In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 november 2022. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene vastgesteld op € 80.725,03 en een betalingsverplichting opgelegd. De betrokkene, geboren in 1984, had hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van de uitspraak van de rechtbank heeft gevorderd, en het verweer van de verdediging, die de hoogte van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel betwistte.
Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, omdat het zich niet kon verenigen met de vastgestelde hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene door het telen van hennepplanten een voordeel heeft genoten, maar heeft de hoogte van dit voordeel herzien. De verdediging stelde dat de betrokkene eerder 200 hennepplanten had geteeld, wat resulteerde in een voordeel van € 18.262,- na aftrek van kosten. Het hof heeft deze verklaring gevolgd, ondanks dat er ook bewijs was voor een eerdere oogst van 788 hennepplanten.
De beslissing van het hof is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 18.262,- aan de Staat. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 365 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.