ECLI:NL:GHSHE:2024:948

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
200.332.320_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming opvolgend bewindvoerder in hoger beroep met voorkeur rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de benoeming van een bewindvoerder voor de rechthebbende. De rechthebbende, die in eerste aanleg onder bewind was gesteld, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 augustus 2023, waarin [de bewindvoerder] B.V. als bewindvoerder was benoemd. De rechthebbende verzocht om vernietiging van deze beschikking en benoeming van [betrokkene 1] als bewindvoerder, omdat zij de voorkeur had voor deze persoon. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2024 zijn de verschenen dochters van de rechthebbende gehoord, evenals de advocaat van de rechthebbende. De bewindvoerder was afwezig, en de rechthebbende en [verweerster] zijn niet verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende, als gevolg van haar lichamelijke en geestelijke toestand, niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen. Er is sprake van Mild Cognitive Impairment (MCI), en de rechthebbende heeft hulp nodig bij haar financiën. Het hof heeft de voorkeur van de rechthebbende voor [betrokkene 1] als bewindvoerder gevolgd, omdat er geen gegronde redenen waren om deze voorkeur niet te honoreren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de benoeming van [de bewindvoerder] B.V. en heeft [betrokkene 1] benoemd als opvolgend bewindvoerder, met ingang van 2 april 2024. De huidige bewindvoerder moet binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording afleggen aan de rechthebbende en de opvolgend bewindvoerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 maart 2024
Zaaknummer : 200.332.320/01
Zaaknummer eerste aanleg : 10386801 OV VERZ 23-1371
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. G. Veen.
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerster] .
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
[de bewindvoerder] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.
[betrokkene 1],
wonende te [woonplaats betrokkene 1] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: [betrokkene 1] .
[betrokkene 2],
wonende te [woonplaats betrokkene 2] ,
hierna te noemen: [betrokkene 2] .
[betrokkene 3],
wonende te [woonplaats betrokkene 3] ,
hierna te noemen: [betrokkene 3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 september 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen, des dat de beslissing om beschermingsbewind in te stellen zal worden vernietigd, subsidiair – en uitsluitend indien het hof tot het oordeel komt dat de rechthebbende wilsonbekwaam is en dat een bewindvoerder moet worden benoemd – dat in plaats van [de bewindvoerder] B.V. [betrokkene 1] zal worden benoemd tot bewindvoerder.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Veen, namens de rechthebbende;
  • [betrokkene 1] ;
  • [betrokkene 2] ;
  • [betrokkene 3] .
[betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] worden hierna gezamenlijk aangeduid als: de verschenen dochters.
2.2.1.
De bewindvoerder is, met bericht van verhindering, niet op de mondelinge behandeling verschenen. De rechthebbende en [verweerster] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlage d.d. 26 september 2023 zijdens de advocaat van de rechthebbende;
  • de brief d.d. 6 februari 2024 zijdens de bewindvoerder;
  • het V6-formulier met bijlage d.d. 12 februari 2024 zijdens de advocaat van de rechthebbende.

3.De omvang van het geschil

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende op grond van de lichamelijke of geestelijke toestand en [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder benoemd. Voorts is bepaald dat de bewindvoerder namens de rechthebbende de kosten van de deskundige [deskundige] zijnde € 825,82 zal dienen te voldoen aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant na ontvangst van een nota.
3.2.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

