In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep dat is ingeleid door appellanten [X V.O.F.] en twee andere personen tegen een geïntimeerde. De zaak betreft de betaling van griffierechten, die niet tijdig is voldaan. De appellanten hebben op 4 augustus 2023 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 4 mei 2023 was gewezen. Het hof heeft vastgesteld dat het griffierecht uiterlijk op 26 september 2023 betaald had moeten zijn, maar dat de betaling pas op 13 november 2023 heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de appellanten niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn hebben betaald.
Het hof heeft appellanten in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de toepassing van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de rechter de mogelijkheid biedt om af te zien van ontslag van instantie in geval van onbillijkheid van overwegende aard. Appellanten hebben echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een beroep op deze hardheidsclausule rechtvaardigen. Het hof heeft ook geen ambtshalve omstandigheden geconstateerd die een beroep op de hardheidsclausule zouden rechtvaardigen.
Geïntimeerde heeft aangegeven geen incidenteel appel te willen instellen. Gezien het feit dat appellanten niet tijdig hebben betaald en geen beroep hebben gedaan op de hardheidsclausule, heeft het hof besloten om appellanten te ontslaan van de instantie en hen te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 343,- aan griffierecht en € 591,50,- voor salaris advocaat. Het arrest is op 16 januari 2024 openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.