ECLI:NL:GHSHE:2024:947

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
200.334.943_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met positieve ontwikkelingen in de zorgsituatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, stelt dat de omstandigheden zijn veranderd en dat zij in staat is om voor haar kind te zorgen. De rechtbank had eerder besloten dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd zou worden tot oktober 2024, en dat de GI de machtiging had om de minderjarige uit huis te plaatsen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 februari 2024 heeft de moeder haar standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukte dat zij haar leven op orde heeft en dat de ontwikkeling van de minderjarige positief is. De GI heeft echter betoogd dat de moeder nog steeds niet over de benodigde pedagogische vaardigheden beschikt om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds oktober 2023 een huurwoning heeft en stabiele inkomsten, en dat het contact met de minderjarige is verbeterd.

Het hof heeft echter ook geconcludeerd dat een terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder op dit moment schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling, gezien de veilige hechting die zij in het pleeggezin heeft opgebouwd. Het hof heeft besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. De beslissing is op 21 maart 2024 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 maart 2024
Zaaknummer : 200.334.943/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/413188 / JE RK 23-1516
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. ter Haar-Bas,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming en reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de pleegouders] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 18 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 november 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de uithuisplaatsing alsnog af te wijzen, althans toe te wijzen voor de duur van ten hoogste drie maanden, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht, kosten rechtens.
2.2.
De GI heeft mondeling verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Poolse taal, M. Leszczynska;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.1.
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 oktober 2023;
  • het V6-formulier van 19 januari 2024 van de zijde van de moeder met begeleidende brief en bijlagen (producties 1 en 2);
  • het V6-formulier van 8 februari 2024 van de zijde van de moeder met begeleidende brief en bijlagen (producties 3 en 4);
  • het V6-formulier van 18 februari 2024 van de zijde van de moeder met begeleidende brief en bijlagen (producties 5 en 6).
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnotities.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De moeder is van rechtswege eenhoofdig belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
De moeder en [minderjarige] hebben de Poolse nationaliteit
3.3.
[minderjarige] staat sinds 20 oktober 2021 onder toezicht van de GI.
3.4.
[minderjarige] is op 6 december 2019 op vrijwillige basis bij de pleegouders geplaatst. Sinds 20 oktober 2021 is voor deze plaatsing een machtiging tot plaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 20 oktober 2024 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige] met ingang van 20 oktober 2023 tot 20 oktober 2024 uit huis te plaatsen in een pleeggezin.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.7.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Het hof zal de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordelen op grond van artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter).
Op grond van de hoofdregel van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] altijd in Nederland is geweest, is de Nederlandse rechter bevoegd.
3.7.2.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
3.8.1.
De moeder stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de wettelijke criteria om de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing te verlengen. [minderjarige] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat en de moeder kan deze ontwikkeling waarborgen ingeval van terugplaatsing. De moeder betwist dat zij intensieve hulpverlening nodig heeft om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en haar zus [zus] op zich te kunnen nemen. Zij is coöperatief gebleken ten aanzien van de hulpverlening, ook in een vrijwillig kader.
3.8.2.
De moeder betwist het oordeel van de rechtbank dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij haar ligt. Het perspectiefbesluit dat aan dit oordeel ten grondslag ligt, is niet meer actueel en zou op zijn minst heroverwogen moeten worden door de GI. De moeder kon in 2019 tijdelijk de zorg voor [minderjarige] niet dragen en zij heeft daarom ingestemd met een vrijwillige uithuisplaatsing om [minderjarige] een veilige woonplek te kunnen bieden. Die situatie is veranderd. De moeder heeft hard gewerkt aan verbetering van haar situatie en zij heeft haar leven nu op orde. Zij heeft aangetoond dat het haar voldoende lukt om haar leven te plannen en te structureren. De moeder heeft een woning waar zij [minderjarige] kan ontvangen en een thuis kan bieden. Daarnaast heeft zij stabiele inkomsten uit dienstbetrekking, waardoor zij [minderjarige] financieel kan ondersteunen. Verder heeft de moeder inzicht in de opvoed- en zorgbehoeftes van [minderjarige] en kan zij beter aansluiten bij haar sociaal-emotionele behoeftes. De moeder heeft een sociaal netwerk, waaronder tante [tante] , die de moeder zo nodig kan ondersteunen. De moeder is van mening dat [minderjarige] het beste kan opgroeien bij haar biologische moeder en dat die opvoedsituatie het meest tegemoet komt aan de belangen en behoeften van [minderjarige] . De moeder vindt dat zij een kans verdient. Zij heeft laten zien dat de begeleide contacten goed verlopen, de afspraken hierover goed worden nagekomen en dat zij leerbaar is. Zolang niet vaststaat wat er thans nodig is aan inzet of ondersteuning in de thuissituatie bij de moeder bij een mogelijke terugplaatsing, is het perspectiefbesluit prematuur, aldus de moeder. Dat [minderjarige] vanaf dat zij negen maanden oud was al in het pleeggezin is geplaatst, is volgens de moeder temeer een reden om [minderjarige] zo snel mogelijk uit die situatie te halen en haar terug te plaatsen. Met een verlenging van de maatregelen zal de GI werken aan een definitief vormgeven van het perspectiefbesluit en juist daar is de moeder het niet mee eens.
3.9.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat zij nog steeds achter het perspectiefbesluit staat. [minderjarige] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin en zij maakt een veilige hechting door.
