ECLI:NL:GHSHE:2024:952

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
200.334.004_01 en 200.335.929_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van gezagsbeeïndigende maatregel in hoger beroep met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de gezagsbeeïndiging van de minderjarige kinderen van de moeder en de vader. De moeder en de vader zijn in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 september 2023, waarin hun gezag over de kinderen is beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd is benoemd. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij en de vader hun gezag niet misbruikt hebben en dat er geen ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen is. De vader heeft gesteld dat hij zijn leven op orde heeft, maar onvoldoende kansen heeft gekregen om zijn verantwoordelijkheden te tonen. De Raad voor de Kinderbescherming en de GI hebben echter betoogd dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een aanvaardbare termijn te dragen, en dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. Het hof heeft de argumenten van beide ouders overwogen, maar heeft geconcludeerd dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de specifieke opvoedingsbehoeften van de kinderen te vervullen. De kinderen verblijven al geruime tijd in gezinshuizen die hen de nodige stabiliteit en perspectief bieden. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die behoefte hebben aan duidelijkheid en stabiliteit in hun opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 maart 2024
Zaaknummers : 200.334.004/01 en 200.335.929/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/393166 / FA RK 23-2074
in de zaak met zaaknummer
200.334.004/01in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres
,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.J. Laatsman,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
en in de zaak met zaaknummer
200.335.929/01in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.P.M.A. Laeyendecker;
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
De zaken hebben betrekking op de volgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
in de zaak met zaaknummer
200.334.004/01:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.P.M.A. Laeyendecker;
in de zaak met zaaknummer
200.335.929/01:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres
,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.J. Laatsman,
in
beide zaaknummers:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats]
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Het hof merkt in
beide zaaknummersals informanten aan:
[de gezinshuisouders 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de gezinshuisouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] ;
en
[de gezinshuisouders 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de gezinshuisouders van [minderjarige 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 27 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.334.004/01 (moeder)
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 oktober 2023, heeft de moeder -naar het hof begrijpt- verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 november 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 november 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.4.
De eerste mondelinge behandeling heeft -kort- plaatsgevonden op 4 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Laatsman;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1];
- de vader, bijgestaan door mr. Laeyendecker;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.4.1.
De gezinshuisouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zijn, met bericht, niet op de mondelinge behandeling verschenen. De gezinshuisouders van [minderjarige 2] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.2.
Gelet op het feit dat de vader inmiddels ook hoger beroep had ingesteld tegen voormelde beschikking, is de zaak tijdens de mondelinge behandeling op 4 januari met instemming van partijen aangehouden om beide verzoeken in hoger beroep op een later moment gelijktijdig te behandelen.
In de zaak met zaaknummer 200.335.929/01 (vader)
2.5.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 december 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – te vernietigen, waarbij het verzoek tot gezagsbeëindiging wordt afgewezen.
2.6.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 januari 2024, heeft de raad verzocht het verzoek van de vader af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.
2.7.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 februari 2024, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
In beide zaaknummers
2.8.
De (voortzetting van de) mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Laatsman, namens de moeder;
- de vader, bijgestaan door mr. Laeyendecker;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 2];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2];
- de gezinshuisouders van [minderjarige 2] .
2.8.1.
.De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen. De gezinshuisouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zijn, met bericht, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.9.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op
18 september 2023.
2.10.
Gezien de onderlinge samenhang van de zaken zal het hof in deze beschikking gelijktijdig in beide zaken beslissen.

3.De feiten

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn de kinderen geboren.
3.2.
[minderjarige 1] heeft van 29 juli 2014 tot aan de bestreden beschikking onder toezicht gestaan van de GI.
3.3.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben van 30 november 2018 tot aan de bestreden beschikking onder toezicht gestaan van de GI.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 augustus 2020 is voor het
eerst een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen. Vervolgens is van deze
machtiging ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen gebruik gemaakt.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 november 2020 is de
machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 30 december 2020. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 30 november 2020 tot
30 december 2020.
