In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind dat in 2017 was ingesteld over de rechthebbende, die te maken heeft met financiële problemen en gokactiviteiten. De rechthebbende verzocht om het bewind op te heffen, stellende dat hij in staat is zijn financiën zelfstandig te beheren. Hij voerde aan dat de gronden voor het bewind niet langer aanwezig zijn, aangezien hij zijn schuldsaneringstraject succesvol had afgerond en geen nieuwe schulden had gemaakt. De rechthebbende erkende wel dat hij soms geld besteedt aan gokken, maar betwistte dat hij een problematische gokker is.
De bewindvoerder, die het bewind beheert, heeft echter betoogd dat de rechthebbende niet in staat is om zijn financiën zelfstandig te beheren. De bewindvoerder verwees naar eerdere problemen met de rechthebbende, waaronder het niet naleven van afspraken en het onterecht wijzigen van belastingaangiftes. Tijdens de mondelinge behandeling zijn ook de ouders van de rechthebbende gehoord, die beiden twijfels uitten over de huidige bewindvoerder en de situatie van hun kind.
Het hof heeft de argumenten van de rechthebbende en de bewindvoerder zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de rechthebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de redenen voor het bewind zijn komen te vervallen. De rechthebbende's gokactiviteiten en eerdere financiële problemen, in combinatie met zijn gebrek aan plannen om te solliciteren, maken dat het bewind noodzakelijk blijft. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bekrachtigd, waarin het bewind werd gehandhaafd.