De moeder heeft om de week contact met [minderjarige] onder begeleiding van tante [tante] en dit contact is onlangs uitgebreid met een overnachting. De moeder kan groeien in haar rol als moeder, maar zij mist de pedagogische vaardigheden die nodig zijn voor thuisplaatsing. De moeder is gediagnosticeerd met ADHD en zij heeft daardoor moeite om structuur te creëren en tijdens de omgangsmomenten haar aandacht over [minderjarige] en haar oudere zus te verdelen. Eerder is geadviseerd om hulpverlening in te zetten vanuit [instantie 1] ter ondersteuning van de moeder gericht op het verbeteren van het contact tussen de moeder en [minderjarige] , maar dit is helaas niet van de grond gekomen. Deze vorm van hulpverlening zou alsnog ingezet kunnen worden. Voor [minderjarige] is het goed dat zij duidelijkheid heeft over haar perspectief.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.3.
De GI heeft op 10 november 2022 een perspectiefbesluit genomen, waarin is beslist dat het perspectief niet langer bij de moeder ligt. De verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zijn volgens de GI nodig om de komende periode in kaart te brengen of de moeder haar rol op afstand kan accepteren, zodat de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin in een vrijwillig kader kan worden voortgezet, of dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is. De moeder kan zich niet vinden in dit perspectiefbesluit en stelt dat dit besluit niet meer actueel is en op zijn minst moet worden herzien. Zij is van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij bij haar moeder kan opgroeien.
3.10.4.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is het hof gebleken dat de moeder haar leven inmiddels meer op orde heeft. De moeder heeft sinds 4 oktober 2023 een huurwoning en zij heeft vaste inkomsten uit arbeid, waarbij de verwachting is dat haar jaarcontract in mei 2024 wordt omgezet in een vaste aanstelling. Naast deze praktische zaken is de moeder ook gegroeid in het contact met [minderjarige] . Het beeld dat uit het perspectiefonderzoek van [instantie 2] naar voren is gekomen dat [minderjarige] steeds meer het contact aangaat met de moeder en meer op haar gemak lijkt te zijn bij de moeder is tijdens de mondelinge behandeling door de GI bevestigd. Verder is het hof gebleken dat het contact van de moeder met [minderjarige] onder begeleiding van tante [tante] onlangs is uitgebreid met een overnachting. Het hof stelt vast dat deze positieve ontwikkelingen niet, althans niet allemaal zijn meegenomen in het perspectiefbesluit van de GI, omdat een aantal ontwikkelingen pas daarna hebben plaatsgevonden.
Het hof begrijpt dat [minderjarige] gebaat is bij duidelijkheid omtrent haar perspectief, maar acht zich - in tegenstelling tot de rechtbank - op dit moment onvoldoende geïnformeerd om te oordelen over het perspectief van [minderjarige] , temeer omdat het hof in deze zaak niet beschikt over alle achterliggende informatie, zoals het raadsrapport dat ten grondslag heeft gelegen aan de eerste ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en de stukken waaruit het verloop van de hulpverlening blijkt.
3.10.5.
Bovendien acht het hof het van belang dat het perspectiefonderzoek wordt afgewacht van haar oudere zus [zus] . [zus] verblijft in hetzelfde pleeggezin als [minderjarige] en de GI is op dit moment bezig om de mogelijkheden te onderzoeken of [zus] bij haar vader verder kan opgroeien. Naar verwachting zal dit perspectiefonderzoek in maart 2024 afgerond zijn. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat zij, indien [zus] niet bij haar kan worden teruggeplaatst, een plaatsing van [zus] bij de vader zou kunnen ondersteunen. In dat geval zou de moeder haar aandacht niet hoeven te verdelen over beide kinderen en zou zij al haar aandacht kunnen schenken aan [minderjarige] . Niet uitgesloten kan thans worden dat een dergelijke ontwikkeling mede van belang zou kunnen zijn voor de vraag of het perspectief van [minderjarige] nog bij de moeder zou kunnen liggen.
3.10.6.
Het hof is van oordeel dat een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
Het hof overweegt hiertoe dat een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder op dit moment schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling, omdat zij een veilige hechting doormaakt in het pleeggezin en een terugplaatsing zou kunnen leiden tot hechtingsproblematiek. Daarnaast is een terugplaatsing bij de moeder volgens de GI niet mogelijk omdat zij niet beschikt over de vereiste pedagogische vaardigheden. Hoewel dit door de moeder is weersproken, heeft zij tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat zij begrijpt dat [minderjarige] niet meteen thuisgeplaatst zou kunnen worden, maar dat de (begeleide) contacten eerst verder opgebouwd dienen te worden
Daarnaast is het hof van oordeel dat het op dit moment nog onvoldoende duidelijk is of de moeder binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de zorg op zich zou kunnen nemen. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling enkel aangevoerd dat de moeder vanwege ADHD moeite heeft om structuur te bieden, maar de GI heeft hiervan geen concrete voorbeelden gegeven. Evenmin heeft de GI voldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt waarom het de moeder permanent aan bepaalde vaardigheden zou ontbreken.
Het hof acht een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk om meer inzicht te krijgen in de pedagogische vaardigheden van de moeder en eventueel ondersteuning voor de moeder in te zetten, alsmede de vraag te beantwoorden of de moeder in staat zal zijn om binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen en aan te sluiten bij haar behoeftes.
3.10.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.10.8.
Gelet op de aard van de zaak zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 18 oktober 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en
H.M.A.W. Erven en is op 21 maart 2024 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.