4.De beoordeling

4.1.
De rechthebbende voert – samengevat – het volgende aan. Nadat [verweerster] onterechte geldopnames had gedaan van de rekening van de rechthebbende, heeft de rechthebbende de volmacht over haar Rabobank basis- en spaarrekening van [verweerster] ingetrokken en het contact met [verweerster] verbroken. [verweerster] is hier boos om geworden en heeft daarop het verzoek tot onderbewindstelling ingediend. De volmacht die [betrokkene 1] sinds 9 december 2014 over deze rekeningen heeft is in stand gebleven en [betrokkene 1] verricht ook daadwerkelijk beheerszaken met betrekking tot de financiën van de rechthebbende. De kantonrechter heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd waarom niet terughoudend is opgetreden met het uitspreken van het bewind. De onderlinge strijd tussen de dochters van de rechthebbende kan geen reden zijn om te bepalen dat bewind nodig is. Het intrekken van de volmacht van [verweerster] moet immers gezien worden als een daad die duidt op wilsbekwaamheid bij de rechthebbende. Indien bewind toch noodzakelijk wordt geacht, dan moet [betrokkene 1] als bewindvoerder worden benoemd.
Bovendien is de rechthebbende in eerste aanleg niet opgeroepen voor de mondelinge behandeling, waardoor de kantonrechter haar niet heeft gehoord en geen eigen beeld heeft kunnen vormen over de wilsbekwaamheid. Daardoor is ten onrechte bij beschikking van 6 juni 2023 een deskundige benoemd. Tevens blijkt uit de beschikking van 7 augustus 2023 niet dat de rechthebbende zich van juridische bijstand heeft voorzien, ondanks de stelbrief van de advocaat van de rechthebbende van 30 mei 2023. Het deskundigenrapport is niet naar de rechthebbende of haar advocaat gestuurd, waardoor zij hier niet op hebben kunnen reageren.
Tot slot heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat op de mondelinge behandeling bij de rechtbank met de vier dochters is afgesproken dat indien een bewind wordt uitgesproken, de kosten van de deskundige door de rechthebbende zullen worden voldaan. Er zijn blijkens het proces-verbaal wel degelijk bezwaren gemaakt tegen het leggen van de kosten van het deskundigenonderzoek bij de rechthebbende. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de rechthebbende verzocht om de kosten van de deskundige voor rekening van het gerecht of [verweerster] te laten komen.
4.2.
Uit de brief van de bewindvoerder van 6 februari 2024 blijkt – samengevat – het volgende. Gezien de ervaringen met de rechthebbende alsmede de inhoud van het rapport van de deskundige rijst de vraag of het hoger beroep is ingesteld op verzoek van de verschenen dochters van de rechthebbende, daar vast is te komen te staan dat de rechthebbende niet zelfstandig meer de gevolgen van haar beslissingen overziet en leidt aan een progressief psychogeriatrische stoornis. De conclusies van de deskundigen geven aanleiding tot het instellen van bewind, waarna slechts de vraag dient te worden beantwoord wie als bewindvoerder dient op te treden. Het bewind verloopt naar behoren en de bewindvoerder is bereid de taak te blijven uitvoeren.
4.3.
De verschenen dochters voeren – samengevat – het volgende aan. [verweerster] heeft het verzoek tot onderbewindstelling ingediend omdat zij boos was dat haar volmacht was ingetrokken. Het klopt dat de rechthebbende niet in staat is om zelfstandig belangrijke beslissingen te nemen ten aanzien van haar financiën, maar het is niet zo dat ze dingen niet meer kan doorzien. Zo heeft de rechthebbende op eigen initiatief het contact met [verweerster] verbroken. De rechthebbende heeft problemen met haar korte termijn geheugen. Er is sprake van een langzaam progressieve vasculaire stoornis, maar er is nog geen sprake van dementie. Dat is de reden dat [betrokkene 1] een volmacht heeft voor de bankrekening, zodat [betrokkene 1] samen met de rechthebbende de financiën kan beheren. Een (professioneel) bewindvoerder is daarom niet noodzakelijk. [betrokkene 1] is reeds het aanspreekpunt voor de bewindvoerder en het contact en de samenwerking verloopt goed. [betrokkene 1] is in staat de verantwoordelijkheid over de bewindvoering te nemen en de rechthebbende wil ook graag dat [betrokkene 1] dit doet. De rechthebbende betaalt nu bijna € 130,00 euro per maand voor de bewindvoering, welk bedrag de rechthebbende zelf goed kan gebruiken. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] voeren jaarlijks een kascontrole uit over hetgeen [betrokkene 1] heeft gedaan voor de rechthebbende. [betrokkene 1] houdt reeds alles bij over de financiën van de rechthebbende zodat er geen meerwaarde voor een onderbewindstelling is.
4.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Herstelfunctie hoger beroep4.4.1. In het beroepschrift zijn grieven gericht tegen het verloop van de procedure bij de kantonrechter. Als er al sprake is geweest van fouten of omissies in eerste aanleg, in verband met de herstelfunctie van het hoger beroep is de rechthebbende in hoger beroep alsnog in de gelegenheid deze omissies te herstellen. Gelet hierop heeft de rechthebbende geen belang bij de bespreking van deze grieven.
Wettelijk kader
4.4.2.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
4.4.3.
Op grond van het vorenstaande dient het hof allereerst te beoordelen of bij de rechthebbende sprake is van een lichamelijke of geestelijke toestand dan wel verkwisting of het hebben van problematische schulden die een bewind rechtvaardigt.
4.4.4.
Ingevolge artikel 1:435 lid 1 BW benoemt de rechter bij het uitspreken van het bewind of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Ingevolge artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
Lid 4 van dit artikel bepaalt dat, indien de rechthebbende gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot bewindvoerder wordt benoemd, tenzij lid 3 van toepassing is. Is het vorige niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
Tussenbeschikking 6 juni 2023
