ECLI:NL:GHSHE:2024:954

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
200.331.314_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht voormalige echtelijke woning in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het huurrecht van de voormalige echtelijke woning na de echtscheiding van partijen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 mei 2023 aangevochten, waarin de man als huurder van de woning is aangewezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 februari 2024, waarbij beide partijen werden gehoord, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank had eerder bepaald dat de man de hoofdhuurder van de woning zou zijn, mede omdat de minderjarige kinderen voorlopig bij hem zouden verblijven. De vrouw betoogt dat haar belang om in de woning te wonen zwaarder weegt dan dat van de man, vooral gezien de zorg voor de kinderen. Het hof overweegt dat de situatie van de kinderen en de belangen van beide partijen zorgvuldig moeten worden afgewogen. Het hof concludeert dat de man, die in de wijk is geboren en getogen, een sterker belang heeft bij het behoud van de woning. De vrouw heeft niet tijdig actie ondernomen om een eigen woning te verkrijgen, wat haar kansen heeft verkleind. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vrouw af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 maart 2024
Zaaknummer: 200.331.314/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/386583 / FA RK 22-4566
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W. Kolmans,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. H.A.H.M. Albrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2023, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen uitsluitend voor wat betreft de beslissing over het huurrecht van de woning aan het adres [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] , en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de man om huurder te
zijn van de woning alsnog wordt afgewezen en het verzoek van de vrouw om huurster van de woning te zijn alsnog wordt toegewezen, met bevel aan de man om de woning te verlaten en niet meer te betreden.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Kolmans;
  • de man, bijgestaan door mr. Albrecht.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de man d.d. 8 februari 2024;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 12 februari 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2019 te [woonplaats] .
3.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] , en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 te
[geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna tezamen ook te noemen: de kinderen.
3.3.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 6 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter bepaald:
  • dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan het adres [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] , met bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
  • dat de minderjarige kinderen aan de man worden toevertrouwd.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen voorlopige bij de man zal zijn;
  • de volgende voorlopige zorgregeling vastgesteld: de vrouw is gerechtigd tot contact met de kinderen gedurende eenmaal per veertien dagen, waarbij de rechtbank verstaat dat partijen zich tot [hulpinstantie] zullen wenden om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om het contact tussen de vrouw en de kinderen uit te breiden;
  • de definitieve beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de kinderalimentatie pro forma aangehouden tot 24 november 2023 en partijen verzocht de rechtbank uiterlijk 17 november 2023 schriftelijk te informeren over de uitkomsten van het hulpverleningstraject en mede te delen of, en zo ja, welke regelingen kunnen worden vastgelegd ten aanzien van de voorliggende verzoeken;
  • bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.5.
De echtscheidingsbeschikking is op 5 juli 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.6.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
Bij beschikking van 19 oktober 2023 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, voor de duur van een jaar.
Sinds 30 oktober 2023 verblijven de kinderen in een zorggezin te [plaats] . De ouders wisselen elkaar af en verblijven om en om steeds een week in het zorggezin bij de kinderen, waarbij er ambulante hulp is van [hulpverlening] .
De standpunten van partijen
3.8.
De vrouw voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
In juli 2022 heeft de vrouw de woning verlaten. Partijen hebben begeleiding gehad van [hulpinstantie] . Na afsluiting van het traject is de zorgregeling in overleg uitgebreid waardoor de kinderen meer bij de vrouw verbleven. De kinderen hebben vervolgens vanaf half augustus 2023 een tijdje volledig bij de vrouw verbleven, omdat het op dat moment onveilig was voor de kinderen om bij de man te verblijven. De vrouw heeft dus feitelijk steeds meer de zorg voor de kinderen gedragen.
Sinds oktober 2023 verblijven de kinderen volledig in het zorggezin. Het is nog niet duidelijk hoe snel de kinderen weer terug naar huis kunnen komen. Het traject in [plaats] duurt een jaar, maar misschien kunnen de kinderen al eerder langere periodes bij beide ouders verblijven.
De vrouw is ingeschreven op het adres van [daklozenopvang] (van Leger des Heils), maar verblijft feitelijk bij haar nieuwe partner in een gehuurde studio. Deze is niet geschikt om kinderen in te laten overnachten. Desgevraagd heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij waarschijnlijk terug zou kunnen keren naar de opvang van het Leger des Heils, als zij dat zou verzoeken. De vrouw heeft op 18 december 2023 urgentie aangevraagd voor een eigen woning, maar die aanvraag is nog in behandeling. Een week voor de mondelinge behandeling van het hof heeft de urgentiecommissie nadere stukken gevraagd, die de vrouw nog aan het verzamelen is. Het is onzeker of de vrouw een woning met urgentie kan krijgen. Er is woning schaarste. Ondertussen reageert de vrouw continu op andere woningen.
