ECLI:NL:GHSHE:2024:950

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
200.332.619_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de opheffing van bewind over de rechthebbende met financiële problemen en gokactiviteiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind dat in 2017 was ingesteld over de rechthebbende, die te maken heeft met financiële problemen en gokactiviteiten. De rechthebbende verzocht om het bewind op te heffen, stellende dat hij in staat is zijn financiën zelfstandig te beheren. Hij voerde aan dat de gronden voor het bewind niet langer aanwezig zijn, aangezien hij zijn schuldsaneringstraject succesvol had afgerond en geen nieuwe schulden had gemaakt. De rechthebbende erkende wel dat hij soms geld besteedt aan gokken, maar betwistte dat hij een problematische gokker is.

De bewindvoerder, die het bewind beheert, heeft echter betoogd dat de rechthebbende niet in staat is om zijn financiën zelfstandig te beheren. De bewindvoerder verwees naar eerdere problemen met de rechthebbende, waaronder het niet naleven van afspraken en het onterecht wijzigen van belastingaangiftes. Tijdens de mondelinge behandeling zijn ook de ouders van de rechthebbende gehoord, die beiden twijfels uitten over de huidige bewindvoerder en de situatie van hun kind.

Het hof heeft de argumenten van de rechthebbende en de bewindvoerder zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de rechthebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de redenen voor het bewind zijn komen te vervallen. De rechthebbende's gokactiviteiten en eerdere financiële problemen, in combinatie met zijn gebrek aan plannen om te solliciteren, maken dat het bewind noodzakelijk blijft. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bekrachtigd, waarin het bewind werd gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 maart 2024
Zaaknummer: 200.332.619/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9935113 OV VERZ22-3929
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [de rechthebbende] ,
advocaat: mr. B.P.A. van Beers.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[bewindvoeringskantoor] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. L. de Groot,
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder van [de rechthebbende] ,
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader van [de rechthebbende] ,
[de broer 1],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de broer van [de rechthebbende] ,
[de broer 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de broer van [de rechthebbende] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 29 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 september 2023, heeft [de rechthebbende] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog het inleidend verzoek van [de rechthebbende] toe te wijzen en het bewind op te heffen.
2.2.
Bij brief van 14 november 2023 is een reactie van mr. de Groot namens de bewindvoerder ingekomen
.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [de rechthebbende] , bijgestaan door mr. Van Beers;
  • namens de bewindvoerder [vertegenwoordiger bewindvoerder] , bijgestaan door mr. De Groot;
  • de moeder van [de rechthebbende] ;
  • de vader van [de rechthebbende] .
2.3.1.
De broers van [de rechthebbende] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen, ingediend door de advocaat van [de rechthebbende] op 20 oktober 2023;
  • het V6-formulier met bijlage, ingediend door de advocaat van de bewindvoerder op 16 januari 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 5 december 2017 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, over de goederen die [de rechthebbende] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van [bewindvoeringskantoor] B.V. tot bewindvoerder.
3.2.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 13 juni 2022, heeft [de rechthebbende] de kantonrechter verzocht om het bewind op te heffen.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter genoemd verzoek van [de rechthebbende] afgewezen.
3.4.