4.4.5.
De grief gericht tegen het in de (tussen)beschikking van 6 juni 2023 gelaste deskundigenonderzoek, voor zover deze grief al in behandeling genomen kan worden nu niet uitdrukkelijk tegen deze tussenbeschikking is opgekomen, faalt nu niet valt in te zien op grond waarvan de kantonrechter niet tot deze beslissing had kunnen komen. Bij de beoordeling van het voorliggende verzoek lag immers juist de vraag voor hoe het met de geestelijke toestand van de rechthebbende was gesteld. Dit klem temeer nu tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter hierover uitdrukkelijk met partijen is gesproken.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.6.
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling wordt de rechthebbende als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet althans niet voldoende in staat geacht ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Uit het rapport van de deskundige van 29 juni 2023 blijkt dat de rechthebbende problemen heeft met haar korte, en in mindere mate met haar lange, termijn geheugen. De verschenen dochters bevestigen dit beeld. Er is sprake van Mild Cognative Impairment (MCI), waaruit (nog) geen duidelijk dementieel beeld is voortgevloeid. De rechthebbende heeft op grond van een indicatiebesluit van het CIZ een WLZ indicatie VV4 op grond van cognitieve achteruitgang en lichamelijke kwetsbaarheid. De rechthebbende kan complexe zaken met betrekking tot haar financiën niet overzien. Zij krijgt hier al jaren hulp bij van haar dochters. Er is dan ook sprake van een dusdanige lichamelijke en geestelijke toestand aan de zijde van rechthebbende dat voldoende aannemelijk is, zoals ook de kantonrechter heeft overwogen, dat de rechthebbende niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen.
De advocaat van de rechthebbende en de verschenen dochters hebben aangegeven geen meerwaarde te zien in een bewind gelet op de aanwezige volmacht van [betrokkene 1] . Deze volmacht is beperkt tot de Rabo bank- en spaarrekening. Het is echter van belang dat de rechthebbende ten volle met haar financiën zal kunnen worden geholpen, zo ook met zaken die niet rechtstreeks betrekking hebben op deze bankrekeningen. Gelet hierop acht het hof een onderbewindstelling noodzakelijk.
4.4.7.
Anders dan de kantonrechter, ziet het hof aanleiding om [betrokkene 1] te benoemen als bewindvoerder. De rechthebbende heeft de uitdrukkelijke voorkeur, indien bewind noodzakelijk is, dat [betrokkene 1] als bewindvoerder wordt benoemd. Gebleken is dat [betrokkene 1] langere tijd de financiën voor de rechthebbende heeft beheerd. Ook nu er sprake is van een professioneel bewindvoerder blijft [betrokkene 1] zich verantwoordelijk voelen voor de financiële positie van de rechthebbende en onderhoudt zij, gesteund door twee zussen, het contact met de bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [betrokkene 1] zich desgevraagd bereid verklaard de verantwoordelijkheden te nemen die horen bij een onderbewindstelling, waaronder het afleggen van rekening en verantwoording aan de kantonrechter. Er is niet gebleken van gegronde redenen die maken dat de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende niet moet worden gevolgd. Gelet hierop zal het hof de huidige bewindvoerder ontslaan en [betrokkene 1] als opvolgend bewindvoerder benoemen.
4.4.8.
Om de overdracht van het bewind adequaat te laten verlopen zal het hof het ontslag van de huidige bewindvoerder en benoeming van de opvolgend bewindvoerder laten ingaan op 2 april 2024.
4.4.9.
Tot slot is een grief van de rechthebbende gericht tegen de kosten van het deskundigenonderzoek. Nog daargelaten of de grief ten aanzien van de kosten van het deskundigenonderzoek voldoende kenbaar naar voren is gebracht, te meer nu de advocaat van de rechthebbende dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling pas heeft geconcretiseerd en [verweerster] derhalve niet in de gelegenheid is geweest hierop te reageren, ziet het hof geen aanleiding om deze kosten voor rekening van [verweerster] te laten komen. Evenmin is gesteld noch gebleken op welke grond deze kosten ten laste kunnen worden gebracht van ’s-Rijks kas.
Weliswaar heeft de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling met de dochters, de rechthebbende was afwezig, afgesproken dat de kosten van de deskundige door de rechthebbende zullen worden betaald indien het rapport van de deskundige leidt tot onderbewindstelling, maar niet valt in te zien dat deze afspraak de rechthebbende kan binden. Dit neemt niet weg dat er kosten zijn gemaakt voor het onderzoek en dat het onderzoek bijdraagt aan de besluitvorming in het voorliggende verzoek. In dat licht bezien heeft de kantonrechter de kosten van het deskundigenonderzoek derhalve terecht voor rekening van de rechthebbende laten komen.
4.5.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, doch uitsluitend ten aanzien van de benoeming van [de bewindvoerder] als bewindvoerder en [betrokkene 1] benoemen als opvolgend bewindvoerder.

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van 2 april 2024 de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 augustus 2023, voor zover daarbij [de bewindvoerder] B.V. als bewindvoerder is benoemd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent met ingang van 2 april 2024, aan [de bewindvoerder] B.V. ontslag als bewindvoerder over de goederen van
[de rechthebbende], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en de opvolgend bewindvoerder en een - zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, overlegt;
benoemt met ingang van 2 april 2024
[betrokkene 1], wonende te [woonplaats betrokkene 1] , gemeente [gemeente] , tot opvolgend bewindvoerder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.P. de Beij en M.A. Stammes en is op 21 maart 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.D.M. van der Linden in tegenwoordigheid van de griffier.