrekeningen van [bedrijf 1] voor [medeverdachte] . Op de loonafrekeningen van januari, februari, maart en april 2008 staat dat [medeverdachte] een bruto salaris ontvangt van € 4.630,00 per maand (netto € 2.949,45 per maand). [10]
De werkgeversverklaring en loonstroken zijn door [medeverdachte] aan de ING Bank verstrekt, al dan niet met tussenkomst van haar intermediair. [11] In het hypotheekdossier bevinden zich tevens drie transactieoverzichten. Daarop is zichtbaar dat het nettoloon van € 2.949,45 voor de maanden februari, maart en april 2008 feitelijk is overgeschreven van een bankrekening van [bedrijf 1] naar een bankrekening van [medeverdachte] . [12]
In een notitie bij de aanvraag van de hypothecaire lening met offertenummer [nummer] heeft [betrokkene 3] van de Afdeling Hypotheken & Intermediaire Bankzaken van de ING Bank het volgende genoteerd:
“ [betrokkene 2] belde met onderstaande antwoorden op de vragen:
* inkomen vrouw: Het inkomen van de vrouw is volledig vast, en heeft dus ook geen variabele componenten .
* verpandingen van vermogen: (…) Cliënt heeft een bedrag ad ca EUR 60.000,00 aan eigen middelen, hiervan zal EUR 25.000,00 worden aangewend voor de eerste inleg en het overige deel zal ze aan meerwerk besteden.” [13]
Verbalisant [verbalisant] heeft in het proces-verbaal bankmutaties [bedrijf 1] het navolgende gerelateerd met betrekking tot de bankmutaties van de bankrekening van [bedrijf 1] in de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008:
“In dit proces-verbaal worden de mutaties behandeld die direct te relateren zijn aan [medeverdachte] , alsmede enkele opvallendheden aangaande de omzet van de onderneming.
In de onderstaande tabel zijn alle transacties opgenomen waarbij geld werd overgeboekt tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte] .
Datum
Betaling aan [medeverdachte]
Ontvangst van [medeverdachte]
Omschrijving
05-03-2007
€ 15.000,00
Lening
04-07-2007
€ 903,41
Loon maand mei juni
06-08-2007
€ 418,34
Loon maand juli
05-02-2008
€ 2.186,94
Loon maand januari 2008
15-02-2008
€ 762,51
Loon maand januari 2008
05-03-2008
€ 2.949,45
Loon maand februari
28-03-2008
€ 2.949,45
Loon maand maart 2008
29-04-2008
€ 2.949,45
Loon maand april
TOTAAL
€ 13.119,55
€ 15.000,00
Op 5 maart 2007 boekte [medeverdachte] € 15.000 over aan [bedrijf 1] onder vermelding van ‘Lening’. (...) Bovendien blijkt dat de omzet in 2007 in totaal ‘slechts’ € 17.676 bedroeg. In oktober 2008 hield de onderneming op te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig waren. In het jaar 2007 werd twee maal geld overgeboekt van [bedrijf 1] aan [medeverdachte] . In de omschrijvingen staat beschreven dat de betalingen verband houden met loon voor de maanden mei, juni en juli 2007. In totaal ontving [medeverdachte] in 2007 € 1.321,75 van [bedrijf 1]
De overige betalingen van [bedrijf 1] aan [medeverdachte] komen overeen met de aan de ING bank verstrekte loonstroken en betalingsbewijzen. [medeverdachte] ontving voor de maanden januari tot en met april 2008 € 2.949,45 netto per maand.
Na april 2008 ontving [medeverdachte] geen (giraal) loon meer van [bedrijf 1] , dit terwijl in de door [verdachte] op 21 [geboortedag 1] 2008 ondertekende werkgeversverklaring staat aangegeven dat hij niet voornemens was om het dienstverband binnenkort te beëindigen.