[de rechthebbende] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
[de rechthebbende] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De kantonrechter heeft ten onrechte het verzoek van [de rechthebbende] tot opheffing van het bewind afgewezen. [de rechthebbende] is in staat om zelfstandig zijn financiën te beheren. De gronden die destijds hebben geleid tot de instelling van het bewind zijn thans niet langer meer aanwezig. Uit niets blijkt dat [de rechthebbende] niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf weer te behartigen. [de rechthebbende] heeft een ontwikkeling doorgemaakt. Hij heeft het schuldsaneringstraject met goed gevolg afgerond. Hij heeft geen (nieuwe) schulden gemaakt. Het geld dat hij had opgenomen voor de tandarts was noodzakelijk. Hij had die zorg nodig, maar hij was daarvoor niet verzekerd. [de rechthebbende] erkent dat hij soms geld (dat over is) besteedt aan gokken; hij is echter geen problematische gokker. Hij gokt en gamet al vanaf jonge leeftijd. Hij gokt niet om inkomen te verwerven. Hij heeft een buitenlandse bankrekening waarop de winsten van het gokken worden uitbetaald. [de rechthebbende] doet, anders dan de bewindvoerder stelt, ook gewone uitgaven zoals boodschappen; hij rekent deze echter contant af. Hij neemt daarvoor eerst geld op via een geldautomaat. [de rechthebbende] erkent dat hij – op aanraden van een vriend – de door hem betaalde huur aan [bedrijf] en de door hem aan de belastingdienst betaalde inkomstenbelasting als giften (respectievelijk aan de verhuurder en aan de staat) heeft opgevoerd. Hij heeft daartoe de door de bewindvoerder gedane belastingaangiftes gewijzigd. Ook heeft hij over de jaren waarover de bewindvoerder geen aangiftes had ingediend, alsnog aangifte gedaan. [de rechthebbende] had met de -op een voorlopige aanslag- terugbetaalde inkomstenbelasting geen plannen; het gaat er hem om dat de Belastingdienst het geld in ieder geval niet krijgt. Hij heeft – desgevraagd door het hof – verklaard dat hij bekend is met de groep burgers die zich autonoom noemt; hij is bezig om ook zelf autonoom te worden. [de rechthebbende] heeft verder verklaard dat hij niet arbeidsongeschikt is en dat hij niet solliciteert. Hij wil eerst dat het bewind wordt opgeheven. Het bewind geeft hem stress vanwege de slechte communicatie en samenwerking met de bewindvoerder. Er bestaat bij de bewindvoerder teveel wantrouwen dat [de rechthebbende] niet zelf zijn financiën kan beheren.
3.6.
De bewindvoerder voert in de brief van 14 november 2023, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De bewindvoerder refereert zich aan het oordeel van het hof. Het bewind is in 2017 ingesteld vanwege de geestelijke toestand van [de rechthebbende] (o.a. een drugsverslaving en een paranoïde stoornis). [de rechthebbende] is gedurende het bewind regelmatig afspraken bij de uitkerende instantie/Werkplein niet nagekomen, waardoor zijn uitkering krachtens de Participatiewet opgeschort is geweest/verlaagd is met 100%. Na de mondelinge behandeling bij de kantonrechter op 10 november 2022 heeft de bewindvoerder een zelfredzaamheidstraject opgestart. Dit traject is niet goed verlopen. [de rechthebbende] kreeg gedurende het traject toegang tot zijn beheerrekening. Hij heeft, zonder overleg met de bewindvoerder, geldbedragen overgemaakt naar zijn leefgeldrekening. Vanaf die rekening heeft hij vervolgens diverse betalingen aan gokwebsites gedaan. [de rechthebbende] deed van de leefgeldrekening geen normale uitgaven voor eten en drinken. De bewindvoerder heeft daarna besloten de toegang van [de rechthebbende] tot het internetbankieren van de beheerrekening te blokkeren. [de rechthebbende] hield zich ook niet aan de andere gemaakte afspraken. Het zelfredzaamheidstraject van [de rechthebbende] is daarom beëindigd. Verder heeft [de rechthebbende] de afgelopen maanden getracht om – zonder toestemming van de bewindvoerder – rekeningen bij diverse banken te openen en om de uitbetaling van zijn toeslagen te wijzigen. Bovendien heeft [de rechthebbende] de door de bewindvoerder gedane belastingaangiftes gewijzigd en de door hem betaalde huur en belasting als giften opgevoerd. Hij heeft hierdoor ten onrechte belastingteruggaven ontvangen. Dit geld is op de beheerrekening gekomen en moet door de bewindvoerder aan de Belastingdienst worden terugbetaald. Het bewind dient gehandhaafd te blijven zodat [de rechthebbende] beschermd blijft. Indien het bewind wordt opgeheven, komt de betaling van de vaste lasten in gevaar. Wel is het minnelijk traject schuldhulp op 1 september 2023 met een positief resultaat afgerond. Er zijn geen schulden meer.
3.7.
De moeder van [de rechthebbende] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende verklaard.
[de rechthebbende] heeft in het verleden financiële problemen gekregen doordat hij 21 weken geen inkomen heeft gehad. Hij heeft ‘geen klik’ met de bewindvoerder en er is geen wederzijds vertrouwen. Er zou daarom een andere bewindvoerder moeten worden benoemd.