De beslissing over het huurrecht van de woning is volgens de vrouw niet meer passend. De man is het huurrecht toegekend vanwege de zorg over de kinderen, maar de vrouw heeft ook een plek nodig waar zij de kinderen kan ontvangen. Dit brengt mee dat de vrouw er belang bij heeft om huurster te zijn van de voormalige echtelijke woning, zodat zij voor de kinderen kan zorgen in hun vertrouwde omgeving. Zij ziet in dat het voor de man vervelend zou zijn, maar het gaat om het belang van de kinderen. De vrouw is ook van mening dat haar belang om in de voormalige echtelijke woning te gaan wonen, zwaarder weegt dat het belang van de man om daar te blijven wonen. De man heeft meer mogelijkheden om opgevangen te worden door familieleden dan de vrouw. De vrouw komt oorspronkelijk uit een andere wijk in [woonplaats] en haar eigen netwerk woont niet in de buurt.
Subsidiair verzoekt de vrouw de beslissing aan te houden tot er een definitieve beslissing over het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg is gegeven.
3.9.
De man voert - kort samengevat – het volgende aan.
De vrouw is in hoger beroep gekomen van de beslissing over het huurrecht op het moment dat zij in de veronderstelling was dat de kinderen bij haar zouden gaan wonen. Inmiddels is de situatie veranderd. Zij heeft geen belang meer bij handhaving van haar verzoek. Zij heeft een woonruimte om de kinderen in op te vangen voor de duur van het traject in [plaats] , namelijk in de studio van haar partner. In oktober 2024 eindigt het traject. Hoe de situatie er daarna uit zal zien is onzeker. Het idee is nu dat de kinderen de ene een week bij de ene ouder en de andere week bij de ander ouder zullen verblijven. Er is in de ondertoezichtstelling en in het traject van [hulpverlening] echter nog een lange weg te gaan.
Als al wordt aangenomen dat de vrouw een belang heeft bij haar verzoek, moet geconcludeerd worden dat het belang van de man zwaarder weegt. Als het hof ten aanzien van het huurrecht anders beslist dan de rechtbank, staat de man op straat. Hij is nergens op een wachtlijst ingeschreven. De man woont in de voormalige echtelijke woning sinds augustus 2022, maar hij is in de wijk geboren en getogen. Hij is daar opgegroeid en daar liggen zijn ‘roots’. Zijn ouders en oma wonen in de buurt. De vader van de man is een belangrijk persoon in het netwerk van de man en in het kader van de ondertoezichtstelling. De man kan niet bij zijn ouders wonen omdat zijn moeder zorgbehoevend is. De man is hoofdhuurder van de echtelijke woning. Dat is direct geregeld na de beslissing in eerste aanleg.
De man stelt dat de vrouw al een andere woning had kunnen hebben, als zij niet zo lang had stilgezeten. De beschikking is van mei 2023 en pas in december 2023 hebben de vrouw en haar partner een urgentieaanvraag gedaan. Nu blijkt dat deze aanvraag niet volledig was waardoor het nog langer duurt. De vrouw had al een woning kunnen hebben als zij het traject bij het Leger des Heils niet had afgebroken en het belang om met haar partner te gaan samenwonen niet zwaarder had laten wegen. Ook dan had zij al een woning kunnen hebben waarin zij de kinderen had kunnen opvangen.
De man verzoekt het hof de zaak niet aan te houden. De bodemprocedure is tot mei 2024 pro forma aangehouden. Hij vermoedt echter dat er dan nog niet veel te melden zal zijn, aangezien het traject van [hulpverlening] dan nog niet afgerond zal zijn. De man vermoedt dat de zaak in mei weer zes maanden zal worden aangehouden.
De overwegingen van het hof
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Op grond van artikel 827 lid 1 sub f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. De beantwoording van de vraag aan wie van partijen het huurrecht van de woning dient te worden toegekend, vindt plaats aan de hand van een afweging van de belangen van zowel de vrouw als de man bij toekenning van dit huurrecht. Bij die belangenafweging moet de rechter volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden betrekken die in dit verband door partijen zijn aangevoerd.
3.10.2.