Op 23 mei 2008 vond de levering plaats van het appartement [adres 2] . Op dezelfde dag gaf [medeverdachte] hypotheek op voornoemd pand aan de ING bank , welke aan [medeverdachte] een hypothecaire geldlening verschafte van € 375.000. (…) Op de bankrekening van [bedrijf 1] vinden geen ontvangsten plaats afkomstig van personen of ondernemingen die niet direct aan [verdachte] zijn te relateren.” [14]
De ING Bank betitelt de hypothecaire geldlening aan [medeverdachte] als een ‘top-hypotheek’. Het geleende bedrag van € 375.000 (waarvan € 24.701 eigen inleg) was het maximale bedrag dat [medeverdachte] kon lenen op basis van haar opgegeven inkomen bij [bedrijf 1] [15]
Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1974 te [geboorteplaats] , enig aandeelhouder en alleen/zelfstandig bevoegd directeur is van [bedrijf 1] , met als datum van indiensttreding 2 december 2002. De bedrijfsomschrijving van de rechtspersoon is: administratie- en adviesbureau voor het MKB. Verder is in genoemd uittreksel vermeld dat op 8 oktober 2008 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn, alsmede dat de onderneming is opgeheven met ingang van 8 oktober 2008. [16]
In de aangiften inkomstenbelasting 2007 en 2008 van [medeverdachte] is opgegeven dat zij in die jaren loon heeft ontvangen van [bedrijf 4] te [plaats] . In de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007 is alleen [bedrijf 4] vermeld als werkgever. [bedrijf 1] komt in die aangifte niet voor. [17]
De directeur van [bedrijf 4] , [betrokkene 4] , heeft telefonisch aan verbalisant [verbalisant] verteld dat [bedrijf 4] printplaten assembleert en dat [medeverdachte] daar in de ‘controle namontage’ werkte, voor de uitvoering van welke functie lager beroepsonderwijs voldoende is. [medeverdachte] werkte fulltime bij [bedrijf 4] en verdiende een salaris dat net boven het minimum salaris uitkwam. [medeverdachte] is rond 2008 vrijwillig weggegaan bij [bedrijf 4] en zij heeft gezegd dat dit onder druk van haar vriend gebeurde, aldus [betrokkene 4] . De controller bij [bedrijf 4] , [betrokkene 5] , heeft de verbalisant op 26 oktober 2018 per e-mail bericht dat [medeverdachte] vanaf 6 september 2000 tot en met 28 januari 2008 in dienst is geweest bij [bedrijf 4] en dat zij in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 28 januari 2008 38 uur per week werkte voor een maandsalaris van € 1.537,00 bruto.
Tevens schreef de controller dat [medeverdachte] een VBO diploma had en opleidingen voor verzorging en kapper. [18]
In het hypotheekdossier van de ING Bank met betrekking tot [adres 2] is een formulier opgenomen waarop is aangekruist dat het opleidingsniveau van [medeverdachte] middelbaar onderwijs is. [19] Volgens gegevens van het UWV betreft het middelbare school diploma dat [medeverdachte] heeft behaald een VMBO diploma met als richting ‘verzorging’. Volgens de loondienstgegevens van het UWV werkte [medeverdachte] in januari 2008 zowel fulltime voor [bedrijf 4] als voor [bedrijf 1] In totaal zou ze in deze maand 43 werkdagen (20 bij [bedrijf 4] en 23 bij [bedrijf 1] ) hebben gehad waarbij ze in totaal 336 uren (152 bij [bedrijf 4] en 184 bij [bedrijf 1] ) werkte. Het uurloon bij [bedrijf 4] bedroeg € 8,99, het uurloon bij [bedrijf 1] € 26,55. [20]
[bedrijf 1] is vanaf haar oprichting in 2002 tot de opheffing in 2008 - met uitzondering van het jaar 2005 - verliesgevend geweest. In 2007 bedroeg de totale omzet van de onderneming € 17.676,00. De directeur grootaandeelhouder [verdachte] heeft zelf gedurende het bestaan van de vennootschap weinig tot geen inkomen verkregen uit [bedrijf 1] Uit de gegevens van de belastingdienst is tevens gebleken dat [bedrijf 1] nimmer de beschikking heeft gehad over substantiële liquide middelen (banktegoeden en contant geld). Tenslotte is niet gebleken dat [bedrijf 1] werknemers, anders dan [medeverdachte] , in dienst heeft gehad vanaf de oprichting in 2002 tot de opheffing in 2008. [21]