3.6.
De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) is nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 30 november 2023.
3.7.
[minderjarige 1] woont sinds december 2020 in een gezinshuis en [minderjarige 3] sinds oktober 2021.
[minderjarige 2] woont sinds februari 2021 bij een gezinshuis in [woonplaats] .
3.8.
Sinds oktober 2022 is er sprake van begeleide omgangsmomenten tussen de kinderen en hun vader. De vader ziet [minderjarige 1] en [minderjarige 3] eens per twee weken op het kantoor van de GI. De vader bezoekt [minderjarige 2] eens per maand in het gezinshuis.
3.9.
De moeder bezoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 3] eens per twee weken. De moeder ziet [minderjarige 2] eens per maand onder begeleiding van de gezinshuismoeder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder en de vader over de kinderen beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
4.2.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hier beide afzonderlijk van in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

De standpunten in de zaak met zaaknummer 200.334.004/01 (moeder)
5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De ouders hebben hun gezag over de kinderen niet misbruikt. De ouders werken immers overal aan mee. Ook is er geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging van de kinderen, waarbij de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn te dragen. De moeder is redelijk stabiel: zij heeft haar verslaving afgebouwd en woont samen, waardoor zij niet langer dakloos is. Gelet hierop wordt niet voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeeïndiging. De ontwikkeling van de kinderen wordt niet geschaad als de ouders het gezag behouden en het contact tussen de kinderen en de ouders is niet belastend voor de kinderen. Ook zijn de ouders in staat om overleg te voeren met elkaar. De gezagsbeëindigende maatregel is buitenproportioneel. Dat er na de uithuisplaatsing van de kinderen bij de moeder op verschillende leefgebieden problemen zijn ontstaan mag niet zonder meer betekenen dat de moeder hiermee al haar kansen heeft verspeeld.
De moeder betwist dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt. De kinderen hebben het goed in de gezinshuizen, maar zij zijn beter af bij hun biologische ouders. Het recht van de kinderen om bij de ouders op te groeien prevaleert boven het recht van de kinderen om duidelijkheid te krijgen over hun toekomst. Voor zover is geoordeeld dat de signalen van mogelijke hechtingsproblematiek en gedragsstoornissen in de weg staan aan langere onduidelijkheid over het toekomstperspectief, is het nog helemaal niet zeker hoe ernstig deze vermoedelijke hechtenisproblematiek of gedragsstoornis is, als daar al sprake van zou zijn. De rechtbank heeft niet gemotiveerd waarom het de kinderen schaadt als er langer wordt gewacht met het beëindigen van het gezag.
De moeder betwist voorts dat de ouders onvoldoende initiatief hebben getoond om betrokken te blijven bij de levens van de kinderen. De moeder voelt zich echter, gelet op de macht van de GI, niet vrij om zich niet voortdurend te verzetten tegen gezagsbeslissingen. Het is zelfs zo dat wanneer ouders zich hiertegen verzetten, zij het gevoel hebben dat dit tegen hen gebruikt wordt.
De problemen die de kinderen hebben gekregen door de uithuisplaatsingen zijn fors, maar zijn ook met behulp van een ondertoezichtstelling en ambulante begeleiding te verhelpen. Het is onjuist dat het opvoeden van de kinderen bovengemiddelde pedagogische kwaliteiten vereist en dat de ouders hiertoe niet in staat zijn. Het gaat hooguit om psychische problemen die verholpen kunnen worden door een psychologische hulpverlening of een bijzondere school. Bovendien zijn de opvoedvaardigheden van de moeder nooit onderzocht, zodat niet bekend is of de moeder het aan kan.
