In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, stelt dat de omstandigheden zijn veranderd en dat zij in staat is om voor haar kind te zorgen. De rechtbank had eerder besloten dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd zou worden tot oktober 2024, en dat de GI de machtiging had om de minderjarige uit huis te plaatsen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 28 februari 2024 heeft de moeder haar standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukte dat zij haar leven op orde heeft en dat de ontwikkeling van de minderjarige positief is. De GI heeft echter betoogd dat de moeder nog steeds niet over de benodigde pedagogische vaardigheden beschikt om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds oktober 2023 een huurwoning heeft en stabiele inkomsten, en dat het contact met de minderjarige is verbeterd.
Het hof heeft echter ook geconcludeerd dat een terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder op dit moment schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling, gezien de veilige hechting die zij in het pleeggezin heeft opgebouwd. Het hof heeft besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. De beslissing is op 21 maart 2024 openbaar uitgesproken.