In 2007 en 2008 ontving [verdachte] , de aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] , geen loon of ander inkomen uit [bedrijf 1] [22]
[medeverdachte] en [verdachte] hebben een relatie, waaruit drie kinderen zijn geboren. Het oudste kind [betrokkene 6] werd geboren op [geboortedag 3] 2009. [23]
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
Feiten 2 en 3 op de tenlastelegging komen er op neer dat aan de verdachte het verwijt wordt gemaakt dat hij samen met [medeverdachte] de ING Bank heeft opgelicht door met gebruikmaking van een valse werkgeversverklaring en valse loonstroken die bank zover te krijgen dat aan [medeverdachte] een hypothecaire lening werd verstrekt. Van de zijde van de verdachte wordt weersproken dat sprake is geweest van een fictief dienstverband en een fictief loon.
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, zoals die ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen, stelt het hof het navolgende vast.
Door de verdachte [verdachte] , directeur-grootaandeelhouder van [bedrijf 1] , is een werkgeversverklaring d.d. 21 april 2008 opgemaakt en ondertekend waarop is vermeld dat de medeverdachte, [medeverdachte] , per 1 mei 2007 in vaste loondienst is gekomen bij [bedrijf 1] als accountmanager, met een salaris van (afgerond) € 60.005 bruto per jaar. Ook is op deze werkgeversverklaring vermeld dat er geen voornemens waren het dienstverband binnenkort te beëindigen. Ten aanzien van dit document en de daarop vermelde gegevens springen de navolgende feiten en omstandigheden in het oog:
- de hoogst genoten opleiding van [medeverdachte] is VBO/VMBO met als richting verzorging/kapper;
  • [medeverdachte] was ten tijde van het aangaan van het dienstverband 28 jaar oud en op dat moment werkzaam bij [bedrijf 4] in de controle namontage bij de fabricage van printplaten. Zij was niet gekwalificeerd voor de functie van accountmanager;
  • [medeverdachte] zou als accountmanager bij [bedrijf 1] meer dan drie keer zoveel loon hebben ontvangen (€ 4.630 bruto per maand) als bij haar vorige werkgever, [bedrijf 4] (€ 1.537,00 bruto per maand);
  • de hoogte van het aan de ING Bank opgegeven salaris was nagenoeg precies toereikend voor de verkrijging van de hypothecaire geldlening van € 375.000,00 van de ING Bank ;
  • [medeverdachte] werkte tot en met januari 2008 fulltime bij [bedrijf 4] , maar zou ook al sinds 1 mei 2007 voor [bedrijf 1] hebben gewerkt;
  • [medeverdachte] heeft in haar aangifte inkomstenbelasting 2007 opgegeven enkel te hebben gewerkt voor [bedrijf 4] Ze heeft over 2007 aan de belastingdienst geen inkomen opgegeven uit een dienstbetrekking bij [bedrijf 1] ;
  • [medeverdachte] zou in de maand januari 2008 zowel fulltime hebben gewerkt voor [bedrijf 4] als voor [bedrijf 1] In de maand januari 2008 zou zij 43 dagen / 336 uren hebben gewerkt;
  • [bedrijf 1] is in haar gehele bestaan (overwegend) verliesgevend geweest;
  • [bedrijf 1] behaalde in 2007 een omzet van slechts € 17.676,00;
  • in 2007 en 2008 had directeur-grootaandeelhouder [verdachte] geen inkomen uit [bedrijf 1] ;
  • op 8 oktober 2008 is [bedrijf 1] opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig waren;
  • [medeverdachte] ontving het in de werkgeversverklaring en loonstroken vermelde loon enkel in de vier maanden voorafgaand aan de verkrijging van de hypothecaire geldlening van de ING bank ;
  • na verkrijging van de hypothecaire geldlening van de ING Bank is het dienstverband van [medeverdachte] direct gestopt;
  • op de op 21 april 2008 opgemaakte werkgeversverklaring staat dat [verdachte] niet voornemens was om het dienstverband met [medeverdachte] te beëindigen, terwijl april 2008 de laatste maand is waarover zij op haar bankrekening loon heeft ontvangen;
  • [medeverdachte] verstrekte voorafgaand aan de salarisbetalingen een lening van € 15.000 aan [bedrijf 1] ;
  • [bedrijf 1] kon, gezien de omzet en de liquide middelen, niet beschikken over de middelen om een werknemer maandelijks € 4.630 aan bruto loon te betalen.