5.2.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. In het verleden is gebleken dat moeder de kinderen onvoldoende blijvende veiligheid en stabiliteit kon bieden. Dit terwijl er sinds 2014 intensieve hulp is geweest. Hoewel het te prijzen valt dat de moeder door middel van verslavingshulp probeert haar situatie te verbeteren, kan niet worden gesteld dat er momenteel sprake is van een toereikende opvoedsituatie of dat de verwachting is dat de moeder hiervoor gaat zorgen binnen een termijn die voor de kinderen aanvaardbaar is. De moeder heeft volgens de GI haar opname in de verslavingszorg vroegtijdig beëindigd na een positieve urinetest, terwijl de moeder stelt geen middelen te hebben genomen. De huidige verslavingszorg bestaat uit een ambulant traject en moeder neemt dagelijks methadon.
De aanvaardbare termijn is verstreken. De kinderen hebben aantoonbaar last van de onduidelijkheid over hun perspectief. Met name [minderjarige 1] heeft duidelijkheid nodig over de plek waar hij blijvend mag opgroeien.
De kinderen wonen al geruime tijd in de huidige gezinshuizen en de gezinshuizen kunnen de specifieke opvoedaanpak bieden die de kinderen nodig hebben. De moeder geeft weliswaar schriftelijk toestemming voor gezagsbeslissingen, maar doet dat alleen als de formulieren ter ondertekening worden klaargelegd. Zij toont zelf geen initiatief om praktische zaken op te lossen. Een gezagsbeëindiging zal bijdragen aan het snel en effectief nemen van gezagsbeslissingen. De ouders hebben ook nu hun leven onvoldoende op orde en komen (omgangs)afspraken niet na. De kinderen kunnen hier niet langer op wachten.
De moeder is in de ogen van de GI pedagogisch niet bekwaam genoeg om de kinderen te kunnen opvoeden of langdurig te zien zonder aanwezigheid van begeleiding. De gezinshuisouders moeten tijdens de contacten tussen de moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 3] regelmatig bijsturen. [minderjarige 2] laat volgens de GI na omgang terugval zien in extreem zorgelijk gedrag: het poepsmeren en zijn agressieve houding nemen toe. De raad en GI zien dat moeder liefdevol is naar de kinderen. De moeder wordt in de zorg voor de kinderen echter belemmerd door haar beperking, verslaving en eigen trauma’s.
5.3.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De omgang met de kinderen kan niet onbegeleid, de moeder heeft sturing nodig. Zij is een zeer liefdevolle moeder naar de kinderen, maar de GI ziet ook de beperkingen van de moeder en drie kinderen die meer zorg dan gemiddeld vragen. De moeder is hier niet toe in staat en is onvoldoende leerbaar gebleken, ondanks veelvuldig ingezette hulpverlening. De moeder werkt weliswaar mee aan gezagsbeslissingen, maar dit gaat nooit op eigen initiatief van de moeder. Het lukt de moeder alleen om een document te ondertekenen als het fysiek voor haar ligt. Wanneer haar per e-mail wordt verzocht een formulier of een document te ondertekenen en te retourneren, dan lukt dit haar niet. De moeder geeft de kinderen geen emotionele toestemming om elders te mogen wonen en zij is er van overtuigd dat zij de kinderen zelf weer zal kunnen opvoeden in de toekomst, waardoor een gezagsbeëindiging volgens de GI nu noodzakelijk is om de kinderen duidelijkheid te kunnen geven over waar zij zullen gaan opgroeien. De kinderen hebben enorm veel meegemaakt en veel instabiliteit gekend, waardoor deze duidelijkheid van groot belang is voor hen. De kinderen krijgen (trauma)hulpverlening. Door middel van de voogdijmaatregel kan de GI sneller handelen in het belang van de kinderen. Hulpverlening kan sneller gestart worden en beslissingen kunnen sneller worden genomen. De kinderen vragen alle drie veel zorg en de verwachting is ook dat dit voorlopig nodig gaat blijven en wellicht in de toekomst opnieuw nodig is.
