In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant, wonende in België, tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, dat op 1 februari 2023 is gewezen. De rechtbank had de vorderingen in reconventie van de geïntimeerden toegewezen, waarbij de appellant werd veroordeeld om medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht van een schuur en een perceel bosgrond aan geïntimeerde sub 1. De rechtbank had bepaald dat, indien de appellant geen medewerking verleent, de geïntimeerde sub 1 gemachtigd is om de noodzakelijke handelingen te verrichten voor de eigendomsoverdracht. De appellant heeft in hoger beroep gevorderd dat de geïntimeerden moeten meewerken aan de eigendomsoverdracht aan hem, maar de rechtbank heeft deze vorderingen in conventie afgewezen.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij niet tijdig heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, zoals vereist op grond van artikel 3:301 lid 2 BW. Het hof heeft geconcludeerd dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats kan treden van een akte van levering, en dat de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister onverminderd geldt. De appellant heeft zijn hoger beroep niet tijdig ingeschreven, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid.
Daarnaast heeft het hof de incidentele vordering van de appellant tot schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen, omdat de appellant geen belang meer had bij deze vordering. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor verdere behandeling, waarbij de appellant in de gelegenheid wordt gesteld om te reageren op de vragen die het hof heeft gesteld over de grieven die geen betrekking hebben op de niet-ontvankelijkheid.