3.8.
De vader van [de rechthebbende] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende verklaard.
De vader heeft nauw contact met [de rechthebbende] ; hij volgt alles op afstand. Hij was ervan op de hoogte dat [de rechthebbende] de door hem betaalde huur aan [bedrijf] en betaalde belasting als gift heeft opgevoerd. De vader keurde dit af, maar het is toch gebeurd. Dit is echter geen misdaad, maar een manier om makkelijk geld te verdienen. In het verleden heeft [de rechthebbende] wat ‘domme dingen’ gedaan. [de rechthebbende] heeft echter een enorme ontwikkeling doorgemaakt en heeft zelf een stappenplan voor de toekomst gemaakt. De eerste stap is de opheffing van het bewind. [de rechthebbende] kan dan voor zijn eigen inkomen zorgen, er zijn vacatures genoeg. De vader is er verder van overtuigd dat [de rechthebbende] in staat is om goed met geld om te gaan. Hij baseert dit op de gesprekken die hij daarover met [de rechthebbende] heeft gevoerd.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.9.3.
Uit de beschikking van de kantonrechter van 5 december 2017 volgt dat het bewind destijds is ingesteld omdat [de rechthebbende] ten gevolge van zijn geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat was om ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat [de rechthebbende] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat genoemde grondslag voor het bewind inmiddels is komen te vervallen. [de rechthebbende] heeft weliswaar aangevoerd dat hij in staat is om zijn financiën te beheren, maar deze stelling heeft de bewindvoerder gemotiveerd weersproken. Verder heeft [de rechthebbende] het door de kantonrechter geïnitieerde zelfredzaamheidstraject niet met goed gevolg afgerond. Het hof verwijst onder meer naar de inhoud van het verslag van de bewindvoerder hieromtrent van 26 april 2023. Het hof neemt verder in aanmerking dat [de rechthebbende] tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat hij ‘van jongs af aan gokt en gamet’ en dat hij hiervoor geld van zijn leefgeldrekening gebruikt. Verder heeft [de rechthebbende] erkend dat hij een buitenlandse bankrekening heeft (waar de bewindvoerder geen inzicht in heeft) waarop de winsten van het gokken worden uitbetaald.
3.9.4.
Daarbij komt dat [de rechthebbende] tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat hij de door hem betaalde huur aan [bedrijf] en de eerder door hem betaalde belasting als giften aan de verhuurder en aan de Staat der Nederlanden heeft opgevoerd. Hij heeft daartoe de eerder door de bewindvoerder gedane belastingaangiftes gewijzigd en over de jaren dat de bewindvoerder geen belastingaangifte had ingediend (omdat [de rechthebbende] niet aangifteplichtig was) alsnog aangifte gedaan, met als doel belastingteruggaven te bewerkstelligen. Ook heeft hij verklaard dat hij met de belastingteruggaven geen plannen had, maar dat zijn doel was dat de Belastingdienst het geld in ieder geval niet krijgt. Ook heeft [de rechthebbende] getracht om zijn toeslagen te wijzigen. De bewindvoerder heeft de door [de rechthebbende] ten onrechte ontvangen belastingteruggaven aan de Belastingdienst moeten terugbetalen. Hieruit blijkt dat [de rechthebbende] op onverantwoorde wijze aan geld tracht te komen, hetgeen, zeker in combinatie met zijn gokactiviteiten, tot grote financiële problemen kan leiden. Tot slot is gebleken dat, ondanks dat [de rechthebbende] niet arbeidsongeschikt is, hij geen plannen heeft om te gaan solliciteren en/of werken. Deze houding kan (opnieuw) gevolgen hebben voor zijn recht op een uitkering krachtens de Participatiewet. Vast staat immers dat in het verleden deze uitkering opgeschort is geweest, omdat [de rechthebbende] afspraken/verplichtingen hieromtrent niet is nagekomen.
3.9.5.
Genoemde feiten en omstandigheden maken dat [de rechthebbende] (tegen zichzelf) moet worden beschermd en dat het bewind nog steeds noodzakelijk is. Dat de schulden van [de rechthebbende] inmiddels volledig zijn afgelost, maakt dat niet anders.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.11.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 29 juni 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en Bewindregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en E.M.C. Dumoulin en is op 21 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.