De standpunten in de zaak met zaaknummer 200.335.929/01 (vader)
5.4.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank het gezag beëindigd. De vader heeft zijn leven inmiddels op orde maar hij heeft onvoldoende kansen gekregen om te laten zien dat hij de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen kan dragen. Doorgaans wordt als aanvaarbare termijn een termijn van twee jaren gehanteerd om een kind perspectief te kunnen bieden. De vader kan zich hier niet in vinden. Kinderen zijn zeer flexibel, waarbij er, afhankelijk van leeftijd en ontwikkeling, geen standaardtermijn kan worden bepaald. Daarbij is behoud van het gezag niet van invloed op onzekerheid voor de kinderen over in welk gezin zij zullen opgroeien.
Beide ouders hebben nooit toestemming voor een gewenste handeling door de GI geweigerd en misbruiken het gezag ook niet op andere wijze. De ouders doen hun best om de aanwijzingen van de GI op te volgen en aanvaarden alle hulpverlening. De kinderen lopen dan ook geen schade op indien langer wordt gewacht met de beëindiging van het gezag. Dat het jaarlijks verlengen van de huidige maatregel arbeidsintensief is, mag geen reden zijn voor een gezagsbeëindiging. De gezagsbeëindiging is buitenproportioneel. De vader wil op de hoogte blijven van de hulpverlening van de kinderen.
5.5.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. De raad heeft in het onderzoek van 16 mei 2023 geconstateerd dat de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn te dragen. In het verleden is gebleken dat de vader onvoldoende blijvende veiligheid en stabiliteit kon bieden, ondanks de intensieve hulpinzet die tijdens de ondertoezichtstelling sinds 2014 is geboden. De situatie van de vader is nog altijd niet stabiel, hij zat onlangs nog een periode in detentie. De kinderen wonen geruime tijd in de huidige gezinshuizen, die aan de kinderen de specifieke opvoedaanpak bieden die zij nodig hebben. De kinderen, met name [minderjarige 1] , hebben duidelijkheid nodig over de plek waar ze blijvend mogen opgroeien. Als de kinderen duidelijkheid ervaren over hun toekomstperspectief, kunnen zij zich gaan richten op het verwerken van ingrijpende gebeurtenissen en kunnen de ouders zich richten op manieren waarop zij invulling geven aan hun ouderrol. De kinderen ervaren aantoonbaar last van de onduidelijkheid over hun perspectief. De aanvaardbare termijn is verstreken. Het voortzetten van de huidige kinderbeschermingsmaatregelen of het voortzetten in een vrijwillig kader sluit niet aan bij de duidelijkheid en rust die voor de kinderen nodig wordt geacht. De ouders hebben ook nu nog hun leven onvoldoende op orde. Uit informatie verstrekt door de GI blijkt dat de ouders niet-transparant waren naar de GI en daarmee veiligheidsvoorwaarden hebben geschonden. Het is juist dat de ouders toestemming geven voor datgeen wat nodig is voor de kinderen. Echter, dit vraagt veel input van de GI en/of de gezinshuisouders en dat is afhankelijk van bereikbaarheid van de ouders. Ook zijn de ouders niet betrouwbaar in het naleven van afspraken met betrekking tot de kinderen, zoals het op tijd komen op omgangsafspraken. Indien het gezag van de ouders wordt beëindigd, zal de GI hen blijven betrekken in de levens van de kinderen.
5.6.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De vader is na een detentie van negen maanden sinds 22 december 2023 uit de PI en woont momenteel bij zijn partner. Het zou de bedoeling zijn dat de vader hier tijdelijk verblijft en dan weer teruggaat naar zijn eigen woning. Sinds de vader uit de PI is heeft hij contact met de gezinshuisouders voor omgang met de kinderen en is er sprake van begeleide omgang. Met [minderjarige 3] en [minderjarige 1] eenmaal per twee weken en met [minderjarige 2] een keer per maand, vanwege zijn heftige reactie op de bezoeken met de ouders. Alle drie de kinderen hebben momenteel nog traumatherapie. De GI ziet geen gewijzigde omstandigheden tussen nu en de start van het raadsonderzoek. De voogdijmaatregel is de meest passende maatregel. Op het moment dat het raadsonderzoek plaatsvond zat de vader niet in de PI. De huidige situatie is vergelijkbaar met de situatie ten tijde van het raadsonderzoek. Dat de vader op de hoogte wil worden gehouden over de hulpverlening van de kinderen, ziet de GI niet terug in de praktijk.