Gezien bovenstaande feiten en omstandigheden komt het hof tot de slotsom dat het niet anders kan zijn dan dat sprake is geweest van een fictief dienstverband tussen [medeverdachte] en [bedrijf 1] , met als doel het verkrijgen van een hypothecaire geldlening bij de ING Bank , ter financiering van de aankoop van het appartement gelegen aan [adres 2] , alsmede dat de verdachte en de medeverdachte hier beiden wetenschap van hadden. Het in de maanden januari tot en met april 2008 door [bedrijf 1] aan [medeverdachte] betaalde hoge salaris, dat enkel in de maanden direct voorafgaand aan het afsluiten van de hypothecaire geldlening aan haar is overgemaakt, is onmiskenbaar gericht op het kunnen verkrijgen van die lening.
Op grond van het bovenstaande stelt het hof ook vast dat de door de verdachte ondertekende werkgeversverklaring d.d. 21 april 2008 en de loonstroken ten name van [medeverdachte] over de maanden januari tot en met april 2008 in strijd met de waarheid en dus valselijk zijn opgemaakt. Deze documenten zijn aangetroffen in het hypotheekdossier dat de ING Bank ten aanzien van [medeverdachte] heeft aangelegd. In dat dossier zit ook een door [medeverdachte] getekende hypotheekofferte waarin is vermeld dat op het kantoor van de ING Bank onder meer een kopie van een recente salarisstrook en een actuele originele werkgeversverklaring moeten worden afgegeven. De betreffende documenten moeten dus door [medeverdachte] ofwel rechtstreeks bij de ING Bank zijn afgegeven of met tussenkomst van haar intermediair [bedrijf 2] . De bijdrage van de verdachte aan het onder 2 tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze moet worden aangemerkt als medeplegen. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte de werkgeversverklaring valselijk heeft opgemaakt en daarnaast in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] tevens valsheid in geschrift heeft gepleegd door opzettelijk van valse documenten gebruik te maken als ware deze echt en onvervalst, zoals bedoeld in artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde stelt het hof - evenals de rechtbank - voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Hiervoor is het hof op grond van de bovenvermelde bewijsmiddelen tot de slotsom gekomen dat tussen [bedrijf 1] , waarvan de verdachte de directeur-grootaandeelhouder was, en [medeverdachte] sprake is geweest van een fictief dienstverband en een gefingeerd loon, teneinde bij de ING Bank een hypothecaire geldlening te kunnen verkrijgen. Door het opmaken en afgeven van een valse werkgeversverklaring d.d. 21 april 2008 met vermelding van een aanzienlijk jaarsalaris en waarin ook was vermeld dat sprake was van een dienstverband voor onbepaalde tijd en dat er geen voornemens waren om het dienstverband binnenkort te beëindigen, en daarnaast het verstrekken van valse loonstroken alsmede drie transactieoverzichten waarop zichtbaar is dat het loon voor de maanden februari, maart en april 2008 feitelijk is overgeschreven van een bankrekening van [bedrijf 1] naar een bankrekening van [medeverdachte] , zijn door [verdachte] en [medeverdachte] in nauwe en bewuste samenwerking jegens de ING Bank listige kunstgrepen begaan. De bijdrage van de verdachte aan het onder 3 tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze moet worden aangemerkt als medeplegen. Door de listige kunstgrepen van de verdachte en de medeverdachte is bij de ING Bank een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen, waardoor deze bank is bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening. Het hof komt daarmee tevens tot een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.