De beslissing van de rechtbank dat de man huurder van de voormalige echtelijke woning zal zijn, hangt direct samen met de beslissing om het hoofdverblijf van de kinderen voorlopig bij de man te bepalen. De rechtbank heeft immers overwogen: “
De rechtbank is, na afweging van de belangen van de vrouw en de man, van oordeel dat het belang van de man bij verkrijging van het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de minderjarige kinderen van partijen, zoals hiervoor overwogen, voorlopig hun hoofdverblijf zullen hebben bij de man. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat zij (voorlopig) in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. Om die reden zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen, onder gelijktijdige afwijzing van het verzoek van de vrouw.
3.10.3.
Na de procedure in eerste aanleg hebben zich verschillende wijzigingen in de feitelijke situatie voorgaan. Ongewijzigd is dat de kinderen nog steeds het hoofdverblijf bij de man hebben en dat in overleg met de betrokken hulpverlening is afgesproken dat de kinderen daar in ieder geval gedurende het traject van [hulpverlening] , dat tot oktober 2024 duurt, ingeschreven blijven staan. In die zin is er aan de feiten die beslissend zijn geweest bij de beoordeling van de rechtbank, niets veranderd.
Uit de door partijen naar voren gebrachte feiten blijkt niet dat de kinderen op (korte) termijn het hoofdverblijf bij de vrouw zullen krijgen of dat het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding van de kinderen bij de vrouw zal komen te liggen. De omstandigheid dat de man op enig moment niet voor de kinderen kon zorgen in verband waarmee de kinderen kort bij de vrouw hebben verbleven, maakt dat niet anders. Daarbij komt dat nu de kinderen in [plaats] verblijven voor beide ouders dezelfde regeling ten aanzien van de kinderen geldt.
3.10.4.
De vrouw heeft nog gewezen op haar (algemene) belang bij huisvesting. Het hof constateert dat de vrouw kennelijk al over een woning had kunnen beschikken als zij het daartoe ingezette traject bij het Leger des Heils had doorlopen. Dat de vrouw ervoor heeft gekozen in plaats daarvan bij haar partner in te trekken, kan nu niet op de man worden afgewenteld en dient voor haar eigen rekening en risico te komen.
Bovendien heeft de vrouw pas op 18 december 2023 met haar partner een urgentieverzoek ingediend bij de sociale woningbouwvereniging. Gezien het feit dat de bestreden beschikking op 26 mei 2023 is gegeven en de vrouw op 22 augustus 2023 in hoger beroep is gekomen van die beslissing, had het op haar weg gelegen daarin voortvarender te werk te gaan.
3.10.5.
Nog afgezien van de kansen die de vrouw heeft laten liggen om (eerder) een eigen woning te kunnen krijgen, is het hof van oordeel dat het belang van de man om in de echtelijke woning te blijven wonen, zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om daar weer haar intrek in te nemen. De man is, anders dan de vrouw, in de betreffende wijk geboren en getogen en belangrijke personen in zijn netwerk, die nauw bij de kinderen betrokken zijn, wonen in dezelfde buurt. De man staat bovendien niet ingeschreven voor een (sociale) huurwoning en hij kan niet (tijdelijk) zijn intrek nemen bij iemand uit zijn netwerk. De man is daarnaast nu hoofdhuurder van de voormalige echtelijke woning, waaruit blijkt dat [woningcoöperatie] (de woningcoöperatie) die situatie heeft geaccepteerd. Niet bekend is of [woningcoöperatie] ook de vrouw met haar partner als huurder zal accepteren.
De vrouw heeft op dit moment voorts feitelijk een verblijfplaats waar zij de kinderen ook kortdurend kan ontvangen. De vrouw zou zelfs, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, naar alle waarschijnlijkheid ook weer een verblijfplaats via het Leger des Heils kunnen verkrijgen.
3.10.6.
Het hof ziet tot slot geen aanleiding om de beslissing op het verzoek van de vrouw aan te houden, aangezien er naar alle waarschijnlijkheid pas eind 2024 een definitieve beslissing zal worden gegeven over het hoofdverblijf van de kinderen en de verdeling van de zorg. Het belang van alle betrokkenen vergt dat er nu duidelijkheid komt over wie huurder mag zijn van de voormalige echtelijke woning.
3.10.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve uitsluitend voor zover het betreft het huurrecht ten aanzien van de echtelijke woning.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 mei 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover het betreft het huurrecht over de echtelijke woning;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.P. de Beij en M.A. Stammes en is in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. Bossink op 21 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.