Standpunt van de gezinshuisouders van [minderjarige 2] in beide zaaknummers;
5.7.
De gezinshuisouders van [minderjarige 2] voeren – samengevat – het volgende aan. [minderjarige 2] heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Hij kan inmiddels goed praten en heeft op school zijn draai gevonden. [minderjarige 2] heeft rust nodig. De bezoekregeling met de ouders is langzaam opgebouwd naar weekenden, maar is weer afgebouwd toen de fysieke en pedagogische veiligheid niet kon worden gewaarborgd. Na het bezoek had [minderjarige 2] een terugval waardoor hij heel onrustig was. [minderjarige 2] gaat er van uit dat hij in het gezinshuis verder zal opgroeien.
De beoordeling in beide zaaknummers
5.8.
Het hof overweegt in beide zaaknummers het volgende.
5.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, voorts dat de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn, en tot slot dat het noodzakelijk is, het gezag van de ouders te beëindigen. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.8.3.
Hoewel de ouders in hoger beroep ieder afzonderlijk hun standpunten hebben aangevoerd tegen de bestreden beschikking, bestaat er aanleiding om gelijktijdig te beslissen op de grieven van de ouders.
Als gevolg van het belaste verleden van de kinderen en hun kindeigen problematiek worden de kinderen nog altijd ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Waar de ouders stellen onvoldoende kansen te hebben gehad om te laten zien dat zij (weer) in staat zijn tot opvoeding van de kinderen, is gebleken dat er sinds 2014 zorgen zijn over de kinderen en dat er al sinds datzelfde jaar hulpverlening is ingezet in het gezin.
Hoewel de situaties van de ouders inmiddels iets gestabiliseerd lijken te zijn, worden de ouders onvoldoende in staat geacht de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn te dragen. Dit wordt onder meer veroorzaakt door de kindeigen problematiek bij de kinderen. Deze problematiek brengt mee dat de opvoeding van de kinderen bovengemiddelde pedagogische kwaliteiten vergt van de opvoeders. Niet alleen zijn de ouders daartoe op dit moment niet in staat, ook onderkennen de ouders (de ernst van) de problematiek van de kinderen onvoldoende. Hiermee tonen de ouders dat zij geen zicht hebben op hetgeen van ouders wordt gevergd om tegemoet te kunnen komen aan de specifieke opvoedingsbehoeftes van de kinderen.
5.8.4.
Gebleken is voorts dat de kinderen inmiddels al geruime tijd in de gezinshuizen verblijven en dat deze voor de kinderen perspectiefbiedend zijn. Voorts is gebleken dat de ouders, hoewel zij beamen dat de kinderen nu op goede plekken verblijven, de uithuisplaatsing van de kinderen niet intrinsiek accepteren of ondersteunen. De kinderen hebben rust nodig en veel duidelijkheid, ook wat betreft hun perspectief. Nu gebleken is dat de ouders dat perspectief niet kunnen ondersteunen, dient het belang van de kinderen bij duidelijkheid te prevaleren boven het belang van de ouders om de kinderen zelf te mogen verzorgen en opvoeden.
Het belang van de kinderen wordt geschaad wanneer het gezag langer bij de ouders blijft. Al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat de door de raad verzochte gezagsbeeïndiging noodzakelijk is in het belang van de kinderen en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
in zaaknummers 200.334.004/01 en 200.335.929/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 september 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en E.P. de Beij en is op 21 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.