III.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep op de gronden zoals vermeld in de pleitnota van de raadsman, mr. Y.E.A. Buruma, bepleit dat hij volledig zal worden vrijgesproken van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten. Daartoe heeft de raadsman ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde aangevoerd dat het dossier geen hard bewijs bevat dat [medeverdachte] niet voor de verdachte heeft gewerkt en dat de werkgeversverklaring vals was. Uiteen is gezet dat [medeverdachte] in april 2007 is begonnen als parttime-medewerker bij [bedrijf 1] Zij had op dat moment nog geen relatie met de verdachte, maar was wel een goede bekende van hem. Begin 2008 moesten de werkzaamheden van [medeverdachte] worden opgeschaald omdat de verdachte samen met anderen een nieuwe onderneming begon, waarin ook [bedrijf 1] een rol zou spelen. Daarom werd [medeverdachte] een vast contract aangeboden als accountmanager, startend in januari 2008. Omdat [medeverdachte] haar baan bij [bedrijf 4] moest opgeven bood de verdachte haar een hoger salaris. Mogelijk hebben ook andere gevoelens die de verdachte op dat moment misschien al voor haar had een rol gespeeld, aldus de raadsman. Echter ging het in mei 2008 mis met de nieuwe onderneming, hetgeen ook gevolgen had voor [bedrijf 1] Omdat er geen werk meer was voor [medeverdachte] is de arbeidsovereenkomst toen met wederzijds goedvinden beëindigd. Volgens de raadsman is [medeverdachte] betaald tot en met mei 2008 en heeft zij een bescheiden afscheidspremie ontvangen, die contant is voldaan. De raadsman heeft ook aandacht gevraagd voor de getuigenverklaring van boekhouder [getuige] , die heeft bevestigd dat [medeverdachte] voor [bedrijf 1] werkte. Wat betreft de overlap van werkdagen in januari 2008 heeft de raadsman erop gewezen dat het verschil erin gelegen kan zijn dat [medeverdachte] bij [bedrijf 4] nog vakantiedagen had openstaan, die zij aan het einde van het dienstverband daar heeft opgenomen. Verder bevat het dossier geen bewijs voor enige betrokkenheid van de verdachte bij het gebruik van de werkgeversverklaring, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde is bepleit dat de ING Bank niet is opgelicht omdat de verstrekte stukken juist waren en de bank niet in een verkeerde waan is gebracht.
Daarnaast kan de verdachte niet worden aangemerkt als medepleger van het onder 3 tenlastegelegde, omdat uit het dossier geen enkele betrokkenheid van de verdachte blijkt bij het aanvragen van de hypotheek voor [medeverdachte] , of van enige betrokkenheid bij het versturen van de werkgeversverklaring. Niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat bij de verdachte wetenschap bestond van de voorgenomen oplichting en het oogmerk zich zelf of [medeverdachte] te bevoordelen. Veeleer zou sprake zijn van medeplichtigheid, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op 1 november 2023 is [getuige] in deze strafzaak als getuige gehoord bij de raadsheer-commissaris. Tijdens het verhoor heeft de getuige [getuige] verklaard dat het bedrijf [bedrijf 1] hem niets zegt, dat hij zich niet kan herinneren in hoeverre hij contact had met de verdachte en dat hij zich niet kan herinneren wat voor soort werkzaamheden zij deed. Gelet op deze antwoorden vormt de verklaring van [getuige] geen basis voor de conclusie dat [medeverdachte] in dienst van [bedrijf 1] daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen acht het hof bewezen dat er sprake is van een fictief dienstverband, een werkgeversverklaring en loonstroken die niet in overeenstemming met de werkelijkheid zijn opgemaakt alsmede dat de verdachte daarvan wetenschap had en als medepleger betrokken is geweest bij het onder 2 en 3 tenlastegelegde. De bijdrage van de verdachte, te weten het opmaken van een valse werkgeversverklaring, het verstrekken van valse loonstroken en het overmaken van het fictieve salaris, is een dermate wezenlijk en onmisbaar onderdeel van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde dat het niet gaat om medeplichtigheid. Zoals hiervoor bij de bewijsoverwegingen is vermeld, is de bijdrage van de verdachte van zodanig gewicht dat deze door het hof wordt aangemerkt als medeplegen. Nu het voor het overige gaat om bewijsverweren, behoeven deze geen nadere bespreking.
Het verweer met betrekking tot de verklaring die de medeverdachte [medeverdachte] als getuige op 10 juli 2017 bij de politie heeft afgelegd behoeft geen nadere bespreking omdat het hof die verklaring niet gebruikt voor het bewijs.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
valsheid in geschrift
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep met het oog op een eventuele straftoemeting aandacht gevraagd voor zijn persoonlijke omstandigheden, de impact van deze strafzaak op hem en zijn gezin en de ouderdom van de feiten. Ook heeft de verdediging gewezen op de omstandigheid dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij samen met zijn partner valsheid in geschrift en oplichting heeft gepleegd om een hypothecaire lening te verkrijgen. In dat kader heeft hij als directeur-grootaandeelhouder een valse werkgeversverklaring opgemaakt, welke werkgeversverklaring in deze strafzaak een cruciale rol heeft gespeeld. Door dergelijk strafbaar handelen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Hypothecaire geldleningen spelen een belangrijke rol spelen in het economisch verkeer. Voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de aanvragen is de bank afhankelijk van de juistheid van de overgelegde stukken, zoals werkgeversverklaringen en loongegevens. De verdachte en de medeverdachte hebben misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming en ook van het vertrouwen van de hypotheekverstrekker, die er van uit moet kunnen gaan dat overgelegde documenten naar waarheid zijn opgemaakt. Anderzijds moet worden opgemerkt dat het hof niet is gebleken dat voor de ING Bank door het bewezenverklaarde handelen financieel nadeel is ontstaan.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder tot straf is veroordeeld door een strafrechter, en voorts op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij zijn oordeel omtrent de aard en omvang van de op te leggen straf houdt het hof verder rekening met de omstandigheid dat het gaat om zeer oude feiten, die werden begaan in 2008, en het aanzienlijke tijdsverloop sindsdien. Gelet daarop acht het hof, ondanks de ernst van de feiten, het niet aangewezen om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende acht het hof het (in beginsel) passend en geboden aan de verdachte een taakstraf op te leggen van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.
Redelijke termijn
Bij de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit deze redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval wordt de termijn gerekend vanaf
10 juli 2017, op welke datum de verdachte voor de eerste maal werd verhoord bij de politie. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 25 maart 2021. De behandeling in eerste aanleg is derhalve niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Vervolgens is er op 6 april 2021 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het onderhavige arrest zal worden gewezen op 26 maart 2024. Ook in hoger beroep is derhalve is sprake van een tijdsverloop van meer dan twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een dergelijk lang tijdsverloop in beide instanties rechtvaardigen.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een taakstraf 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. drs. P. Fortuin en mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 26 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar paginanummers van het proces-verbaal van de politie eenheid Limburg, Dienst Regionale Informatie Organisatie, onderzoeksnummer LB1R017061 (Onderzoek Kingston Upon Hill), documentcode
2.Het schriftelijk bescheid, bijlage I3, te weten een koop-aannemingsovereenkomst ‘ [naam 3] ’ d.d. 12 maart 2008, dossierpagina’s 3687-3700.
3.Het schriftelijk bescheid, bijlage D11, te weten de akte van levering d.d. 23 mei 2008, dossierpagina’s 2419-2443.
4.Het schriftelijk bescheid, bijlage D12, te weten de akte van hypotheek d.d. 23 mei 2008, dossierpagina’s 2463-2471.
5.Het schriftelijk bescheid, bijlage I4, te weten het aanvraagformulier ING Bank Hypotheken, dossierpagina’s 3712-3716.
6.Dossierpagina’s 3786 en 3797.
7.Dossierpagina’s 3792-3793.
8.Het proces-verbaal van relaas, dossierpagina 49, en het proces-verbaal bronnen en verstrekkingen d.d. 14 mei 2019, bijlage B3, dossierpagina’s 6175-6176.
9.Het schriftelijk bescheid, bijlage I10, te weten een model werkgeversverklaring d.d. 21 april 2008, dossierpagina 3801.
10.Schriftelijke bescheiden, bijlage I10, te weten loonafrekeningen van januari, februari, maart en april 2008, dossierpagina’s 3802-3805.
11.Het proces-verbaal van relaas, dossierpagina 52.
12.Schriftelijke bescheiden, bijlage I10, te weten transactieoverzichten van de Rabobank, dossierpagina’s 3806-3808.
13.Het schriftelijk bescheid, bijlage I4, te weten de notitie bij aanvraag d.d. 7 mei 2008, dossierpagina’s 3710-3711.
14.Het proces-verbaal Bankmutaties [bedrijf 1] d.d. 30 oktober 2018, bijlage B4, dossierpagina’s 6178-6179.
15.Het proces-verbaal van relaas, dossierpagina 52, en het schriftelijke bescheid, bijlage L28, te weten de e-mail van de afdeling Juridische Uitleveringen van ING d.d. 20 februari 2019, dossierpagina 5820.
16.Het schriftelijk bescheid, bijlage E5, te weten het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 3 juli 2017, dossierpagina’s 3039-3040.
17.Schriftelijke bescheid, bijlagen C58 en C59, te weten aangiften inkomstenbelasting van [medeverdachte] over de jaren 2007 en 2008, dossierpagina’s 2096-2104.
18.Het proces-verbaal dienstverband [bedrijf 4] d.d. 30 oktober 2018, bijlage B6, dossierpagina’s 6186-6187.
19.Het schriftelijke bescheid, bijlage I10, te weten een vragenlijst kennis & ervaring, dossierpagina 3771.
20.Het proces-verbaal van bevindingen gegevens UWV deel 2 d.d. 8 mei 2019, bijlage B10, dossierpagina’s 6202-6203.
21.Het proces-verbaal van relaas, dossierpagina 54, en het schriftelijke bescheid, bijlage C71, te weten een e-mail van een medewerker van de belastingdienst, dossierpagina 2178 en de schriftelijke bescheiden, bijlagen C72, C73, C74 en C75, te weten de belastingaangiften van [bedrijf 1] over de boekjaren 2004, 2005, 2006 en 2007, dossierpagina’s 2180-2225, in het bijzonder dossierpagina 2224.
22.Schriftelijke bescheiden, bijlagen C48 en C49, te weten de belastingaangiften van [verdachte] over de jaren 2007 en 2008, dossierpagina’s 1939-1976.
23.Het proces-verbaal van relaas, dossierpagina 15, en het schriftelijke bescheid, bijlage L3, betreffende de persoonsgegevens van [verdachte] , dossierpagina 5572; zie ook dossierpagina 5757.